De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Bestaat er een God die mensen bezielt en beschermt? Reflecties op basis van reisverhalen.

Bestaat er een God die mensen bezielt en beschermt? Reflecties op basis van reisverhalen.

dinsdag 11 december 2018 16:23
Spread the love

Reflecties op basis van reisverhalen uit onze familie die voor ons elk racisme en vreemdelingen vrees futiel maken

 

Vlaanderen is een vreemd gebied. Sinds vanmorgen weten we weer een beetje meer over een van de parameters die van ons een uniek maar niet altijd zo sympathieke of wereldwijze bevolking maken. In de overheidsmedia verneem ik dat een interessante telling is georganiseerd, voor het eerst, over iets typisch. Daaruit blijkt dat een op de vier van ons woont in Lintbebouwing, huisje tegen huisje, ook in open groene gebieden. Dat veertienduizend kilometer huizen op een rij staan, in lintbebouwing. Herinner je de lessen in de lagere school, geboeide lezer: dat is bijna de helft van de evenaar, om de wereld heen! “Ons gewest is een klein gebied, waar wel niet minder dan zes miljoen mensen leven” zo klinkt de vrouwelijke stem van de experte van het Departement Omgeving, op een toon die tegelijk zakelijk-technisch is en licht bezorgd klinkt. Ongeveer zestien procent van onze aardoppervlakte is bedekt, met beton, steen of macadam… Een groot stuk van ons deeltje van moederplaneet aarde hebben de bewoners dus bedolven onder autobanen, opritten, huizen en meer van dat fraais. Wat dan meteen als gevolgtrekking zichtbaar is, in het register wat genoegzaam en een beetje viriel “de materiële feiten en de cijfers” wordt genoemd: “Er is op die manier gevaar ontstaan voor uitdroging van de bodem”. Met andere woorden, Vlaming, vrees voor je grondwaterpeil. Vrees voor je watervoorziening, voor je dorst en je (ge)was(sen). Daarbij komt een gebrekkig insijpeling van hemelwater, veel van het welkome regenwater verdampt te snel, vertrekt terug omhoog. Waar struiken en bomen staan, blijft de vochtigheidsgraad na een bui vele uren lang veel hoger. Op het macadambaantje van het Jan Vranckx pad in Kessel-Lo dat door het geboortebos loopt, ‘voor fietsers, voetgangers en ruiters’, kan je dat fenomeen telkens waarnemen, het wegdek blijft na de regen nog wel een dag diepzwart gekleurd van het vocht. Terwijl de Platte Lostraat en al de rest allang weer droog en stofferig zijn.

Met de filosofische blik die ik me nu eenmaal eigen heb gemaakt, kan ik mezelf niet beletten ook een paar anderssoortige linken te leggen en bepaalde minder materiële verbanden te zien. Ik zie een verband met de diepere aard van een bepaalde volksgeest. Persoonlijk, (en dat zal er onder anderen mee te maken hebben dat ik de zoon ben van een reisgids die als gouvernante in verscheidene Europese hoofdsteden gastvrij werd onthaald en haar opvoedingswerk heeft gedaan voor ze zelf aan ‘kleine mannen’ begon), heb ik helaas nog meer dan eens de indruk dat de geest die heerst over onze gemeenschap bij de Noordzee en ten noorden van de Ardennen, nogal kortzichtig is. een beetje laag bij de gronds. Ik geef een paar voorbeelden: keer op keer hebben volkse vaderen mij naar het einde van een goed gesprek dat echter dreigde een beetje verheven te worden, met de rechterhand op hun rechter bibs geklopt, waar hun portefeuille zit. Terwijl de man in kwestie woorden vond voor zijn gevoel en sprak:

 “Mijnheer, dàt is mijne God”.

