Belgische barsten. Stammentwist of klassenconflict? #2
België, Europese Unie, Europese integratie, De crisis van de democratie, Belgische politieke impasse -

Belgische barsten. Stammentwist of klassenconflict? #2

vrijdag 4 november 2011 16:43
Spread the love

In dit tweede deel gaan we verder in op de ‘Belgische barsten’ zelf (link #1). Onze Belgische Nationale Corporatie heeft paradoxaal genoeg veel te lijden gehad onder de druk van de grote redder, de EU. Enkele cruciale ideologische bouwstenen van het regime zijn er door afgekalfd. Alleen daarom en pas nu kunnen de Vlaamse flaminganten met hun verhalen over onafhankelijkheid een aanspraak maken op de macht. Maar hoe komt dat? Wat is er aan de hand met de ideologische spelers van weleer?

De ideologische neergang van de Belgische Nationale Corporatie – these

De lokroep “België barst” komt niet uit de lucht vallen. Maar over de geboorte, ontbolstering en historische eisen van de Vlaamse beweging is al genoeg gezegd en geschreven. Wat we willen begrijpen en verklaren is iets anders, namelijk waarom de ideeën van de N-VA net nu de dienst uitmaken. Daarom concentreren we ons allereerst op de reële barsten in het Belgische regime, eerder dan op de barstende dagdromen van de felste flaminganten.

Het vertrekpunt is België hoe het was, de ‘these’. Daarvan onderzoeken we de dragers van de ideologie (het ‘hegemonisch regime’ voor wie wil) en ideologische barsten. Het politiek-economische verhaal laten we bewust ontwikkelen van hieruit (in plaats van de gebruikelijke andersomredenering) (1). Startpunt zijn de problemen in het kamp van de twee belangrijkste politiek-ideologische pijlers van het Belgische regime: de sociaaldemocratie en de christendemocratie. Ook het blauwe volksliberalisme – dat in mindere mate een rol gespeeld heeft – en de groenen bespreken we kort.

Op basis hiervan kunnen we dan bondig de aard en samenhang schetsen van dat oude, verloren, corporatistische België. De staat waar De Wever zo tegen vecht.

Pas door te gronde te beschrijven hoe en waarom het oude regime op barsten staat, kunnen we een voldragen politieke analyse geven van de ideologische omwenteling die de Gele Partij – in de behandelde Europese context – tracht te realiseren. Met andere woorden, alleen zo kunnen we het echte programma van N-VA achterhalen;  alleen zo kunnen we komen tot de noodzakelijke klassenanalyse.

Sociaaldemocratie. Een bepalende factor in de politieke impasse is de grote verkiezingsoverwinning van de PS in Franstalig België. De PS en de PS alleen vormt vandaag de dam tegen de politieke vloedgolf waarmee De Wever het oude Belgische regime wil overspoelen. Zonder teveel vooruit te lopen op de uiteindelijke afwikkeling van de politieke impasse, lijkt het er op dat de overwinning van de PS in juni 2010 de moeder van alle Pyrrusoverwinningen is geweest. Dat komt doordat de partij niet bij machte is De Wever uit te zweten en voorlopig veeleer kiezers verliest dan wint (2).

De mascara van Di Rupo moeten we in die zin niet enkel opvatten als de ijdelheid van een man op leeftijd. Het is eerder de schmink waarachter de existentiële crisis van de Belgische sociaaldemocratie als staatsdragende ideologie schuilgaat.
Dat de PS vandaag kiezers verliest in Brussel en Wallonië kan nog net door de beugel (na de Agusta en Dassault-affaires gebeurde hetzelfde en de PS kwam er bovenop), maar twee andere ontwikkelingen zijn echt dodelijk.

De mascara van Di Rupo moeten we in die zin niet enkel opvatten als de ijdelheid van een man op leeftijd. Het is eerder de schmink waarachter de existentiële crisis van de Belgische sociaaldemocratie als staatsdragende ideologie schuilgaat.

