Nieuws, Economie, Politiek, Bolivia, Ecuador, Walter Lotens -

Bolivia en Ecuador: zelfbeherend werken in tijden van crisis

In dit tweede artikel focust Walter Lotens op Bolivia onder Evo Morales, waar sinds 2006 een linkse regering aan het bewind is, en op Ecuador onder Rafael Correa die in datzelfde jaar tot president werd verkozen. In de afgelopen zeven jaar heeft de MAS-partij in Bolivia afstand genomen van de vigerende neoliberale maatregelen en is overgegaan tot een gedurfde politiek van renationalisatie in vrijwel alle economische sectoren.

zondag 10 november 2013 17:45
Spread the love

Ook in Ecuador doen zich gelijkaardige ontwikkelingen voor. Het proceso de cambio komt van onderuit via de nieuwe sociale bewegingen maar wordt ook mee richting gegeven vanuit de staat die een meer rechtvaardige en plurinationale samenleving wil opbouwen. Hoe past het coöperatieve verhaal in de politieke context van die landen, die behoorlijk anders is dan in Argentinië en Uruguay?

In het eerste decennium van de 21ste eeuw werd er in een aantal Latijns-Amerikaanse landen een bocht naar links gemaakt. Die beweging is nog moeilijk te omschrijven, maar zij is er, onmiskenbaar en volledig nieuw. Nog nooit in zijn geschiedenis heeft het continent zoveel linkse partijen met zoveel macht op zoveel verschillende plaatsen gehad.

Hoe moeten die sociale veranderingen tot stand komen? Dat is een strategische vraag waarop de antwoorden niet eensgezind zijn. Er zijn de voorstanders van een politieke mobilisatie om de staatsmacht te veroveren en daarnaast de verdedigers van autonome bewegingen aan de basis om sociale veranderingen op gang te brengen.

De nieuwe sociale bewegingen spelen daarin een zeer belangrijke rol. Volgens Bernard Duterme van het Centre Tricontinental (CETRI) van Louvain-la-Neuve ageren deze nieuwe sociale bewegingen niet alleen voor een herverdeling van de rijkdommen, maar ook voor culturele erkenning, voor respect voor het milieu en voor de herwaardering van de democratie.

In het beste geval zijn zij gelijktijdig identitair, democratisch, ecologisch en revolutionair. De sociale, etnische, culturele, lokale, regionale of nationale actoren balanceren tussen netvormige en meer gecentraliseerde actievormen, tussen sociale en/of politieke interventies, tussen democratische, horizontale en participatieve en meer verticale en representatieve organisatievormen. [ii]

Er is sprake van ‘een terugkeer naar de staat’, naar het installeren van een nieuwe sociale politiek, van een voluntaristische beweging naar het heroveren van natuurlijke rijkdommen en naar een grote belangstelling voor alternatieve vormen van Latijns-Amerikaanse integratie, los van de Verenigde Staten. In die bocht naar links nemen de overwegend Andeslanden, Bolivia en Ecuador, op dit ogenblik het voortouw.

Pijnen van een Pachakuti

Einde 2005 behaalden Evo Morales en zijn MAS-partij een eclatante verkiezingsoverwinning, die hij voor zijn tweede ambtsperiode nog ruimer wist te verzilveren. Een gloednieuwe grondwet, zoals in Ecuador, een rits (re)nationalisaties, de erkenning van een plurinationale staat met 36 verschillende bevolkingsgroepen, erkenning van de grote inheemse bevolking en van de rechten van Moeder Aarde, maar ook een sociale herverdelingspolitiek via de staat, dat zijn enkele van de belangrijkste verwezenlijkingen in zijn twee regeerperiodes.

Rafael Correa in Ecuador is sinds 17 februari 2013 aan zijn derde ambtstermijn begonnen. In beide landen is een proceso de cambio aan de gang, een zoektocht naar het socialisme van de 21ste eeuw, zoals Correa het noemt. Dat veranderingsproces verloopt niet zonder slag of stoot. Daar komen groeipijnen bij te pas. Het zijn de ‘Pijnen van een Pachakuti’, het Aymarabegrip voor een cyclische verandering.[iii]

Het gaat in die landen niet om ‘kleine revoluties’ van onderuit zoals Rik Pinxten het in zijn laatste boek bedoelt, maar om zeer diepgaande en ingrijpende maatschappelijke veranderingen. En dat is geen klein bier, maar een zeer ambitieuze onderneming.

