Essay, Wereld, Samenleving, Politiek - Johny Lenaerts

Benjamin Barber: Haperende staten, opkomende steden

In 2014 verscheen in Nederlandse vertaling ‘Als burgemeesters zouden regeren. Haperende staten, opkomende steden’ van de onlangs overleden Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber. Dit boek, dat bij verschijning enigszins door de critici over het hoofd gezien werd, heeft in het licht van de recente gemeenteraadsverkiezingen weer aan actualiteit gewonnen. Benjamin Barber houdt daarin een vurig pleidooi voor een democratie van onderop waarin de stad centraal staat.

maandag 5 november 2018 14:00
Spread the love

Steden

‘Welke grootschalige politieke constructie we ook vormen, politiek begint in de wijk en in de stad’, zo stelt Benjamin Barber al in het begin van zijn boek. ‘Meer dan de helft van de wereldbevolking woont vandaag de dag in steden. De stad lijkt onze bestemming te zijn, zoals ze ook onze oorsprong was. In de stad ontplooien we onze creativiteit, bestendigen we onze gemeenschap en realiseren we ons burgerschap. Als we moeten worden gered, dan zal de stad eerder als veranderingsinstrument optreden dan de natiestaat.’

Want onze steden, zo stelt hij, onze politieke eenheden met de grootste netwerken en meeste onderlinge verbindingen, doen wat de staten niet kunnen. Door nieuwe samenwerkingsmechanismes en gemeenschappelijke besluitvorming kunnen volgens Barber steden samen problemen aanpakken rond wapens, handel, klimaatverandering, culturele uitwisseling, misdaad, drugs, transport, volksgezondheid, immigratie en technologie. Stedennetwerken zouden nu al een aanvulling vormen op het experiment van de Europese Unie, door soevereiniteit te bundelen met vitale strategieën die het uiteenvallen van de eurozone vermoedelijk zouden overleven.

Door zich op vrijwillige en coöperatieve basis in te zetten voor duurzaamheid, gerechtigheid en democratische gelijkheid op lokaal niveau kunnen ze de schade herstellen die wordt aangericht door nukkige staten, en de mondiale markten die die staten niet hebben kunnen of willen controleren intomen – of zelfs reguleren. De tot een informele kosmopolis verweven steden kunnen nieuwe kweekbedden worden voor de democratie, ditmaal op wereldwijde schaal.

Stedelijk beleid, zo stelt Benjamin Barber, is eerder op overtuiging gericht dan op afdwingen, en stadsbestuurders zijn eerder buren die hun verantwoordelijkheid nemen dan onbenaderbare heersers die gebruikmaken van brute kracht. Steden zijn de habitats voor het gemeenschapsleven. Natuurlijk, zo vervolgt hij, wordt er overal waar mensen samenzijn geleefd, bemind, gebeden en gespeeld. Maar hoe we leven, liefhebben, bidden, spelen – en werken, verkopen, handelen, concurreren en creëren – wordt beïnvloed door onze leefomgeving. Van de vele habitats die de mens heeft gevormd, is de stad misschien wel het meest bepalende.



Benjamin Barber

Tegenover critici die menen dat de stad onherroepelijk aan de commercialisering uitgeleverd is, antwoordt de auteur met een citaat van Sharon Zukin: ‘De stadsculturen bewaren een restant herinnering aan verdraagzaamheid en vrijheid. De diversiteit van de bevolking zelf en haar behoefte aan culturele en economische uitwisseling creëren onvoorspelbare ruimtes van vrijheid: de markten en restaurantkeukens zijn duidelijke markeringspunten en paradeplaatsen waar de nieuwe collectieve vormen van identiteit zowel worden beleefd als gezien. Dat is de stad die mensen koesteren. Het is de transcendente vertelling van perspectief en zelfrespect die hoop geeft aan een gedeelde publieke cultuur’ (‘The Culture of Cities’, 1995).