Ten eerste is er de uitzichtloze toestand waarin SP.a zich aan Nederlandstalige zijde bevindt. Het wordt maar weinig luidop gezegd, maar de SP.a is zo goed als het zwakste broertje in de Europese PES-klas (3). Een zwakke SP.a betekent een fundamentele handicap voor de PS (4). We ontwaren twee belangrijke redenen voor die voortschrijdende verzwakking.

Om te beginnen bouwt de Vlaamse zijde van de sociaaldemocratie sinds de jaren tachtig haar vitale band met de traditionele werkersachterban bewust af. Dit proces is alles behalve uniek in Europa, maar de doortastendheid waarmee sociaaldemocratische partijen zich lostrekken van de klasse die ze hebben voortgebracht verbaast telkens weer. Taal, manieren en publieke figuren veranderden en maakten plaats voor Teletubbies. De tubbies (en hun voorgangers en hun opvolgers) verwaarloosden de oude mechanieken die de partij en de klasse verbonden en lieten het na met succes nieuwe organisatieverbanden op te zetten. Alle moderne communicatiestrategieën ten spijt vertrokken heel wat oude socialisten sindsdien in dichte drommen naar het extreemrechtse Vlaams Blok/Vlaams belang (5). Een hemelsbreed verschil met de PS, die tot op vandaag een partij is met vrij diepe wortels in de arbeiderswijken.

De doortastendheid waarmee sociaaldemocratische partijen zich lostrekken van de klasse die ze hebben voortgebracht verbaast telkens weer.

De eenmalige opflakkering onder Steve Stevaert buiten beschouwing gelaten, vinden de Vlaamse sociaaldemocraten evenmin aansluiting bij het hoger opgeleide ‘middenklassepubliek’ dat ze zo graag zouden aantrekken. De reden hiervoor is simpel. De ‘middenklasse’ als politieke factor is een mythe, een amalgaam van culturen en belangen dat onvoldoende homogeen is om een politieke oriëntatie te dragen (6). Wat partijleiders als Patrick Janssens, Steve Stevaert en Caroline Gennez ook proberen (flinksheid, toegevingen, subsidies voor middelhoge inkomens, …): heel wat kaderleden, middelhoge tot hoge ambtenaren, magistraten en politiemensen, winkeliers enzovoort blijven zich in de eerste plaats herkennen in de partijen die hen traditioneel bedienden (of de N-VA die hen als kaper op de kust weer samenbrengt in één blok).

Ondertussen rommelt het binnenin de rode partij steeds luider. Er zijn niet alleen heel wat openlijk uitgevochten vetes en meningsverschillen. Sinds het generatiepact keerden zowel boegbeelden van de oude garde zoals Jef Sleeckx, Georges Denunne en Lode Van Outrive als onlangs Eric De Bruyn van SP.a-Rood de partij de rug toe. Vele gewone leden volgden of – erger nog – gingen hen voor (7).

Het afhaken van de genoemde linksere figuren is een teken aan de wand. Zeker als het net die figuren waren die de brug sloegen naar welbepaalde sociale groepen die onontbeerlijk zijn voor een socialistische partij. Heel de jaren zeventig en tachtig lang was een van de centrale strategieën om de toenmalige SP op te bouwen haar capaciteit om linkse intellectuelen aan te trekken en aan zich te binden (in plaats van ze af te stoten). De partijleiding deed hier zeer bewuste inspanningen (8). Zo was er ‘Doorbraak’ (Jef Ulburgs, Jef Sleeckx, Paul Pataer, …), kregen lokale boegbeelden van Mei ’68 een plek in de redactie van de partijkrant de Vooruit (Paul Goossens, Walter De Bock) en wist Louis Tobback aan de KUL enkele knappe koppen weg te kapen in de kringen van onder meer de progressieve denktank Polekar (Frank Vandenbroucke, e.a. …).