In Bolivia en Ecuador probeert men niet alleen de basis te leggen voor het buen vivir, het goede leven, maar ook voor een nieuwe grammatica van links. De politieke commentatoren Hervé Do Alto en Pablo Stefanoni leggen dat verschil, met Bolivia als voorbeeld, duidelijk uit: “De nieuwe Boliviaanse president staat ontegensprekelijk aan het hoofd van een origineel politiek en sociaal experiment: het gaat niet over changing the world without taking power, zoals John Holloway of de Zapatisten stellen, maar over het veranderen van de wereld door op een democratische manier de staatsmacht te veroveren.”[iv]

Boliviaanse staat en maatschappelijk middenveld

Er doet zich nu al bijna twee decennia een politieke paradigmaverschuiving voor in een groot aantal Latijns-Amerikaanse landen: neoliberale regeringen werden via de stembus teruggefloten. Vanaf 1985 kreeg Bolivia een neoliberale shocktherapie toegediend, ingefluisterd door de Chicago boys, volgelingen in de neoliberale leer van Nobelprijswinnaar Milton Friedman. De zogenaamde Washington consensus beheerste ook de Boliviaanse regeringen tot 2006, het jaar dat Morales aan de macht kwam.

In die 21 jaar grepen grootscheepse privatiseringsoperaties van staatsbedrijven plaats. De staat en het staatsapparaat werden afgeslankt. Het vertrouwen in het regulerend vermogen van de vrije markt was toen grenzeloos en vooral roekeloos.

Onder Morales greep een omgekeerde beweging plaats: via een groot aantal renationalisaties kwam een rijkdom herverdelende staat weer aan zet. Wat is de motor van het maatschappelijke leven? De vrije markt of de staat? Dat was de vraag die zich tussen 1985 en 2006 in Bolivia stelde.

Er is intussen nog een belangrijke derde speler opgedoken die niet zo goed past in dat klassieke schema en dat zijn de nieuwe sociale bewegingen, die, naast oudere spelers als de vakbonden, mee het maatschappelijk middenveld gaan bevolken. Die bewegingen van onderuit, waar ook het coöperatieve verhaal zich inschrijft, is een nieuwe, krachtige, maar soms onberekenbare factor.

Coöperaties situeren zich immers op het kruispunt tussen staat en burgers, ze worden als een derde weg beschouwd tussen staatscentralisme en kapitalisme. Hoe verhouden die nieuwe sociale bewegingen waaruit de MAS, de nieuwe partij van Evo Morales, is gegroeid zich tot de huidige Boliviaanse staat?

Schakelen zij zich in het proceso de cambio in? Is er sprake van onderlinge samenwerking of eerder van een spanningsveld tussen de verzuchtingen van onderuit en de leidinggevenden van een nieuwe plurinationale staat in opbouw? Anders gesteld: geeft Evo Morales invulling aan de regeringsslogan gobernar obediciendo (gehoorzamend (aan het volk) regeren)?

Dat zijn ook de vragen die de Antwerpse econoom Johan Bastiaensen en zijn onderzoeksteam bezig houden. Samen met enkele medewerkers onderzocht hij hoe nieuw linkse regeringen in Latijns-Amerika (Bolivia, Ecuador en Nicaragua) omspringen met initiatieven van microkredieten die ontstaan in het maatschappelijk middenveld.[v]

De onderzoekers constateren dat microfinanciering, hoewel het macro-economisch niet zoveel voorstelt, toch ontzettend veel mensen bereikt. Voor 2008 gaat het in het totaal om ongeveer 13 miljoen leningen voor een totaal bedrag van 13,9 miljard dollar en 13,4 miljoen spaarrekeningen met een spaarvolume van 9 miljard dollar.