Burgemeesters

Benjamin Barber komt tot het besluit dat steden de wereld moeten regeren: de natiestaten hebben het niet gekund en zullen het ook niet kunnen. Natiestaten kunnen de grensoverschrijdende problemen van een interdependente wereld niet aan, zo meent hij. Maar ze kunnen ook geen grensoverschrijdende instellingen vormen die die problemen wel aankunnen. De natiestaat, ooit de vroedvrouw van de representatieve democratie, begint mankementen te vertonen. Zijn falende soevereiniteit wordt meer en meer een gevangenis – een obstakel voor de mondialisering die zijn voortbestaan moet garanderen. Hij is te groot, vervolgt Barber, om de levende intimiteit en het lokale verkeer van de stad mogelijk te maken, maar te klein om de aardse machtscentra in te tomen en te reguleren. De door netwerken verbonden, multiculturele metropool biedt hier volgens hem een uitweg. Als er een mondiale toekomst voor de democratie is weggelegd, dan ligt die niet bij de staat, maar bij de grote stad. ‘En bij de burgemeesters die de stad besturen’, voegt Barber eraan toe.

Hij merkt op dat in een wereld die cynisch werd over de politiek, burgemeesters verrassend populair blijven. Voor burgers zijn burgemeesters misschien wel belangrijker dan premiers of presidenten. Ze staan in de schijnwerpers van het politieke debat. Burgemeesters, zo merkt Barber op, staan voor gemeenschappelijke problemen die gemeenschappelijke, op de stad toegespitste vaardigheden en talenten vereisen. En die vaardigheden lijken zeer te verschillen van de vaardigheden en talenten van politici die macht uitoefenen in centrale overheden. Burgemeesters kunnen het leven van mensen beïnvloeden omdat ze op volstrekt lokaal terrein opereren – altijd in een buurt of een wijk, nooit in een territorium of een rijk. Hun succes valt niet te verklaren uit het feit dat ze zich bevinden aan de top van een piramide, maar in het middelpunt van elkaar snijdende cirkels. Terwijl het vertrouwen in politieke instellingen overal in de westerse wereld tot het nulpunt daalde, is het lokale bestuur de uitzondering – zodat steden het laatste bolwerk van publiek vertrouwen vormen.

Benjamin Barber besluit: ‘Burgemeesters kunnen de wereld regeren omdat steden een bestuursniveau vertegenwoordigen dat lokaal genoeg is om praktische zin en een efficiënt probleemoplossend vermogen te eisen, maar tegelijk voldoende in netwerken opereert om tot coöperatieve oplossingen te komen voor grote interdependente uitdagingen.’ Enkele hoofdstukken verder brengt Barber een belangrijke correctie aan: ‘Zeggen dat burgemeesters de wereld moeten regeren is eigenlijk zeggen dat burgers de wereld moeten regeren.’

Burgerparticipatie

Benjamin Barber bouwt hier voort op het feit dat de stad participatie en burgerlijke betrokkenheid mogelijk maakt op een manier die voor andere bestuursniveaus niet is weggelegd. Hij vertrekt vanuit de overtuiging dat de politiek wortelt in de samenleving en dat democratisch bestuur, of het nu gaat om lokaal of om mondiaal bestuur, zijn democratische geest en wezen dient te vinden in de democratische burgermaatschappij.

We neigen ertoe, zo stelt Barber, om burgers te zien als bouwstenen voor en instrumenten van overheid en politiek. Maar in feite zijn het producten van burgerschapseducatie, van maatschappelijke betrokkenheid, van vrije maatschappelijke (maar nog niet politieke) ruimtes op scholen, werkplaatsen en in kerken en vakbondshuizen, ruimtes die noodzakelijk zijn om competente burgers en een vitale burgergemeenschap te creëren. Eerst de maatschappij en de burgers, dan de politiek en de overheid – een andere weg naar democratie is er niet.