Deze mensen (die er waren voor en achter de schermen en in alle lagen van de partij) zullen hun respectievelijke keuzes misschien verantwoorden als een ‘lange mars door de instellingen’ of zelfs met een noemer als ‘entrisme’. Maar in feite klopt dat niet. Al die jaren was de partij hier de actieve speler, die intellectuelen uit bepaalde milieus persoonlijk benaderde om hen en in te kapselen in het eigen kader (9). De sociaaldemocratische partij stofzuigde niet enkel de schilfers die er ter linkerzijde afvlogen netjes op. De partijleiding gaf deze mensen nog eens centrale plekken in het apparaat (Vandenbroucke partijleider, Sleeckx stemmenkanon in de Kempen en campagneleider in tijden van grote nood, Goossens hoofdredacteur van de Vooruit, …). Ze zorgden voor geloofwaardigheid, nieuwe of extra kiezers, organisatorische capaciteit, frisse ideeën, inhoudelijke vernieuwing, enzovoort. Vandaag is deze levensader weggevallen en voeren ‘zonen en dochters van’ het hoge woord (10). De ideologische output als partij is quasi nihil (i). De politieke taal die de woordvoerders bezigen, is die van (verlichte) techneuten en regenten.

Maar daarmee is niet alles gezegd. In het geval van de sociaaldemocratie is het even belangrijk naar de (rode) vakbond te kijken. Het onderscheid dat soms gemaakt wordt tussen ‘sociaaldemocraten’ (PS/SP.a) en de vakbond is immers onterecht. Al deze organisaties vormen samen de sociaaldemocratische partij (partij in de brede zin van het woord).

Na twintig jaar gezegend te zijn met socialistische vrienden in alle regeringen op alle beleidsniveaus kampt ook de socialistische vakbond – zij het in mindere mate – met hetzelfde probleem als de partij(en). Het kader (in Vlaanderen sterk verweven met SP.a; in Franstalig België met de PS) lijdt aan ideologische bloedarmoede en een opmerkelijk gebrek aan organisatorische verbeeldingskracht. Een duidelijke maar triestige illustratie hiervan zien we in de afwikkeling van de laatste IPA-onderhandelingen.

Het kader van de socialistische vakbond lijdt aan ideologische bloedarmoede en een opmerkelijk gebrek aan organisatorische verbeeldingskracht. Een duidelijke maar triestige illustratie hiervan zien we in de afwikkeling van de laatste IPA-onderhandelingen.

In de moeilijke onderhandelingen over de eenmaking van de arbeids- en bediendenstatuten sloot de vakbondstop eerst een compromis met de werkgevers, om vervolgens terug gefloten te worden door zowel de metaalcentrale als de bedienden van het BBTK (11). Alsof deze nederlaag van de top ten aanzien van haar basis en middenkader nog niet ernstig genoeg was, blijken beide centrales om volstrekt tegengestelde redenen tegen gestemd hebben. De enen vinden dat de arbeiders niet genoeg krijgen, de anderen stellen dat de bedienden teveel dreigen te verliezen. In de gloriedagen van het ABVV wist de vakbondstop dergelijke corporatistische tegenstellingen intern te beslechten en te verzoenen. Vandaag lijkt dat niet meer te lukken. De ABVV-top moest de straat op (tegen de eigen overtuigingen in), kwam niet verder dan enkele vage ordewoorden om de interne contradicties te verhullen, moest in de toon van de acties toegevingen doen aan haar linkerflank (vooral Franstalig) en kwam daardoor nog eens in conflict met het ACV. Geen wonder dat de acties betrekkelijk weinig volk op de been wisten te brengen. Geen wonder dat er in de marge kleine ‘relletjes’ waren. Geen wonder dat de pers liever aan de kant van het patronaat ging staan om te berichten over verkeershinder, de aanvaring met de politie, enzovoort. Als klap op de vuurpijl stemden vervolgens in het federale parement alle SP.a-volksvertegenwoordigers (inclusief de meer progressieve én de enkelinge met een vakbondsmandaat) voor de door het ABVV afgekeurde IPA-tekst…

We komen hier op een tweede oorzaak van de verzwakking van de Belgische sociaaldemocratie. De veel geciteerde en aangeklaagde verwijdering tussen partij en vakbond, die we niet enkel en  alleen kunnen interpreteren als het ultieme bewijs van de desinteresse van de SP.a-regenten voor hun traditionele achterban. Het is ook geen kwestie van grote ideologische meningsverschillen tussen vakbondsbonzen en hun twee partijen (zie het Generatiepact of laatste IPA).