Bolivia is een pionier in microfinanciering. Bijna een derde van het geldverkeer gaat via microfinanciering die bijna zeventig procent van de Bolivianen bereikt. Toch bestaat er volgens de onderzoekers een eerder ambigue verhouding tussen die sector en de MAS-regering. Ogenschijnlijk zou er geen vuiltje aan de lucht mogen zijn, want de reden van bestaan van een linkse regering en van de initiatiefnemers voor microfinanciering is dezelfde: de levensvoorwaarden van de armsten en uitgeslotenen verbeteren.

Ten dele kan die ambiguïteit te maken hebben met wantrouwen ten aanzien van buitenlandse ngo’s, zoals het Amerikaanse USAID, maar ook ten aanzien van internationale organisaties als het IMF en de Wereldbank die eerder een neoliberale politiek promootten, maar nu ook microfinanciering zijn beginnen ondersteunen.

Het is vooral de Boliviaanse vicepresident Álvaro García Linera, een linkse socioloog, die dat wantrouwen verwoordt. Bolivia moet op eigen (staats)benen staan. Hoewel in de nieuwe grondwet staat dat Bolivia een gemengde economie kent, kan er via het kleine ondernemerschap, coöperatief of niet, een nieuw maatschappelijk middenveld groeien dat aan elke partijpolitieke controle ontsnapt.

Staat, coöperaties en vakbond

Tot 1985, het jaar dat de neoliberale shocktherapie werd toegediend, waren er sterke linkse vakbonden in Bolivia, vooral van mijnwerkers. De staatsmijnen werden vanaf toen in sneltempo afgebouwd en tienduizenden mineros kwamen op de straatstenen terecht. De meesten vertrokken uit de mijnstreken en wie bleef, organiseerde zich in coöperaties.

Het is niet eenvoudig om ook vandaag correcte gegevens te vinden over deze sector waar nogal eens een flou artistique rond geweven wordt. De cijfers die erover bestaan, liggen trouwens behoorlijk ver uit elkaar. Volgens Fencomin, de federatie van mijnwerkerscoöperaties, zijn er meer dan 1.400 coöperaties, samen goed voor ongeveer 100.000 mijnwerkers. Het onderzoek van Jocelyn Michard uit 2008, dat mij het meest betrouwbare lijkt en dat gecofinancierd werd door Broederlijk Delen, spreekt over 60.000 personen. [vi]

In de staatsmijnen van Comibol (corporación minera de Bolivia), die onder Morales terug in ere werden hersteld, zijn de werkomstandigheden zeker beter geworden, maar toch blijven er nog altijd hardnekkig mijnwerkerscoöperaties van het type 10 de noviembre voortbestaan.

Jocelyn Michard onderscheidt in haar studie twee types van mijnwerkerscoöperaties. De grote, goed uitgeruste coöperaties, soms wel met meer dan 1.000 socios en een groot aantal zeer kleine. Het blijkt volgens haar dat de mijnwerkerscoöperaties in Potosí gekend zijn voor hun getrapt en onrechtvaardig systeem van socios, die de lakens uitdelen, segundas manos (handlangers), die op termijn socio kunnen worden en tijdelijke peones, die met een habbekrats naar huis moeten.

Laten we wel wezen: niet alle coöperatieve verhalen zijn even mooi. Het gaat in Bolivia nog steeds over een sterk bemande en gepolitiseerde sector die er niet voor terugschrikt om zijn eisen, desnoods gewelddadig – mijnwerkers beschikken over dynamiet – door te drukken. Het grote politieke probleem voor de regering-Morales die een renationalisatiepolitiek voert, is dat zij zowel moet afrekenen met de eisen van de staatsmijnwerkers van Comibol als met die van de mijnwerkerscoöperaties.

Beide groepen zijn aanhangers van de MAS en beide willen een groter stuk van de koek. Dat is zeer waarschijnlijk een van de belangrijkste redenen dat een nieuwe wet op het mijnwezen al jaren in aanmaak is, maar tot op het ogenblik dat ik dit schrijf nog niet verschenen is.

Op 7 oktober 2013 vaardigde de regering een decreet uit om failliete of gesloten bedrijven, die door arbeiders werden overgenomen, te erkennen als ‘sociale bedrijven’, die ook mede gesteund worden door de overheid. Dat is een zeer belangrijke beslissing voor een linkse regering waarvan wie in Europa woont voorlopig alleen maar kunnen dromen.

