Cecil in 2010 (CC/Varnent)

Bevolking Zimbabwe kijkt heel anders aan tegen leeuw Cecil

Er is heel wat meer mis met natuurbeheer in Afrika dan enkel blanke jagers met veel geld die leeuwen neerschieten. Nick De Meersman schreef na een reis door Zambia zijn masterproef van zowel geschiedenis als conflict en ontwikkelingsstudies over dit thema.

maandag 17 augustus 2015 23:29
Spread the love

Nick De Meersman wijst  op de fouten in de beeldvorming die bij veel mensen in het westen leeft omtrent natuurbescherming in Afrika en toont aan hoe de historische oorsprong van conservatie in Afrika een dramatische impact blijft  hebben op de overlevingskansen van dieren als Cecil. 

Ik hou van leeuwen en de Afrikaanse natuur. De
leeuwenkoning was misschien niet mijn favoriete Disney-film, maar hij stond in mijn kindertijd toch zeker in de top drie. Niet
zo lang geleden herbekeek ik hem en ik kon het maar niet van mij afschudden: “Waar zijn de
Afrikanen?”

Er leeft een sterk idee in de Westerse samenleving dat er ooit zoiets bestaan heeft als een
zuiver wild Afrika en dat nationale parken zoals Kruger (Zuid-Afrika) en Serengeti (Tanzania) daar
relieken van zijn.

Ooit zou heel Afrika zo geweest zijn, een plaats waar leeuwen koningen waren en waar er
nergens een mens te bespeuren was. Dat fabeltje zou op zich nog niet zo erg zijn, ware het niet dat deze waanideeën tijdens de kolonisering van Afrika hun ingang vonden.

Het was toen een paradox: Afrika moest
geciviliseerd worden en daarbij moesten wilde dieren en natuur plaatsmaken voor mijnen,
plantages en spoorwegen. Terzelfdertijd echter moest de Afrikaanse wildernis beschermd worden.
Beschermd tegen wie? Tegen de mijnbouw, spoorwegen en plantages die geen
rekening hielden met erosie en woestijnvorming, maar ook snel tegen Afrikanen.
Afrikaanse boeren, herders en vooral jagers – snel stropers genoemd – waren de
reden dat de Afrikaanse natuur verdween.

Althans dat was de teneur van de
internationale organisaties die ijverden voor nationale parken. Die
organisaties werden toen opgericht en vaak aangevoerd door… blanke
trofeejagers. De dood van Cecil de leeuw heeft opnieuw aangetoond hoe beperkt
ons beeld is van de Afrikaanse natuur. Het
idee leeft dat als we jagers  stoppen met scherpe regels en gemilitariseerde
bewaking, de Leeuwenkoning ongestoord kan rondlopen. 

De Afrikaanse fauna heeft het
niet gemakkelijk. Dat is een understatement. Ter illustratie, het aantal leeuwen is van bijna 500.000 in 1950
gedaald naar 25.000 vandaag. Zijn al die leeuwen door trofeejagers neergeschoten? Neen, die leeuwen zijn weg omdat
er al honderd jaar een rampzalige bescherming van de natuur plaatsvindt.

Afrikamuseum in Tervuren

Let
op, blanke jagers hebben wel een rol gespeeld in de daling van het Afrikaans
wildbestand. Zo pronkte de jager Selous rond 1900 met zijn dodenlijst die tot
in de duizendtallen liep. Ook hebben de wetenschappelijke instellingen en
dierentuinen een rol gehad. De collecties van het Afrikamuseum in Tervuren en
de Zoo van Antwerpen kwamen bijvoorbeeld voor een groot deel uit de Belgische
kolonie in het hart van Afrika. Daarbij keek men niet op een dier dood meer of
minder zolang de collectie maar aangevuld werd.

Rond het begin van de twintigste
eeuw kwam er echter een stroming op gang die pleitte voor de formele bescherming van dieren.
Een internationale coalitie van wetenschappers, romantische natuurliefhebbers en
trofeejagers – soms één en dezelfde persoon – eiste een systeem van nationale parken naar Amerikaans
model. Dat de oprichter van het eerste nationaal park, president Theodore Roosevelt, een fervent
trofeejager was, zal hen zeker geïnspireerd hebben.