Wat we vooral gewaar worden is dat het de sociaaldemocratie steeds ontbreekt aan een sterke ‘leiding’; een ‘centrum’ dat politieke ideeën, een hele resem politiek aantrekkelijke activiteiten en dragende figuren produceert. Het punt is dat zo’n ‘hart’ historisch gezien precies ligt in het samenspel tussen de socialistische vakbond (als enige overgebleven massaorganisatie van de natuurlijke achterban van de partij) en de socialistische partij(en) (12).

Diverse ‘fracties’ laten het vandaag na zo’n leiding (her) op te bouwen. Ten eerste de leiders van de kiesverenigingen SP.a en PS, die helemaal zijn meegezogen in hun beleidslogica. ‘Leiden’ zou voor hen ook betekenen ‘gevolg hebben’ en medestanders motiveren. Het permanent organiseren van een massabasis past niet in hun idee over wat politiek juist is (regeren na verkiezingen). Ten tweede zijn er de chefs van de vakbond. Zij voelen zich geremd om zelf de functie van ‘leiding’ over te nemen en in te vullen (wat zowel kan door de partij over te nemen, als door zoals in Brazilië de oprichting van een nieuwe linkse partij te bespoedigen) (ii). Ze zijn nooit gekozen, of gevormd voor een dergelijke taak en raken het inhoudelijk noch organisatorisch eens over belangrijke zaken (13). Sowieso zijn de meeste vakbondsleiders zodanig in het staatsapparaat geweven dat originele politieke actie (zelfs enkel in woorden en gebaren) geen interessant (persoonlijk) perspectief voor hen biedt.

In het verleden wisten de sociaaldemocratische voormannen en -vrouwen (partij en vakbond samen) interne corporatistische conflicten te verzoenen en te overstijgen door een ideologische discipline op te leggen. Maar zonder de partij als leverancier en propagandist van haar ideologie kan de vakbondstop steeds moeilijker de eigen achterban winnen voor haar voorstellen en acties. Vakbond en partij hebben het steeds moeilijker om samen politiek te maken van sociaaleconomische belangenbehartiging. We zien dat dat nochtans noodzakelijk is. In het geval van dit laatste IPA was een sterke en kwalitatieve leiding op de proppen gekomen met voldragen acties en campagnestrategieën. Op die manier had ze de meest linkse en strijdbare militanten een plaats kunnen geven en enthousiasmeren (zodat geen energie gaan steken in een onzinnige confrontatie met de politie) (14). Vandaag komt er van dat alles echter niets meer in huis. Het lijkt er ook niet op dat de dagen van Georges Debunne (die ondanks zijn imago van ‘monsieur non’ als vakbondsleider in wezen nooit uit de pas van het regime gelopen heeft) ooit nog zullen terugkomen.

Het zogenaamde “verraad” van de sociaaldemocratie (voor zover dit een zinvolle uitdrukking is) ligt hem niet dus niet zozeer in het voeren van een beleid dat de belangen van de werkende klasse schaadt. Het is eerder de  weigering om met en voor die klasse een ‘leiding’ op te bouwen die via partij en syndicaat mensen vormt, organiseert, mobiliseert en laat kennis maken met de smaak van politieke overwinningen. De weigering om namens de werkende klasse ‘aanspraak te maken op de macht’.

Christendemocratie. Naast de sociaaldemocratie is er die andere, christelijke pijler van het oude regime. Tot voor kort beschouwden bevolking en politologen de christendemocratie als dé belangrijkste drager van het Belgische gestel. ‘CVP-staat’ is en blijft een geijkte uitdrukking.