Vlaamse mentaliteit… ik heb er niets tegen dat de mensen kunststof doosjes van een bepaald Amerikaans merk gebruiken, of tegen een van de zes andere kenmerken die Joachim Pohlmann onlangs opsomde om de draak te steken met wie de geborneerdheid ziet en aanklaagt. Er zijn betere gronden om treurig en boos te zijn over een blijvend weinig nobele volksaard. Denk bijvoorbeeld aan de grappige maar scherpzinnige contouren die Raymond van het Groenewoud schetst als hij het in het lied “Liefde voor muziek” heeft over wat ik graag, met een ondeugend creatief woordgebruik, “onze inboorlingen” noem. “Hoe ze na het feest in de donkere nacht naar de WC-pot toe kruipen”; “Hoe het bier in plastic bekertjes wordt gedronken”; “Hoe de mummelende pastoor voorgaat, zonder enige reactie uit de kerkzaal’, in tegenstelling met de vieringen bij de mensen met bruine huid. “Het gaat vooruit! Het gaat vooruit!” roept Raymond daar enthousiast over. En hij eindigt met de prachtige, dappere smeekbede “Trek mij uit de Vlaamse klei!”.

Een ander voorbeeld dat mij meteen voor de geest komt, is het tekeningenboekje in sobere aardkleuren dat beeldhouwer en schilder Koenraad Tinel vorig jaar heeft uitgegeven. Waarin hij ongelofelijk trefzeker, in een veertigtal kleine schilderijtjes en  nauwelijks zeven pagina’s tekst, het bestaan en de persoonlijkheden, de “idealen”, het (geregeld ronduit perverse) gedrag ook van de dorpelingen en de (op banale manier jaloerse en inhalige) verhoudingen tussen de families in een Vlaams boerendorp schetst, een plek die hij van in zijn jongensjaren door en door kent.

Zelden zo een ontluisterend “etnografisch” verhaal tegen gekomen. Dat is zowaar een document dat erin slaagt als niets anders dat in jaren mijn pad kruiste, doeltreffend het geloof in de waardigheid van de mens en ook in enige sacrale, nobele dimensie van het bestaan op aarde weer voor even weg te blazen.

 

Of nog: lees er de voorgaande roman van Libris prijswinnaar Jeroen Olyslaegers op na; niet zijn meesterlijke verhaal over de Antwerpse situatie onder de Duitse nazi bezetting, “Wil’, dat ik heb gerecenseerd, maar “Wij”. Heel trefzeker, hoe de jonge man de sfeer, de levenshouding van de leden van de koppels, mannen en vrouwen van hier, beschrijft, die in hun tuin met zwembadje en op vakantie in Spanje te laf zijn om een eerlijk, waarachtig  zelfbeeld te ontwikkelen, of hun leven en hun rol echt op te nemen in het gezin. De schrijver heeft bij die zedenschets de typische volkse woorden ingeschakeld, die bij dat soort kleinzielige mensen in gebruik zijn. Bijzonder deprimerende literatuur vond ik dat, ik heb niet doorgelezen, en heb het boek onlangs in een boekentil de vrijheid gegeven. Pas op, over de roman Wil was en blijf ik enthousiast. Ik heb het boek  in een blog en een brief aan het hoofd van onze nationale Kerk,  de Aartsbisschop van Mechelen Brussel, monseigneur de Kesel, zodanig aanbevolen, dat hij tijd gemaakt heeft het te lezen. Hij vond het een zeer mooi boek, zo hoorden we hem met glimlachende stem stellen tijdens een eindejaarsinterview op de radio.

 

Wel, dan nu mijn gevolgtrekking: zou het kunnen zijn dat het landschap, in een korf met andere oorzaken natuurlijk, er voor iets tussen zit? Dat dit meestal vlakke land met weinig reliëf, dat de bewoners intussen dus  fameus hebben toegedekt, de mensen belet nog grote gedachten en gevoelens te ontwikkelen? In een berglandschap wordt je er als mens elk moment aan herinnert dat je niets meer bent dan een mens, een wezen dat niet zeer groot  is, zeer beperkt, bijzonder kwetsbaar zelfs, en een nietige kant kent. In een vlak landschap als het Vlaamse, ben je met je meter vijfenzestig al gauw het grootste uitsteeksel in het landschap.

 

Als ik deze gedachte even uitwerk, kom ik terecht bij een soort algemene conclusie die mijn moeder vorige maand zuchtend maar tevreden maakte toen ik haar in haar woning in het buitenland opzocht; zij was daags voordien net 87 geworden. Laat me eerst nog wat toelichting geven over haar bestaan en realisaties.