Dat betekent dat volgens Barber burgers moeten worden gevoed en gevormd door de lokale en mondiale maatschappelijke instellingen die hun vrijheid en gelijkheid betekenis en substantie geven, en dat ze die instellingen zelf ook weer zouden moeten vormen en voeden. Hij verwijst in dit verband naar steden als Seoul, Mannheim en Bogotá, waar heel wat tijd en geld besteed werd aan het voeden van de samenleving en het betrekken van burgers bij het bestuur. In Delhi werd er een systeem van stadsbijeenkomsten georganiseerd om ‘interactief bestuur’ te bevorderen.

Benjamin Barber steekt een waarschuwende vinger op: ‘Een mondiale infrastructuur zonder inbreng van maatschappelijke, culturele, technologische en sociale instellingen waarin burgers een belangrijke rol spelen, wordt onvermijdelijk een nieuwe vorm van politieke hiërarchie. Ze zal worden gedomineerd door verticale macht, door een systeem waarin politici en bureaucraten hooguit gekozen dictators zijn en burgers weinig meer dan toevallige kiezers en consumenten van interstedelijke diensten.’

Benjamin Barber is van mening dat de gedecentraliseerde planeet met netwerken van steden, provincies en regio’s al bestaat, hoewel die duidelijk nog altijd wordt gedomineerd door de traditionele natiestaten. We hoeven die infrastructuur alleen maar te versterken, zo zegt hij. We dienen een situatie te realiseren die al bezig is te ontstaan.

Democratie in de stad

De buurt, de kleine stad, de grote stad en de kosmopolis die ze gezamenlijk vormen, delen hun potentieel voor sterke democratische participatie. Representatieve instellingen zouden op dynamische wijze door burgerparticipatie kunnen worden aangevuld. Benjamin Barber verwijst in dit verband naar de begrotingsparticipatie, dat voor het eerst in het Braziliaanse Porto Alegre werd ingevoerd, en waar de stadsbewoners worden betrokken bij het toewijzen van stedelijke middelen, waarbij de prioriteiten door middel van stemming worden bepaald. Het is een experiment van democratie aan de basis dat een zekere mate van succes gekend heeft. Inmiddels zou het wereldwijd in meer dan drieduizend steden worden ingezet. In Porto Alegre, waar het procedé werd opgestart, was het in theorie toegankelijk voor alle burgers en ging het niet alleen om raadpleging, maar ook om overleg en besluitvorming. Men stelde zich uitdrukkelijk tot doel om middelen zodanig te herverdelen dat de armen ervan profiteerden.

Aan de hand van het voorbeeld van de broeikasgassen tracht Benjamin Barber duidelijk te maken dat burgers in staat zijn om grensoverschrijdend te werken en zo de voorwaarden te scheppen voor het nieuwe idee dat steden zich op mondiaal niveau kunnen inzetten voor hun gemeenschappelijke belangen. Barber: ‘Tachtig procent van de broeikasgassenemissie wordt geproduceerd door steden. En steden kunnen meer doen dan lobbyen en pleiten; ze kunnen op hun eigen domein direct invloed uitoefenen op het gebruik van fossiele brandstoffen, door hervormingen op het terrein van transport, huisvesting, parken, havenfaciliteiten en de onder hun verantwoordelijkheid berustende stedelijke vervoermiddelen.’

Stedenorganisaties voeren de democratische legitimiteit de arena van beleid en actie in. Hun groeiende invloed toont ons de potentiële effectiviteit van een verspreide en gedecentraliseerde macht die collectief wordt uitgeoefend, en dan niet hiërarchisch, aan de hand van decreten, maar door middel van samenwerking en medezeggenschap. De politieke architectuur die dit systeem van verspreide machtsuitoefening belichaamt is die van het confederalisme, dat gedecentraliseerde steden in staat stelt tot krachtige interactie en hogere bestuursgremia als de staat en de federale overheid. Het geeft daarmee ruimte aan de stedelijke autonomie.

Democratisch confederalisme

Dat wil niet zeggen, zo waarschuwt Barber, dat er geen spanningen zullen blijven bestaan tussen de gezaghebbende, constitutionele jurisdictie van de traditionele soevereine staten en de nieuwe positie van de samenwerkende steden.