Maar ook deze zuil heeft klappen gekregen. En hoewel voor de christelijke arbeidersbeweging binnen CD&V en ACW gelijkaardige analyses opgaan als voor de sociaaldemocraten, zit het de oranje partij toch iets anders ineen.

Als we de christendemocratische verkiezingsuitslagen van de afgelopen dertig jaar bekijken, zien we een dalende stemmenoogst.  Zowel ten noorden als ten zuiden van de taalgrens kunnen we spreken van gestage electorale neergang (15).  Communautair gezien is de evolutie bij de erfgenamen van de machtige CVP/PSC omgekeerd aan die bij de sociaaldemocraten. De stroming blijft vooral in Vlaanderen vaster voet aan de grond houden, terwijl de Franstalige poot behoorlijk onder druk staat. In Franstalig België staat CDH in de schaduw van de PS.

Toch blijft – ondanks de dalende electorale scores – een relatief grote macht uitgaan van de christelijke instellingen en middenveldorganisaties. Terwijl in de jaren tachtig en negentig de sociaaldemocratie duchtig aan het ontzuilen ging, heeft de christelijke zuil dat eigenlijk nooit echt gedaan. Weliswaar vergrijst het publiek van KWB, KAV, KLVB, enzovoort, en is de spoeling bij de jongerenorganisaties dunner dan ooit. Maar alles samen blijven ACW, Boerenbond, Unizo en vooral ook de vrije initiatieven in het onderwijs en de gezondheidszorg een immense stempel drukken op het dagdagelijkse leven. De vraag is opnieuw hoe het gesteld is met de bloedstroom tussen de sociologische basis van de christendemocratie en partij, die van oudsher zorgt voor politiek vertaling. Ook deze functioneert niet langer zoals voorheen. Net zoals voorheen zien we verschillende barsten opduiken.

Hoewel de christendemocratie van nature opereert als een ‘standenpartij’ die de belangen van zeer uiteenlopende maatschappelijke groepen in zich verenigt (ACW, Unizo, Boerenbond), en er dus bijzonder veel ervaring en technieken voor handen zijn om het onverzoenbare te verzoenen, loert ook hier het communautaire spook om de hoek.
Het kleinere – door PS en ACW gedomineerde – CDH heeft met ‘Madame Non’ een voorzitster in de rangen heel lang – nog meer dan Di Rupo – is doorgegaan voor kwaadwillige Waal. In Vlaanderen was CD&V lange tijd verloofd met de piepkleine voorgeboorte van wat N-VA vandaag is en betekent. Meer zelfs, het was Yves Leterme zelf die in 2007 de doos van pandora opende met zijn “vijf minuten politieke moed”. CD&V daarentegen heeft een uitgesproken Vlaamse vleugel, waar Vlaams minister-president Kris Peeters steeds meer de woordvoerder van is. Dit zorgt niet alleen voor botsingen met CDH en of binnen ACV en ACW. Zelfs binnen de eigen CD&V houden traditionele CVP’ers, gegroeid vanuit het oude regime er andere meningen en strategieën op na (Leterme, Van Ackere, Vervotte, …) (16).

Een op het eerste zicht vreemde vaststelling in dit verband is dat de macht binnen de partij eerder rechts ligt, terwijl de meest loyale kiezers komen uit de progressieve arbeidersbeweging. Vandaag leiden mensen de CD&V wiens kiespubliek lonkte of zelfs overliep naar N-VA. Hoewel een zeer groot aantal mandatarissen van CD&V hun roots hebben in het ACW, zien we deze ten slotte ook meer dan vroeger gepasseerd worden bij het verdelen van de strafste mandaten. Hebben we hier net als in het geval van de sociaaldemocratie te maken met een gelijkaardig (schuldig) verzuim vanwege de ACW en ACV-top ten aanzien van hun zusterpartij.