Maria was een soort Vlaamse Gertrude Bell in de jaren vijftig. Een soort volkse versie van barones Karen Blixen, die expedities onderneemt naar verre landen om daar goede daden te verrichten en een beetje inkomen te genereren. Merkbaar ook gedreven door de behoefte het bestaan interessant te  houden, leerrijk, verdiepend, en door de wens het verdiende loon zelf te kunnen houden en besteden, iets wat thuis niet mogelijk bleek.

En of dat is gelukt! Trouwe lezers weten hoe Maria Ida Barbara eind september 1961 door de grootste tegenhanger die Stalin ooit gehad heeft, president Josip  Broz Tito in eigen persoon is gefêteerd met haar pas verworven titel van “Joegoslavische reisgids van het jaar”. Zij begeleidde er Engelse toeristen die reisden via de Oostendse firma “West Belgian Coach Company”. Die werd geleid, door Vanmoerkerke, een man die veel ambitie had, en die zijn bedrijf wist uit te bouwen tot de grote speler Sunair. Een tijdje terug hoorde ik bij toeval een lang interview op een overheidsradio waarbij de oud geworden maar nog kwiek klinkende West-Vlaming trots de interviewer op de echte Valerius De Saedeleer wees die zijn woning hangt. Goed geboerd, meneer.

Mijn moeder heeft het bedrijf verlaten, nadat zij in zeer lastige omstandigheden de afhandeling had verzorgd,  toen de bus die zij begeleidde door oververmoeidheid van de chauffeur, zich te pletter reed ergens op een nachtelijke snelweg, waarbij een van de chauffeurs het leven liet, zonder daar ooit enige verloning voor te ontvangen, laat staan de door de baas telefonisch beloofde ‘vorstelijke beloning’. En toch, de reizen waarmee Maria Hublou het meest haar uitzonderlijke ondernemingszin en onverschrokkenheid bij aantoonde, waren nog van een andere aard. Nog voor zij dat moment de gloire bereikt in het huidige Kroatië, had zij reeds op haar eentje de arbeidsmarkt betreden in uiteenlopende en uiteenliggende steden en gebieden als Oslo, Helsinki, Stockholm, Wiltshire en Athene. Zij reisde met een zeer beperkt budget en persoonlijke bagage, helemaal alleen.  En ze bleef gaan. Zo stelde zij het hoofd van de gerechtelijke politiek van Stockholm op een winterdag voor schut. Bij die gelegenheid werd zij bijna het slachtoffer van de nervositeit van de Zweedse autoriteiten, als buurland van de grote Russische beer.  Toen zij midden in de winter, “als enig overgebleven buitenlander in de hele stad”, op het bureau van Inspektor Niva werd gesommeerd, sprak de vijftiger de vrouw in haar twenties met enige verbazing en achterdocht toe, maar ook wel vriendelijk en vaderlijk:

“Wat doe jij hier in volle winter?” Je zegt me dat je vriendin, mevrouw Knutinen jou heeft uitgenodigd? Maar bij God, hoe moet ik dat geloven? IK heb zo geen vrienden, die mij in Brussel maandenlang nodigen en inwoning bieden!… Ben jij een spion?”.

Toen ik dat verhaal de eerste keren aanhoorde uit haar mond moet ik een jaar of zes, zeven, acht zijn geweest. Het verwonderde mij niet dat een rijke en vriendelijke persoonlijkheid als Maria overal gastvrij onthaal verkreeg. De commissaris kwam als een man in beeld met beperkte kennis van mens en wereld. Hoe fraai zijn uniform misschien ook was, en hoe groot zijn prestige, macht en gezag.

Tijdens een andere winter, zo herinner ik mij,  werkte moeder als inwonende gezelschapsdame bij een oude geleerde heer in de Noorse hoofdstad Oslo. De man hield zich bezig met het toen cutting edge techno fenomeen van Radio Amateur; hij zat hele uren aan zijn knoppen rare geluidjes te ontlokken, en als er eindelijk verbinding was gelegd met verre en exotische amateurs in Chicago, of Dakkar of met Buenos Aires, was er een uur van vreugde en vrolijke extase.