Zo zouden steden misschien hun eigen begrotingsproblemen kunnen oplossen, maar blijven ze financieel afhankelijk van de centrale overheid. Waar het centrale gezag vaak weinig zin heeft iets aan immigratie te doen, dienen steden noodgedwongen om te gaan met de realiteit van het feit dat er immigranten in hun midden verkeren. (Zo deed er zich recentelijk in Nederland een conflict voor tussen de centrale overheid en een reeks steden die zich niet neer wilde leggen bij het besluit om uitgeprocedeerde asielzoekers geen diensten meer aan te bieden (bed, bad, brood). We zouden hier kunnen spreken van ‘gemeentelijke ongehoorzaamheid’.)

Staten zullen aanwezig blijven, zo is Barbers stellige overtuiging. Niettemin worden steden steeds belangrijker. En het confederalisme, zo meent hij, stelt ons in staat macht zo te verdelen dat zij die die macht het beste kunnen uitoefenen daar van profiteren – en dat zijn vaak de steden. ‘Want het democratisch confederalisme, dat de macht verticaal verdeelt over lokale, regionale, provinciale, nationale en internationale bestuursgremia, neigt ertoe om de lokale lagen te begunstigen, omdat het ervan uitgaat dat de macht van onderop ontstaat en dat democratie in algemene zin uit lokale bouwstenen wordt gevormd.’

Benjamin Barber stelt geen afbreuk aan de macht van de natiestaten te willen doen. Hij zegt de steden enkel te willen beschermen tegen overmatige bemoeienis van de staten en een grotere legitimiteit voor hen op te eisen. Maar hij kan zich een situatie voorstellen waarin het onvermogen van de macht om haar burgers te beschermen het einde van de bestuurslegitimiteit betekent. Steden zouden dus rechtsbevoegdheid op kunnen eisen.

Barber: ‘De handschoen is geworpen: naties hebben nog altijd de macht om steden onder de duim te houden en tot zwijgen te brengen; maar als ze die macht niet gebruiken om de mondiale problemen op te lossen die stadsburgers overal op de wereld bedreigen, zal de legitimiteit ervan in toenemende mate worden betwist. En dus kunnen we deze boodschap aan de naties meegeven: doe je werk of trek je terug en laat het aan de steden over.’

Sterke democratie

In een ouder boek, Strong Democracy (1984, herdrukt in 2003), werkt Benjamin Barber het thema van burgerparticipatie uit en pleit hij voor een ‘sterke democratie’. Sterke democratie vereist volgens hem onbemiddeld zelfbestuur door actieve burgers. Het vereist instellingen die individuen betrekken zowel op het buurt- als op het nationale niveau, in de gemeenschappelijke besluitvorming en in de politieke oordeelsvorming, en niet op de laatste plaats in de gemeenschappelijke actie. Benjamin Barber wil bijgevolg sterke democratie plaatsen in een institutioneel kader waar haar realistisch potentieel ten volle tot zijn recht kan komen. Hij verwijst in dit verband naar de baanbrekende werken van Milton Kotler (Neighborhood Government) en van Murray Bookchin (Post-Scarcity Anarchism).

Benjamin Barber vertrekt vanuit de vaststelling dat de burgers van westerse democratieën kunnen stemmen voor degenen die over hen zullen regeren maar zelden voor de politiek waardoor ze geregeerd worden. En nog zeldzamer krijgen ze de kans hun eigen agenda’s door middel van permanent publiek debat uit te werken.




Barber herinnert ons eraan dat elke democratie berust op wat de Tocqueville de ‘lokale vrijheidsgeest’ noemde, en dat elke democratische revolutie begon met een engagement voor diepgaande lokale participatie – in ‘town meetings’ (waaraan alle kiesgerechtigde ingezetenen kunnen deelnemen) of communes of revolutionaire comité’s of sovjets (raden). De gemeente is dan wel niet ‘direct door Gods hand gegeven’, zoals de Tocqueville het graag noemde, maar het heeft volgens Benjamin Barber altijd de basis gevormd van democratische maatschappijen en was het onontbeerlijke forum dat discussie mogelijk maakte. Zonder openbare discussie is democratie niet mogelijk. Zij het op het marktplein, op het openbare plein (zoals de antiek Griekse agora), een kapperszaak, een schoolraad of een ‘town meeting’, democratie moet een lokale discussieplek hebben, haar wijkparlement. Het onmiddellijke doel is niet zozeer macht uit te oefenen of de politiek te bepalen: het gaat erom de voorwaarden te creëren om macht te kunnen uitoefenen – het gaat erom de burgers langzaam te vormen tot ze in staat zullen zijn macht uit te oefenen.