België  gaf daarbij het goede voorbeeld want Koning Albert I
sluisde het idee mee door de koloniale administratie en liet het park naar zichzelf noemen. Het
Albertpark in Congo gesticht in 1925 kennen we vandaag als Virunga. Al snel volgde het Krugerpark in Zuid-Afrika.
Nadien kwamen er meer parken in de andere kolonies. Parken waar wetenschappers en toeristen
konden komen. Bezoekers konden zich inbeelden hoe Afrika was voor de blanke man de beschavingslast
op zich nam.

Jagers, stropers en natuurbeschermers

Aan de rand van die parken kwamen speciale game reserves waar (blanke) jagers met een
vergunning konden schieten.  Dit model
werd steeds verder uitgebreid tot op vandaag. Afrikaanse regimes van linkse en
rechtse signatuur hebben de nationale parken onderhouden en uitgebreid. Ze
hebben er zelfs nieuwe gesticht.

In 1992 spendeerde het Wereldnatuurfonds (WWF)
als grootste uitheemse actor 15 miljoen dollar aan natuurbescherming in Afrika.
De Afrikaanse staten samen spendeerden dat jaar meer dan 115 miljoen dollar voor onderhoud van vaak enorme gebieden, de Serengeti in Oost-Afrika is quasi even groot als België.

Men denkt daarbij onmiddellijk
aan populaire safari-bestemmingen zoals Tanzania en Kenya, Botswana, Zambia,
Zimbabwe, Namibië en Zuid-Afrika maar ook de armste landen van Afrika zoals Congo (DRC) en de Centraal-Afrikaanse
Republiek stoppen geld en middelen in het onderhoud en bescherming van  parken. Dit terwijl
mensen naast die parken over heel Afrika vaak in totale armoede leven. 

De lokale bevolking werd nooit gevraagd
hoe zij de natuur willen beheren. Ook niet die gemeenschappen die er aan of in leefden. Over
heel Afrika werden dorpen ontruimd en vernield om zuivere stukken Afrika te creëren onder leiding
van jagers, wetenschappers en natuurliefhebbers die het over één ding ééns waren: de Afrikaan is
niet te vertrouwen met de natuur. Natuur hoorde aan de staat toe en de staat, gekneed door de
moderniteit, wist het beter.

‘Zuivere’ natuur zonder Afrikanen

Na de onafhankelijkheid gingen de nieuwe regimes hiermee door. Het
inkomen uit foto- en geweer-safari’s werd zelfs belangrijker. Toeristen uit het Westen en, later, het Verre
en Midden-Oosten kwamen de ‘zuivere’ natuur van de Leeuwenkoning bewonderen. Diezelfde toeristen
waren echter ook vermoeiend voor de nieuwe staten. De parken brachten geld en prestige, maar
soms keerde de internationale gemeenschap van natuurliefhebbers zich tegen je. Dan kelderde de
financiële steun en sprak de internationale gemeenschap over je als een incompetente primitieveling.

Al snel belanden we terug bij de vraag of we Afrikanen wel kunnen vertrouwen met de natuur. Is het
wel hun natuur? Of is het die van de wereld? En dus werden de (populaire) parken uitgebreid en
de wachters bewapend om de internationale natuurliefhebbers en wetenschappers blij te
houden. De trofeejagers dienden zich stiller te houden. Het was namelijk niet
meer zo in als in de jaren dertig om een opgezette leeuw in de woonkamer te
hebben. Afrikaanse staten houden dus de hele mythe van het verloren pure Afrika mee in
stand. 

Het cruciale in deze
geschiedenis is dat na de onafhankelijkheid de haat voor de parken sterker werd omdat de koloniale praktijken
quasi onveranderd doorgingen.

Hoe meer de Afrikaanse staten vooral de westerse publieke opinie
geruststelde met die politiek, des te meer de rurale Afrikanen de parken haatten.