Decreet 1754 werd afgekondigd op de dag dat textielvakbond CGTFB (Confederación General de Trabajadores Fabriles de Bolivia) 62 jaar bestond. Minister van Arbeid Daniel Santalla verklaarde dat dit decreet een aanvulling was op artikel 54 van de grondwet dat zegt dat ‘arbeiders om hun werkgelegenheid te verdedigen failliete privébedrijven mogen omvormen tot sociale bedrijven en dat de staat die actie zal ondersteunen’.

President Evo Morales merkte tijdens die bijeenkomst op dat werkgevers arbeiders, die loonsverhoging eisen, vaak afdreigen met sluiting van het bedrijf. Minister Santalla zei ook dat bedrijven die niet beantwoorden aan hun sociale verplichtingen hun preferentiële mechanismen zullen verliezen om te kunnen leveren aan staatsbedrijven. Hij vermeldde daarbij het voorbeeld van de hamburgerketen Burger King die beboet werd omdat ze arbeiders ontslagen had en de vakbond niet wilde erkennen.

Deze nieuwe beleidsmaatregel is waarschijnlijk ook bedoeld als een toenadering van de regering-Morales naar de linkse eenheidsvakbond COB (Central Obrera Boliviana) die in mei van dit jaar massaal op straat kwam, omdat zij vindt dat de sociale maatregelen van de regering-Morales lang niet ver genoeg gaan.

De COB, waarvan sommige sectoren onder trotskistische invloed staan, wil dat er radicaal-revolutionaire maatregelen worden genomen en beschouwt Morales en nieuws links als zachtgekookte eitjes.

De strijd om een ander Bolivia werd in de eerste plaats op straat gewonnen, maar dat machtig strijdmiddel kan ook contraproductief worden. Om nationale eensgezindheid in de hand te werken, hield de regering-Morales op het einde van 2011 een sociale top waarop zowel inheemsen, arbeiders, mijnwerkers, boeren als vaderlandslievende ondernemers en intellectuelen uitgenodigd werden.

De Argentijnse analist Pablo Stefanoni vond zo’n eenmalig initiatief niet voldoende: “Die levensnoodzakelijke inspraak moet permanenter georganiseerd worden. Er moeten nieuwe antwoorden gezocht worden op oude en nieuwe problemen. Misschien”, voegde hij er wat onverwachts en met een knipoog naar de geschiedenis aan toe, “moet er gezocht worden naar een evenwicht tussen het voluntarisme van een Lenin en het reformisme van een Bernstein”.

Ecuador onder Rafael Correa

In Ecuador, dat relatief kleine en gedollariseerde Andeslandje van veertien miljoen inwoners en waarvan meer dan vijftig procent onder de armoededrempel leeft, heerste gedurende vele jaren grote politieke instabiliteit.

Met de verkiezing van de vrijwel onbekende Rafael Correa (°1963, econoom uit de middenklasse, studies aan UCL en getrouwd met een Belgische en vertegenwoordiger van een christelijke en humanistische stroming binnen links) is er een heel nieuwe dynamiek in Ecuador ontstaan. Rafael Correa (gesteund door de Alianza País) werd einde 2006 met 56 procent van de stemmen tot nieuwe Ecuadoraanse president verkozen. Hij zit nog in het presidentiële zadel tot 2017.

Een van zijn eerste beleidsdaden was, zoals in Bolivia, een nieuwe grondwet te laten opstellen. Het is een uitgebreid en ingewikkeld document geworden – het telt niet minder van 444 artikelen – waarmee Correa zijn socialisme van de 21ste eeuw hoopt te kunnen realiseren. Voor hem is het socialisme van de 21ste eeuw “de zoektocht naar sociale rechtvaardigheid, nationale soevereiniteit, verdediging van de eigen natuurlijke rijkdommen en een regionale integratie die steunt op coördinatie, coöperatie en complementariteit”.

De nieuwe grondwet voorziet ook in een uitbreiding van sociale voorzieningen, zoals gratis scholing tot aan universitair niveau, microkredieten voor kleine ondernemingen, gratis basisproducten al zaaigoed voor boeren, een fundamenteel recht op stromend water, en een medische verzekering voor huisvrouwen en mensen werkzaam in andere informele beroepen.