Een drievoudige taak

Het is een van de ironische vaststellingen, zo zegt Benjamin Barber, dat de Amerikaanse regeringsvorm geen wijdverbreid systeem van lokale burgerparticipatie kent. Daarom zou de eerste en belangrijkste hervorming erin moeten bestaan een nationaal systeem van wijkraden (neighborhood assemblies) in elk ruraal, suburbaan en urbaan district in Amerika in te stellen. Politiek bewustzijn begint in de wijk, stelt Barber. En hij herinnert ons aan de woorden van Milton Kotler: ‘Het is in de wijk … dat de mensen met elkaar praten en hun gevoelens ontwikkelen zodat ze de bron van wat waarde in hun leven heeft, kunnen herstellen. Ze hebben het over thema’s die buurtbewoners begrijpen en met elkaar delen – namelijk de gemeenschap en haar zelfbestuur’ (Neighborhood Government).

Wijkraden kunnen volgens Benjamin Barber wellicht niet minder dan vijfduizend burgers omvatten en beslist niet méér dan vijfentwintigduizend. Omdat het doel van het wijkradensysteem aanvankelijk zou beperkt blijven tot discussie en overleg, zouden raden kunnen opgericht worden als forums voor publieke discussie over zowel lokale als over regionale en nationale kwesties, zonder dat men daarbij inbreuk zou maken op het bestaande systeem van representatieve democratie. Daarmee zou een proces op gang gebracht worden waarin de burgers zich de bekwaamheden eigen maken waarmee ze na verloop van tijd beslissingen op lokaal niveau kunnen nemen.

De wijkraden zouden dikwijls kunnen samenkomen, misschien wekelijks, op ogenblikken waarop de werkende mensen en de ouders tijd hebben. Omdat de samenkomsten voor iedereen open staan en een flexibele en op de burger afgestemde agenda hebben, zouden de individuen naargelang hun wensen en mogelijkheden zich hierbij kunnen aansluiten, zonder het gevoel te hebben bij elke samenkomst te moeten aanwezig zijn. De wijkraden, die in hun beginfase dus geen beslissingsbevoegdheid hebben, zouden dan ook niet onder druk staan van bepaalde economische en sociale drukkingsgroepen. In die fase zouden de wijkraden volgens Benjamin Barber een drievoudige taak hebben: lokale verantwoordelijkheid garanderen, lokale thema’s bespreken en als ombudsman fungeren.

Een gepast forum

Het garanderen van de verantwoordelijkheid van de politieke vertegenwoordigers is over het algemeen de taak van de pers, van de media en van de oppositiepartijen. Wijkraden zouden enkele van deze taken rechtstreeks naar de burgers kunnen doorschuiven, waardoor de individuen in staat zouden gesteld worden om hun vertegenwoordigers op regelmatige basis in hun thuisgebied ter verantwoording te kunnen roepen. Een regelmatig ‘vragenmoment’ zou de verkozen vertegenwoordigers hechter aan hun kiezers kunnen binden en zou de burgers beter met de buurt- en de nationale problematiek vertrouwd maken, hetgeen hun burgerbewustzijn zou vergroten.