Bij de christendemocraten spant het vervolgens evengoed tussen de vakbondsleiding, die zoals reeds gesuggereerd stevig ingebed is en blijft in partij en regime, en de arbeidersbasis. Het IPA werd dan wel goedgekeurd door een meerderheid van ACV-afgevaardigden; 94% van de bedienden stemden tegen (17). LBC is de grootste ACV-centrale en de ruime meerderheid van 67,4 % kon er enkel komen door de interne regel die een vrij goot stemmen reserveert aan de inter-professionele werkingen (i.t.t. ABVV waar enkel de centrales stemmen). Vrijgestelden (werknemers) en lokale interprofessionele vrijwilligers waren door de top natuurlijk veel gemakkelijker te ‘overtuigen’ en vertekenden zo het resultaat. Ook bij de staking tegen het generatiepact (waar de ACV-top aanvankelijk de kat uit de boom keek) vertaalde deze spanning zich niet in een breuk tussen vakbond en partij, maar in wrijving tussen syndicale basis (ten minste in enkele sectoren en bedrijven) en top.

Bij de christendemocraten spant het vervolgens evengoed tussen de vakbondsleiding, die zoals reeds gesuggereerd stevig ingebed is en blijft in partij en regime, en de arbeidersbasis.

De christendemocratie verloor de laatste paar jaar terrein op nog andere zeer eigen punten. Zo speelt het geloof bij de christendemocratie een belangrijker rol, dan de vrijzinnigheid voor de sociaaldemocratie (niet als idee, maar als organiserende factor). De algemene trend van dalend kerkbezoek vond een culminatiepunt in het schandaal Vangheluwe en alles wat dat losweekte. Plots bleek duidelijk dat het afhaken van een hele generatie potentiële katholieken duidelijk te maken had met het publieke geheim van weid verspreid machtmisbruik en geïnstitutionaliseerde hypocrisie.

Wat er ook van zij, het katholieke geloof is een cruciaal element in de Belgische versie van de christendemocratische ideologie. Ooit was het de sterkste en belangrijkste oranje draad doorheen het verzoenen van de interne klassentegenstellingen. Kalft dat katholieke geloof verder af, dan valt het oranje politieke amalgaam eerst terug op een vaag ‘christelijk gevoel’ (zonder even sterkte ondersteunende instituties als de Kerk) en in tweede instantie op eerder bureaucratische mechanieken om het geheel samen te houden (opleggen van ‘gewoonte’, verwijzingen naar een bepaald familiaal verleden, steun in functie van de job of een mandaat, verwijzen naar het hebben van macht). De natuurlijke ideologische ondergrond van het gedeelde en samen beoefende geloof is stilaan helemaal weggevallen. Als de macht taant en de operationele samenhang niet langer op overtuiging en instemming berust, maar meer geforceerd verloopt, volgt vroeg of laat een crisis.

Wat we tenslotte evenmin uit het oog mogen verliezen – en dit werk de afgelopen weken weer erg duidelijk – zijn de herstructureringen sinds eind de jaren tachtig van de economische poot van de christelijke zuil en gevolgen van de laatste financiële crisis. Door in de loop van de jaren negentig meer en meer mee te stappen in het verhaal van aandelen, obligaties en financiële speculatie kwamen de katholieke coöperatieve spaarkassen bloot te staan aan de enorme verliezen die deze met zich mee kunnen brengen.

Na ideologie is geld de beste basis voor het smeden van stevige politieke banden tussen diverse sociale groepen met uiteenlopende belangen (het organiseren van de ideeën). Eén van de absolute pijlers van de macht van de christendemocratie is haar financiële verwevenheid met en inbreng in het regime. Vandaag heeft die macht een enorme knauw gekregen. In de loop van 2008 verdampte een behoorlijke brok van het kapitaal dat de christelijke zuil via haar holding Groep Arco beheert. In 2005 was die holding in totaal zo’n 4,5 miljard euro waard (18). Via Arcofin (onderdeel van de groep) heeft de holding grote belangen in Dexia (sinds 2008 13,9 %). Dexia verloor sindsdien, en met de tweede bijna-Dexiacrash opnieuw, grote sommen geld en is zonet voor een tweede keer gered door de Belgische belastingsbetaler. Het ‘virtuele’ ACW-verlies zou op dit moment kunnen oplopen tot 2,4 miljard euro (19). En het is nog niet gedaan. Dexia staat nog steeds onder druk staat van de financiële markten (omwille van haar grote reserves aan ondermeer Griekse en Italiaanse staatsobligaties). De toekomst is verre van zeker. De aftakeling van de macht van de oranje partij kan onmogelijk meer basaal worden uitgedrukt dan in verdampte centen.