In de grondwet werden ook de wettelijke kaders voor de solidaire volkseconomie in Ecuador ingeschreven, maar de implementering ervan liet langer op zich wachten. “Het is pas sinds begin 2012 dat er prioriteit aan gegeven wordt. Sinds november 2012 kunnen coöperaties, verenigingen, gemeenschapsspaarkassen, die onder het systeem van de ‘volkse en solidaire economie” (SEPS) zich registreren in het SEPS.

Na een zuivering die enkele maanden geleden gebeurde, zijn er naar schatting 5.500 organisaties, waarvan 3.800 coöperaties en 1.680 volks- en solidaire organisaties uit de financiële sector, zoals gemeenschapsspaarkassen of instellingen voor microkredieten.

Deze laatste zijn in Ecuador zeer belangrijk omdat in de gewone commerciële sector van de kredietverlening de banken interesten vragen tot 28 procent, tegenover 9 à 17 procent bij de spaarcoöperaties. En omdat de commerciële banken niet gemakkelijk krediet verlenen, bestaan er nog veel illegale chulqueros, woekeraars die zeer hoge interesten vragen.

Men schat dat in het circuit van de coöperatieve spaar- en kredietkassen er 3,5 miljard dollar wordt beheerd, hoewel de leningen soms microkredieten van slechts een paar honderd dollar zijn om bijvoorbeeld een paar dozijn legkippen aan te kopen. Om zich te registreren bij het SEPS zijn er verschillende stappen en vereisten nodig die men kan terugvinden op de website van de instelling. De zogenaamde superintendant voor volks- en solidaire economie Hugo Jácome opende daartoe een speciale registratiewebsite.

José Tonello van het FEPP, een ngo gespecialiseerd in microkredieten, verklaarde dat de geschiedenis van de participatie in de volkseconomie in het land in grote mate de mondiale en nationale financiële crisis overleefde omdat, in tegenstelling tot de banken, de solidaire economie gekenmerkt wordt door de herverdeling van de rijkdom die gegenereerd wordt door haar eigen sociaal-economische organisaties.’[vii]

De nieuwe grondwet geeft de president in Ecuador ook verregaande bevoegdheden. Met de nieuwe regels komt de Centrale Bank en het monetaire beleid onder direct gezag van de president. Die krijgt daarnaast het recht om het Congres naar huis te sturen, al leidt dit wel direct tot nieuwe verkiezingen.

Niet iedereen is daar zo gelukkig om. De mensenrechtenactivist Alexis Ponce noemde het overwicht van Alianza País en de steeds groter wordende macht van president Correa een dedocracia (dedo betekent in het Spaans vinger), dus een met de vinger wijzende, autoritaire democratie.

Zoals ook bij zijn Boliviaanse collega Morales is de verhouding tussen de staat en nieuwe sociale bewegingen behoorlijk gespannen. Correa, bij momenten een behoorlijk opvliegend iemand, houdt zich niet in om de kritische linkerzijde van de partij bij verschillende gelegenheden flink door het slijk te halen.

“Waar ligt het grootste gevaar voor de burgerrevolutie? In het infantiele linkse discours, de infantiele pro-inheemsenbeweging, en de infantiele milieubeweging”, zei de president. “Ze worden opnieuw actief en organiseren zich om tegen de mijnbouw te protesteren.”

‘Boven’ én ‘onder’

Evo Morales en Rafael Correa werden, mede door de nieuwe sociale bewegingen in hun land, aan de politieke macht geholpen. Een ingrijpend maatschappelijk transformatieproces naar ‘het socialisme van de 21ste eeuw’ op gang brengen is echter geen sinecure en leidt vaak tot spanningen tussen het staatsapparaat, de vakbonden en de nieuwe sociale bewegingen die zich op economisch vlak coöperatief verenigen.

De staat speelt een toonaangevend rol in deze landen, maar zullen de vertegenwoordigers ervan ook bereid zijn om te blijven luisteren naar de eisen van de vakbonden én van dat groeiend maatschappelijke middenveld dat zich aan het ontwikkelen is tussen de individuele burger en de overheid?