Het bespreken van lokale thema’s en de beraadslaging daarover zou volgens Benjamin Barber wellicht de eerste prioriteit van de wijkraden moeten zijn. De lokale raad zou een gepast forum kunnen zijn voor de lokale discussie over regionale en nationale thema’s (die eventueel via een referendum aan de bevolking kunnen voorgelegd worden), op een schaal waarin de individuen in staat zijn deel te nemen. De burgers zouden verschillende wetsvoorstellen onder de loep kunnen nemen, de lokale impact van regionale en nationale maatregelen kunnen nagaan, politieke standpunten kunnen ontwikkelen zonder daarbij beïnvloed te worden door drukkingsgroepen, en nieuwe thema’s voor de buurt kunnen aankaarten die niet op de lokale of regionale agenda staan.

Tenslotte zou de wijkraad een toegankelijk forum kunnen bieden voor het uiten van eisen, het oplossen van lokale conflicten en het verdedigen van de belangen van de wijk. Het zou dus kunnen dienen als een soort institutionele ombudsman voor individuen en de gemeenschap.

In een tweede ontwikkelingsfase zouden de wijkraden kunnen kiezen voor regionale of nationale referenda en mogelijks kunnen ageren als eenheden in een breder verband. Ze zouden ook beslissingsbevoegdheid kunnen krijgen over kwesties van lokaal belang.

Opdat de wijkraad een permanente instelling zou worden, benadrukt Benjamin Barber het belang van een fysieke ruimte. Aanvankelijk zou een school of een gemeentelijk lokaal kunnen gebruikt worden, maar op den duur zou men een buurtcentrum moeten kunnen vinden waar overleg, verkiezingen en andere openbare diensten zouden kunnen plaatsvinden. Discussiëren waar men stemt en stemmen waar men discussieert, discussiëren waar men leert en leren waar men discussieert bevordert volgens Barber de integratie van de verschillende burgertaken op zo’n wijze dat de publieke bewustwording en het politiek oordeelsvermogen versterkt worden. Een fysiek centrum voor de wijk zou dus een thuis voor de burgers kunnen worden – een openbare ruimte waarin vrouwen en mannen vorm aan hun burgerschap kunnen geven. Al veel te lang was burgerschap een identiteit zonder vast adres of permanente verblijfplaats.

Kiemcel

Om de rechten van de gematigden zowel als die van de meer extremen te beschermen, en om de raad tot een doeltreffend forum voor de uitwerking en het overleg van lokale thema’s te maken, zou er volgens Benjamin Barber een ‘facilitator’ kunnen aangesteld worden, die de samenkomsten in goede banen leidt. Deze persoon zou daarvoor een opleiding kunnen gevolgd hebben of ervaring met gelijkaardige instellingen verworven hebben. Facilitators zouden geen stemrecht hebben en zelf niet actief aan de discussies deelnemen. In naam van eerlijkheid en openheid zou hij of zij toezien op het goede verloop van de samenkomsten en op het respect van de interne regels. Hij of zij zou enkel autoriteit kunnen uitoefenen op basis van gedrag en de bekwaamheid de samenkomsten te leiden.

Velen twijfelen eraan of dergelijke wijkraden genoeg interesse in de wijken zal kunnen oproepen. De mensen hebben sowieso al zo veel aan hun hoofd, wordt er gezegd. Benjamin Barber antwoordt daarop dat de mensen er niet aan zullen deelnemen als ze zouden ervaren dat er met hun mening geen rekening gehouden wordt. Ze blijven aan de kant staan omdat ze machteloos zijn, ze zijn niet machteloos omdat ze aan de kant staan. Het is volgens Barber geenszins bewezen dat de mensen, zodra hen macht toegekend wordt, zullen weigeren om deel te nemen. Participatie bevordert participatie.

Het is tijd dat de wijkraad als kiemcel van het democratisch leven uitgebouwd wordt, besluit Benjamin Barber. Het is een idee dat Murray Bookchin verder zou uitwerken.

Noten:

* Benjamin Barber, ‘Als burgemeesters zouden regeren. Haperende staten, opkomende steden’, Nieuw Amsterdan Uitgevers, 2014;

* Murray Bookchin, ‘Sociale ecologie en politiek,’ Utrecht: Kelderuitgeverij, 2018.

take down
the paywall
steun ons nu!