Niet alleen zij
die verdreven waren van hun dorpen, maar ook al de mensen die in contact kwamen met de natuur
waren boos. De koloniale wetten hadden hen het recht zich te verdedigen tegen
wilde dieren ontnomen en nieuwe regiems behielden die. Dat een vrouw wordt
meegesleurd door een krokodil, vee gedood door een leeuw, een olifant de
velden aanvreet en de doden opgegraven worden door hyena’s is dan brute pech. De sporadische trofeejager,
eigenlijk deel van het probleem, wordt zo een meevaller en hoop voor de lokale bevolking. 

De parken zijn een prestigesymbool voor de nieuwe
regimes en worden zo ook een symbolisch doelwit in politiek
verzet tegen de machthebbers. Het zijn duidelijke ingrepen in regio’s waar de staat voor het
overige vaak bitter weinig doet.

De investeringen in die gesloten parken zijn dan vaak in een
doorn in het oog van de verpauperde rurale bevolking. Dus men stroopt, men dood en eet of
verdelgt. Deels uit noodzaak en deels als protest.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat wanneer onpopulaire regimes de controle over de samenleving verliezen, de parken massaal afgestroopt worden. Minder
dieren betekent minder dreiging en meer ruimte voor landbouwgrond.Er is ook immers steeds meer nood aan bebouwde grond wat eveneens niet de schuld is van de kleine boeren in Afrika, maar wel van beleidskeuzes rond landverdeling die al 100 jaar meegaan.

Het vlees wordt tevens verkocht
op de lokale markt of de huid en hoorns verkocht aan handelaars met buitenlandse connecties, dat brengt
geld binnen dat deze mensen nodig hebben om te overleven. De internationale reactie op de houding van de lokale
bevolking is voorspelbaar: Hoe durven ze! Die arme dieren hebben toch niets
misdaan? 

Ik vraag me af waarom
Zimbabwanen Cecil zouden moeten gekend hebben. Voor hen was hij niet meer dan een dier dat er was voor de
toeristen. Sterker nog, de grootste emotie bij de bevolking gaat helemaal niet over Cecil. Hun woede richt
zich tegen de corrupte rangers die Cecil verkochten voor een lage prijs waarvan de gewone man nooit een
cent zal zien.

Waarom zouden ze wenen om een leeuw in een land waar een aantal van die
dieren een voorliefde hebben ontwikkeld voor mensen?

Het probleem is hier niet de
trofeejager. Die mensen zijn slechts dragers van een lange traditie van omgang met de Afrikaanse natuur
die ze delen met iedereen die hen haat en walgelijk vindt. Wanneer jagers beweren dat ze
bijdragen aan natuurbescherming door geld te betalen dat naar het onderhoud van parken gaat,
worden ze met ongeloof bekeken.

Ik schud mijn hoofd echter niet omdat ik hen vreselijke mensen
vind die schijnheilig naar een excuus grijpen. De jagers geloven wel degelijk zelf in hun eigen
ecologische nut. Toch is het een achterhaalde praktijk. Even achterhaald als de
repressie door parkwachters en geweren als redmiddel van wild Afrika. Beiden
zijn deel van eenzelfde regime dat de Afrikaanse natuur meer schade dan
bescherming bracht. 

De oplossing om op lange termijn
de Afrikaanse natuur te beschermen, ligt niet in deze inefficiënte en tevens onbetaalbare
koloniale praktijken.

Als na honderd jaar mislukking daar iemand aan twijfelt,
vrees ik dat die alle realiteitszin verloren heeft. De enige constructieve oplossing is om de natuur terug te geven aan de Afrikanen zelf.
Het gaat om hun dieren, hun leefomgeving, hun erfgoed. Zij leven er mee samen,
zij betalen er geld, middelen en levens voor. De Afrikanen willen hun dieren
niet dood maar willen wel nieuw beheer waar ze inspraak en voordeel aan hebben.

Ook zijn de parkrangers hier niet de grote schuldigen. Als ze corrupt zijn en geweld
gebruiken tegen de lokale bevolking dan hangt dat samen met de onderbetaling
van de job en de militaristische mentaliteit die in stand wordt gehouden door
druk van buitenaf. De meesten wagen dagelijks hun leven om de parken te
beschermen, vaak met verouderd en versleten materiaal tegenover vijandige lokale bewoners die de streek kennen en gebruikt worden door internationale stropers en rebellengroepen voor eigen gewin.