De beweging van onderuit naar een meer solidaire economie op basis van horizontale coöperatieve initiatieven moet zuurstof blijven krijgen en die kan geleverd worden door een participatief denkende overheid.

De Uruguyaanse analist Raúl Zibechi die vooral de ontwikkelingen in Bolivia op de voet volgt, zegt het zeer raak: ‘Bolivia blijft het toneel van een strijd om de macht. Het is een interessante case omdat de regering-Morales, ondanks een indrukwekkende verkiezingsoverwinning, op dit ogenblik veel tegenwind krijgt.

Dit is de paradox van vele linkse regeringen: zij sluiten de rangen om hun macht te behouden, maar zij weten niet goed om te springen met de dynamiek van de sociale bewegingen aan de basis.’[viii]

Het veroveren van de staatsmacht mag geen reden zijn om alleen maar goedbedoelde top-down beslissingen te nemen. Een achterhaald staatsdirigistisch optreden blijft best in de laden van de geschiedenis zitten. Een sterk uitgebouwde civil society kan deze tendens counteren. Het is trouwens in dat maatschappelijk middenveld dat fenomenen als zelfbeherend coöperatief werken zich situeren.

Hoewel de meeste landen van Europa alleen maar bezorgd zijn om het bestrijden van de crisis volgens neoliberaal model en geen herverdelende maatregelen overwegen zoals Bolivia en Ecuador zijn er van onderuit toch, in de termen van Rik Pinxten, vele ‘kleine revoluties’ aan de gang.

Deze vooralsnog politiek onduidelijke transitiebeweging naar een sociaalecologische, postkapitalistische samenleving situeert zich, voornamelijk in een nieuw maatschappelijk middenveld, maar traditioneel sterke spelers als vakbonden aarzelen nog om zich ten volle te engageren in deze transitiebeweging. Anders dan in Bolivia en Ecuador waar de staat mee sturend optreedt naar een ‘socialisme van de 21ste eeuw’, houden de meeste centrumrechtse regeringen in Europa vast aan het neoliberaal evangelie dat geen sociaalecologische transitie, maar ‘meer van hetzelfde’ als remedie tegen de crisis predikt.

Om een samenondersteund sociaal transformatieproces op gang te brengen moeten ‘boven’ en ‘onder’, staat, maatschappelijk middenveld en individuele burger dichter bij elkaar gebracht worden. In zijn recent boek ‘De wereld redden’ pleit Michel Bauwens voor wat hij een partnerstaat en een faciliterende overheid noemt.[ix] Met instemming citeert hij in zijn boek de Nederlandse hoogleraar Jan Rotman: “Meer dan ooit is de overheid nodig. Alleen, een ander soort overheid. De overheid moet echt gaan faciliteren. Er zijn heel veel belemmeringen voor die bewegingen van onderop. Die obstakels moeten allemaal worden weggenomen.”

“De overheid kan helpen met het bij elkaar brengen van coalities en partijen. De overheid kan helpen met het ontwikkelen van slimme financiële arrangementen. Maar de overheid moet niet zelf organiseren maar zorgen dat de burgers dat doen. Dat is de taak van de faciliterende overheid.” (p. 121)

Als voorbeeld verwijst Michel Bauwens naar het stadsbestuur in San Francisco die een werkgroep sharing economy heeft opgezet die twintig domeinen heeft vastgesteld waaronder transport, stadsplanning en stadslandbouw waarvoor het gemeentebestuur wetgevende initiatieven kan nemen om sharing en autonome activiteiten te stimuleren.

Hij verwijst ook naar het stadsbestuur van het Canadese Toronto dat het Toronto Business Development Centre financiert om managementsopleidingen te geven aan ontwikkelaars van free software waardoor ze beter op eigen benen kunnen staan.

Emiel Roemer, voorzitter van de Nederlandse SP, zei over een ‘wijkende overheid’ op 2 november in Antwerpen (op de Dag van het Socialisme) onder meer het volgende: “Een gevoel van lotsverbondenheid ontstaat niet vanzelf als de overheid zich maar terugtrekt en gemeenschappelijke voorzieningen worden afgeschaft. De participatiesamenleving zoals die ons wordt voorgesteld is een fopspeen. Sterker nog, we zijn in Nederland, maar ook in de rest van Europa, een nieuwe onderklasse aan het creëren, die van de onrendabelen.”