Liberalisme. De liberale politieke vormen en gedachten zijn altijd aanwezig geweest in het België van de 20sdte eeuw, maar slechts zeer streek- en periodegebonden van zo een omvang en belang dat de stroming bepalend was voor de staat van de staat. Blauw is altijd het kleine broertje gebleven van oranje en rood. De liberale zuil had evengoed haar culturele poot (Willemsfonds), ‘werkmanskringen’, syndicaat en ziekenfonds, maar steeds kleiner en minder (gelijkmatig en landelijk) ingeplant dan de initiatieven van de grote twee.  Wat de liberalen kwalitatief minder belangrijk maakt, is niet alleen die kleinere omvang of achterban, maar vooral de lagere capaciteit van deze politieke stroming om in zich en door zich klassentegenstellingen te sublimeren en te pacificeren.

Staatsdragende politiek is dan ook politiek die de staat ‘gedragen’ maakt bij de bevolking. Op het eerste zicht lijkt het dan wel tegenstrijdig, maar als we deze laatste redenering doortrekken is het niet meer dan logisch dat de partij van wie ideologie het dichtst aanleunt bij de burgerij niet de eerste keus is van die klasse om de staat te beheren (onder de gegeven omstandigheden van het fordisme en postfordisme).

Er zijn echter momenten dat de liberale partijen op een andere manier hun stempel hebben weten te drukken. In de schoolstrijd na de tweede oorlog, de Rooms-Blauwe deflatiepolitiek van de jaren tachtig (en het daaraan verbonden opzetten van de EMU) en de Paarse nieuwe politieke cultuur van de jaren negentig (een periode die waarschijnlijk de geschiedenisboeken ingaat als de laatste bieding van de Belgische corporatie) spelen de liberalen een cruciale rol. We zien ze opduiken telkens een belangrijk politiek conflict een wig drijft tussen de oranje en rode achterban. Blauw speelt dan telkens de dubbele rol als aanjager van het conflict en leverancier van de meest klassieke ‘alternatieve meerderheid’ (schoolstrijd, besparingspolitiek). Blauw is een sociaal-economische hefboom voor de christendemocraten en een ethisch-progressieve hefboom voor de sociaaldemocratie. Op die manier is de stroming een onontbeerlijk middelpuntzoekende kracht in de politieke mechanica van de corporatie (20).
Achteraf beschouw lijken de liberalen eerder te hebben gefunctioneerd als de schoenlappers  van het oude en versleten België dan als uitverkoren aanjagers van een nieuwe orde.

De Paarse periode ten slotte was het moment waarop de beide liberale partij(en) ei zo na echt transformeerde(n) in een brede, staatsdragende ‘volkspartij(en)’. Niet toevallig door als leidende politieke stroming de turbulente jaren van de Zwarte Zondag, de Witte Mars en het Agustaschandaal te doen vergeten. Achteraf beschouw lijken de liberalen eerder te hebben gefunctioneerd als de schoenlappers  van het oude en versleten België (een opmerkelijke en andere rol dan voorheen), dan als uitverkoren aanjagers van een nieuwe orde (de voorwaarde om het te maken als nieuwe ‘volkspartij’). De doorbraak kwam er niet en de blauwe partijen vielen terug in hun rol van eeuwige derde(iii).