 

De lijst van de  beleefde anekdotes van deze vrouw is lang, ik zal hem beëindigen. Laat me nog twee kleine maar sprekende voorbeeld geven, omdat ze ons naar het punt voeren dat ik moet maken, en waar een les in schuilt voor alle nationalisten en alle lieden met neiging tot xenofobie. Moeder vertelde dat zij in Griekenland, tijdens een sportieve wandeling in de heuvels, een wond had opgelopen. Of zij gebeten was door een slangetje, ik weet het  niet, waarschijnlijk betrof het gewoon een schaafwond na een lichte val. In elk geval, met tevredenheid en dankbaarheid, verhaalde de intussen bijna veertig jarige vrouw aan mij als kind, hoe een herder was opgedoken die haar zonder veel te zeggen, omdat hij enkel Grieks sprak, maar vriendelijk en zorgzaam had bijgestaan; hij had een propje tabak uit zijn beurs genomen, en met dat grootvader middeltje de wonde afgedekt en het genezen bevorderd. En het hart van een verschrikt jong meisje gerust gesteld.

 

Een andere historisch -familiaal verhaal is nog krachtiger in zijn existentiële reikwijdte: toen moeder Maria, na jaren van winterarbeid in Scandinavië, zomerarbeid in Slovenië, Kroatië en Servië, en het jaar rond in Athene had gewerkt, besloot zij haar actieradius tot buiten Europa te verleggen. Op weg was  naar Turkije verliet het reizigersgeluk haar echter. Zoals Alexander de Grote ziek werd op een punt ver weg van huis bij zijn expeditie naar het oosten, werd onze moeder zwaar ziek. Zij heeft toen met een koorts die opliep tot 43° dagenlang te bed gezweefd tussen leven en dood. Het verrassend menselijke aan het verhaal is dat zij in die dagen opvang ontving in het huis en het bed van gewone Griekse plattelandsmensen waar zij was langs gekomen toen de microben haar overvielen. Die mensen hebben de Leuvense naar best vermogen en met tedere compassie verzorgd; van koude kompressen op het voorhoofd, tot het zorgzaam aanbieden van zelf bereidde van zuivere bouillons getrokken van vlees van het eigen vee. Om de onverwachts opgedoken dame die zij van haar noch pluim hadden gekend, weer op krachten te laten komen. Zonder geld te vragen, zonder te klagen of te protesteren. Een week lang.

In Londen een paar dagen geleden maakte moeder Maria dus plots na een stilte deze bespiegelende bedenking; op een bedachtzame, ernstige, tevreden en licht verwonderde toon klonk het plots zo, vanuit de wheelchair:

“Ja… Tijdens mijn reizen, heb ik  toch nooit làst gehad…”

Ik ken mijn moeder goed. Ik weet vrij goed wat zij met die statige uitspraak bedoelt: dat zij nooit is beroofd of aangevallen, als de solitaire reizigster die zij was. Dat zij nooit door enige man opdringerig is behandeld of pogend van haar lichamelijk integriteit is beroofd. In geen van die dertien landen die zij had bereisd en waar zij had gewoond en gewerkt, in een periode van wel een decennium lang.

Dat is wat.

Als ik dat feit, die geleefde realiteit, in verband breng met de opvatting die ik talloze keren heb moeten lezen (en die ik zo vaak mogelijk van beleefd en duidelijk weerwoord heb voorzien), tijdens debatten op de sites van de internet pers en sociale media:

“Waarom zouden wij migranten en vluchtelingen moeten opvangen en brood geven?

Als wij naar ginder gaan, worden wij ook niet goed onthaald hoor!!”

 

… wat moet dan nog eens de conclusie zijn?

————-

Mijn conclusie is dat het helemaal waar is dat de ergste angst voor de mens, zijn angst is die hij voor zijn demonen, voor de angst zelf gaat ontwikkelen.

En dat het helemaal waar is, wat bijvoorbeeld dezer dagen de mooie, jonge en hoogopgeleide Congolees- Belgische vrouwen schrijven in onze kranten:

“Praat alsjeblieft niet de hele tijd óver ons, praat eens meer mét ons!”