Om ‘boven’ en ‘onder’ goed op elkaar te laten inspelen moet de basis gelegd worden voor een echte participatieve democratie. Dat is de grote uitdaging. Niet alleen voor Bolivia en Ecuador, maar zeker ook voor de landen in het Noorden van deze planeet.

De Amerikaanse hoogleraar politieke filosofie Michael Sandel breekt een lans voor een sterk maatschappelijk middenveld dat een belangrijke democratiserende rol kan spelen in de intermediaire maatschappelijke ruimte: “We ontlenen onze identiteit niet enkel aan onze individualiteit en niet enkel aan ons staatsburgerschap, maar ook aan onze deelname aan maatschappelijke organisaties, zoals verenigingen, geloofsgemeenschappen, beroepsorganisaties, vakbonden, buurtclubs, vrouwenbewegingen et cetera. Al deze groepen in het maatschappelijke leven maken het mogelijk om uiting te geven aan onze identiteit, voor zover die verder reikt dan ons individueel eigenbelang. Het is een idee van de 19de-eeuwse Franse filosoof Alexis de Tocqueville dat maatschappelijke vereniging ons ervan weerhoudt louter bezig te zijn met ons directe eigenbelang.”

“Ze nodigen ons als het ware uit om ons te identificeren met een groter goed. Dat hoeft niet per se op het niveau van de staat. Zonder actieve, aansprekende maatschappelijke organisaties hebben we eigenlijk maar twee identiteiten tot onze beschikking: die van individuele consument en die van het lidmaatschap van de staat. En gegeven die keuze is de individuele optie gewoonweg aantrekkelijker.”

“We zullen ons moeten toeleggen op de ontwikkeling van groepen en partijen die verbinding brengen in het maatschappelijke leven, die intermediëren in de samenleving en die vorm geven aan gedeelde identiteiten. En vanuit die gedeelde identiteiten kunnen we een pluralisme ontwikkelen, een oprecht pluralisme, dat bijdraagt aan een rijker democratisch burgerschap. Het is simpelweg niet mogelijk om een levendige democratie te onderhouden zonder een actief, goed functionerend maatschappelijk middenveld.” [x]

Voetnoten

i Walter Lotens is Latijns Amerika watcher en publiceerde onlangs ‘Pijnen van een Pachakuti, Bolivia onder Evo Morales, ASP, Brussel, 2012 en ‘De nieuwe coöperatie tussen realiteit en utopie, LannooCampus, Leuven, 2013.

ii Bernard Duterme,in een artikel voor Alternatives Sud volume 18-2011/4 , het tijdschrift van het Centre Tricontinental dat handelt over Latijns-Amerika en als ondertitel draagt ‘Sociale bewegingen, contestaties en macht van Tijuana tot Ushuaïa’.

iii Walter Lotens,Pijnen van een Pachakuti, Bolivia onder Evo Morales, ASP, Brussel, 2012

iv Hervé Do Alto en Pablo Stefanoni, Nous serons des millions, Evo Morales et la gauche au pouvoir en Bolivie, Paris, 2008 (mijn vertaling).

v Florent Bédécarrats, Johan Bastiaensen en François Doligez, Coo-optation, cooperation or competition ? Microfinance and the new left in Bolivia, Ecuador and Nicaragua, Third World Quarterly, Vol. 33, No 1, pp. 143-161

vi Jocelyn Michard, Mineros en Bolivia, Cochabamba, 2008.

vii Luc Spanhove, Esmeraldas december 2012, p. 12

viii Raúl Zibechi, Dispersing power, social movements as anti-states forces, Oakland, 2010

ix Michel Bauwens en Jean Lievens, De wereld redden, met peer-to-peer naar een postkapitalistishe samenleving, Houtekiet, Antwerpen, 2013

x In 2010 sprak Yvonne Zonderop in De Groene Amsterdammer in een langlopende serie over het algemeen belang met Michael Sandel

take down
the paywall
steun ons nu!