Ook blijkt uit
bevragingen dat de meeste mensen fel gekant zijn tegen het doden van iconische
dieren zoals olifanten en willen leren samen te leven. Tijdens mijn reis door Zambia
ontmoette ik een rurale Afrikaan die hoopte dat zijn zoon net als hij ooit een
leeuw zou zien in het wild.

Laat dus de lokale gemeenschappen delen in de
welvaart die parken en natuur kunnen opleveren. Denk breder dan trofeejagen en
safaribusjes en beschermde zones die in realiteit vaak niets meer dan
arbitraire lijntjes op een kaart zijn.

Stop met Afrikanen weg te denken als je
aan de Afrikaanse natuur denkt. Er is geen Afrika zonder Afrikanen.

Tot we dat
beseffen, zullen de aantallen van deze dieren blijven dalen. Er zijn nu reeds
organisaties en regeringen die hier meer rekening mee houden, ondermeer in
Mozambique met de restauratie van park Gorongosa,  maar het is nog lang niet de norm.  Kunnen we als natuurliefhebbers meer rekening
houden met de realiteit van de lokale mensen en hen behandelen als meer dan ongewenste
paria’s of overtreders in het paradijs? De toekomst van de Afrikaanse fauna en
flora hangt ervan af.  

Bronnen:

  • http://www.gorongosa.org/our-story
  • Adams, Jonathan S en
    Thomas O McShane. The myth of wild Africa: conservation without  illusion. New York: Norton, 1992. 
  • Anderson, David en
    Richard H. Grove. Conservation in Africa: people, policies, and practice. Cambridge:
    Cambridge university press, 1989. 
  • Arnold, D. The problem
    of nature: environment, culture and European expansion. Oxford: Blackwell,
    1996. 
  • Clarke, James. Save me from the lion’s mouth, exposing
    human-wildlife conflict in Africa. Kaapstad: Struik nature, 2012. 
  • Dickenson,Barney, Jon
    Huttonn en William M Adams (eds.). Recreational
    hunting, conservation and rural livelihoods: Science and practice.
    Oxford: Blackwell publishing, 2009. 
  • Franklin, Adrian.
    Animals and modern cultures: a sociology of human-animal relations in modernity.
    Londen: sage, 1999. 
  • Igoe, Jim.
    Conservation and globalization: a study of national parks and indigenous communities
    from East Africa to South Dakota. Londen: Thomson, 2004. 
  • Languy, Marc et De Mérode,
    Emmanuel (eds.). Virunga. Survie du premier parc d’Afrique. Tielt : Lannoo, 2006. 
  • Maddox, G. Sub-Saharan
    Africa an environmental history. Santa Barbara: ABC-CLIO, 2006. 
  • Ponting, Clive. A
    green history of the world. Londen: penguin books, 1991. 
  • Preece, Rod. Animals
    and nature : cultural myths, cultural realities. Vancouver: UBC press, 1999. 
  • Turner, James
    Crewdson. Reckoning with the beast : animals, pain, and humanity in the Victorian
    mind. Baltimore (Md.): Johns Hopkins university press, 1980. 
  • Elbarbary, S. “Heart
    of Darkness and Late-Victorian Fascination with the Primitive and the Double.” Twentieth century literature 39, no.
    1 (1993) : 113-128. 
  • Harroy, Jean-Paul.
    “Contribution à l’histoire jusque 1934 de la création de l’institut des parcs nationaux
    du Congo belge” Civilisations 41,
    (1993) : 427-442. 
  • Barret, G &
    Brooks, S & Josefsson, J & Zulu, N (2013). Starting the conservation:
    land issues and critical conservation studies in post-colonial Africa. In:
    journal of contemporary African
    studies, vol 31, nr 3, pp 336-345. 
  • Clover, J (2005).
    Human-centered environmental security: the link between environmental care and
    the creation of a more secure society in: C, Huggins & J, Clover (eds).
    From the Ground up, land rights, conflict and peace in sub-saharan Africa. Pp
    77-113. Pretoria: institute for security studies. 
  • Garland, E (2008). The
    Elephant in the Room: Confronting the Colonial Character of Wildlife
    Conservation in Africa, African studies review, 51 (3), pp 51-74.

take down
the paywall
steun ons nu!