Als ik een en ander in verband zet, besef ik meer dan ooit waar de energie en de heldere blik precies vandaan komt, die mij er al een paar keer toe heeft gebracht, (zowel in publieke geschriften, in brieven aan betrokken politici gezonden, of in persoonlijke ontmoetingen), de spiraal van opgeklopte angst en jaloezie af te wijzen en krachtig een halt trachten toe te roepen. Zoals die keer dat ik in de plenaire vergadering van de Vlaamse Regering de Vlaams Blok voorzitter De Winter heb weggelachen met zijn virulent negatieve standpunten naar “vreemdelingen”. Die ‘meningen’ zoals “Eigen volk en bezit eerst” of boodschappen die neerkomen op de stelling “Nieuwkomers zijn uitzuigers”, die voor iemand met mijn ervaringskennis en oorgetuige kennis over mens en wereld een reusachtige onwetendheid verhullen. Die zelfs een straffe leugen zijn. Die een pervert, immoreel en schadelijk misbruik maken van de onervarenheid en beperkte bereisdheid van vele eenvoudige medeburgers.

 

Tot slot, keren wij terug naar het landschap. In het nieuwe groot formaat fotoboek “My Himalaya. 40 years with Buddhists” van Olivier Föllmi, de globetrotter en fotograaf geboren in Frankrijk, maar die zijn opvoeding voor een deel ontving in de Himalaya op het mysterieuze en ruige Dak van de wereld, geeft de schrijver een citaat mee van een geestelijke leider uit die ontzagwekkende streken. De spreuk komt hier op neer, ik citeer naar het geheugen:

“Elke daad die je stelt, en elke gedachte die je ontwikkelt, bepaalt mee je karma.

Dat karma van jou kan er op een dag toe leiden dat je een ongeluk overleeft, of kan je juist versneld de dood in drijven”

Je moet je daarbij voorstellen dat die wijsheid is ontwikkeld door mensen die in reusachtige landschappen leven, wonen, werken en rondreizen te voet of met de Yak. Waar een kleine misstap, kan maken dat je in een eindeloos diep ravijn verdwijnt. Of waar het niet aantrekken van  de goede kleding als je erop uit gaat, kan maken dat je doodvriest.

Omdat ik mijn moeder zo goed aanvoel, weet ik dat zij, hoewel ze geen kennis heeft van het boeddhisme, iets gelijkaardigs voor waar aanneemt: zij is tegelijk verwonderd, maar vooral ook trots en zij voelt zich gezegend, bewaakt en beschermd door een entiteit als de christelijke God, als zij vaststelt dat zij bij haar vele stoutmoedige reizen er altijd ongeschonden is doorheen gekomen.

Als antwoord op die gevleugelde, terugkijkende opmerking van de zeer oude vrouw, heb ik, wellicht grondig geprofaniseerd door langere tijd niet met haar of met mensen uit desolate streken om te gaan, haar gezegd:

“Ja, maar dan heb je misschien gewoon al die tijd veel geluk gehad!…”

En toch lijkt me intussen duidelijk dat niet mijn woord op dat moment het meest verstandige of adequate is geweest, maar haar eigen aanvoelen. Immers, het lijkt heel plausibel dat, congruent met de boeddhistische visie van de bergbewoners, de uitstraling, de woorden en gedachten, de lichaamshouding, de oprechtheid, het zelfrespect en de vriendelijke eerbied naar wie zij tegenkwam op haar verre reizen, in grote mate haar Karma heeft bepaald.

Om het lapidair te stellen: een man zal sneller een vrouw misbruiken die geen zelfrespect uitstraalt. En een rover zal eerder geneigd zijn iemand te overvallen van wie hem het gezicht niet aanstaat, omdat die zich uitdagend of aanmatigend opstelt.

De Tibetaanse wijsheid staat hier boven al. In  het Vlaams/Nederlands is er een redelijk equivalent: “Wie goed doet, goed ontmoet”.

Maria is tot op haar 87ste verjaardag de rustige draagster van een soort vertrouwen in de welwillendheid van Lot en God, dat misschien alleen de zuiveren van hart kunnen ontvangen en in staat zijn te verdragen. Dat is fijn voor haar, want haar bestaan is, vooral na haar definitieve terugkeer naar het vaderland, vaak vol uiterst lastige uitdagingen verlopen. De meeste mensen zouden in die omstandigheden het zicht op de mystieke, welwillende kant van het Universum en van God, allang hebben verloren, en bij haar is dat zeker een tijdlang het geval geweest. Velen zouden God als een onbetrouwbare illusie hebben los gelaten. Wellicht dient een mens een bepaald niveau van persoonlijke integriteit te bezitten, om een integere, goede Godheid te kunnen ervaren en er in te kunnen geloven…

Daarbij komt mij een gesprek voor de geest dat ik heel lang geleden, als tiener heb gevoerd met een mede ornitholoog die zoals ikzelf ook een occasionele natuurreservaat beheerder was, Stefan Ostyn. Hij is zoon van een medicus, als ik het juist heb. Uit die overigens vriendelijke woordenwisseling, bleek een immens verschil in levenshouding en religieus aanvoelen van mij (en moeder) enerzijds, en de existentiële oriëntatie van de modale Vlaming, verpersoonlijkt door Ostyn, anderzijds. Toen ik hem niet zonder enige verwondering, en opgelucht, maar ook voldaan en trots een kort verslag deed van een potentieel lastige en gevaarlijke situatie waar ik onverhoopt glansrijk was doorheen geraakt, antwoordde de kerel:

“Ha, dan hebt ge gewoon veel piet gehad!”

____________

Een deel van de mensen van het terroir hier, is, als je op dat soort ontmoetingen  mag afgaan, door en door “redelijk” en zelfs nogal laag bij de gronds materialistisch. Mannen en vrouwen en hun kinderen, ze hebben vaak niet het minste besef van de diep-religieuze kwaliteiten en tonaliteiten van de menselijke identiteit hier op aarde. Ook van die van henzelf. Wat een geestelijke armoede.

Geen wonder dat de locals Moeder Aarde achteloos onder keiharde steen begraven.

Ontbreekt het  velen onder hen immers niet aan

enig diepgaand besef over zijn/haar Plaats in het persoonlijke bestaan,

tussen geboorte- en sterfbed,

tussen medeschepselen en medemensen ?

Om de lezer niet in existentiële twijfel achter te laten, eindig ik graag met een positieve noot. Zodat we onze faam gestand kunnen doen die zegt “Ook al ben je het niet met alles eens wat de man schrijft, er zit iets sprankelends in zijn teksten, die maken dat je na de lectuur weer verder kunt”.

 

Er zijn wel degelijk tekenen van verbetering en verheffing te vinden. De groene partijen, die ergens in hun vaandel toch een grote Liefde voor de Natuur hebben staan, nemen in grootte, aanhang en zeggingskracht toe. Vele jongeren maken reizen, ook naar verre, zeer exotische gebieden. Meer en meer vrouwen en mannen nemen de uitdagende maar interessante opdracht ter harte, samen een paar te vormen met een partner van een heel andere etnie, ras en cultuur. Hun gezinskring zal onvermijdelijk gaan functioneren als een vrijplaats, als een laboratorium waar culturen versmolten en verzoend worden. Waar uit twee of drie talen een nieuwe taal, een unieke lingua franca gedistilleerd wordt. En wat de meesten van hen zelf niet weten, wil ik wel verklappen: de schepper van Hemel en Aarde steunt jullie. Het fenomeen van de Heterosis, dat al door Charles Darwin werd geconstateerd, zowel in het plantenrijk als bij de dieren en bij de mens, zorgt er netjes voor dat jullie kindjes extra blakend gezond zullen zijn. Dat is pure seksuele genetica. Door de verscheidenheid van talen in jullie nestje zal verder het IQ van jullie kroost wel 14 punten hoger gaan liggen, zo vernam ik uit recente onderzoeken. Verbaasd? Hoeft het dan echt te verwonderen, met wat wij weten uit Bijbel en evangelie, dat de God die vooral als altijd aanwezige lamp van Liefde kan gekenmerkt worden, dat soort mensen een handje helpt, jonge mensen die in het persoonlijke leven de erotische en de verzorgende, ouderlijke liefde laten primeren op al dat andere dat zielen opgesloten en klein houdt. Zoals nerveuze, wantrouwige,  cultuurgebonden eigenliefde, geslotenheid, gerichtheid op directe materiële voordelen  en angsten vanuit banale vooroordelen?

Neem de regels van Creative Commons in acht bij het delen. Auteursnaam en bron moeten vermeld worden. Wijzigingen aan de tekst zijn niet toegestaan.

take down
the paywall
steun ons nu!