Partij van het middenveld. Barsten zijn van alle tijden. Wanneer het politiek-economisch accumulatiemodel sputtert, openen zich ruimtes in de politieke verdichting opgelegd door het regime. En omgekeerd. Soms geraken de barsten tijdig gedicht met nieuwe woorden, gebaren en figuren. Soms komen de mensen zelf aan de macht.

De studentenprotesten van 1966 (‘Leuven Vlaams’) en dan mei ’68 zorgden voor heel wat barsten. De verouderde onderwijsinstellingen konden niet om met de democratisering van het hoger onderwijs en de nieuwe instroom aan steeds meer en andersoortige studenten, onder andere uit arbeidersmilieus (21). Deze frictie maakte heel wat nieuwe vormen en gedachten los. Jongeren organiseerden zich op onafhankelijke basis rond een hele resem aan kritische topics binnen hun zuilen (KAJ, Wereldscholen, Jong-Davidsfonds, KVHV …) en er buiten. Zo ontstond na verloop van tijd een amalgaam aan min of meer ontzuilde ‘nieuwe sociale bewegingen’. De luidop verhoopte ‘revolutie’ of regimewissel kwam er niet. Wel “doorbraken”, “vernieuwingen” en “hervormingen”. Op termijn geraakte de opstandige dynamiek ingebonden in de Belgische corporatie. Ons ‘middenveld’ is eigenlijk een vorm van plamuur. Een bemiddelingsmechanisme tussen regime en volk, eerder dan tegenmacht, ineengepuzzeld op basis van enigszins vernieuwde zuilorganisaties (de zogenaamde ‘oude sociale bewegingen’) en de ‘nieuwe sociale bewegingen’. Op die manier nam het vanaf het einde van de jaren zeventig (met succes) de pacificatietaak over van de zuilen (die er nog steeds in doorwerken). Het progressieve middenveld – en dit wordt gemakshalve vaak vergeten – is met andere woorden een integraal onderdeel van het politieke regime, van de Belgische corporatie (iv).

Overigens zeer tot ongenoegen van bepaalde sociale middengroepen, wiens belangen en opvattingen dat middelveld slecht in beperkte mate vertolkt. Het is hier dat de mythes van de ‘linkse Kerk’ en van de ontsporing van mei ’68 ontstaan.

Toch waren de studenten- en andere protesten duidelijk progressief, evenals het syndicale bloed dat door de aders van de vakbonden vloeit. Het zijn ook juist deze krachten die de vele middenveldsorganisaties hun zin, betekenis en energie geven.

We kunnen het ‘middenveld’ dan ook vergelijken met een foto. Een afbeelding of verbeelding van die tegenkrachten. Maar dan wel een foto met pretentie. De pretentie om in de plaats treden van de realiteit. Als bemiddelingsmechanisme legt het middenveld vast wat er echt bestaat aan tegenmacht. Figuurlijk, maar ook letterlijk. We krijgen een indruk van wat er werkelijk aan de hand is (een afbeelding). Maar dat alles is slechts momentopname van de reële krachten die spelen. Als we de foto omdraaien, zien we de achterkant van een stuk fotopapier. Net dat moeten we af en toe durven doen. We moeten er op blijven letten dat we het verschil zien en maken tussen de foto en de werkelijkheid; tussen de echte krachten van klassenstrijd en het middenveld dat deze vastlegt. Waarom vertellen we dit alles? Om drie redenen.

We kunnen het ‘middenveld’ dan ook vergelijken met een foto. We moeten er echter op blijven letten dat we het verschil zien en maken tussen de foto en de werkelijkheid; tussen de echte krachten van klassenstrijd en het middenveld dat deze vastlegt.

Ten eerste omdat het een typische fout is van linkse denkers en politici (zowel gematigd als radicaler) om ‘het middenveld’ te aanzien als basis (en partner) voor politieke verandering. Hoe vaak kregen we al niet te horen dat “we de vakbonden mee moeten hebben om iets te kunnen doen”. Waarna mails en telefoontjes volgen naar allerlei vakbondsverantwoordelijken. Vergetend dat die mensen maar een foto zijn van de mensen die ze vertegenwoordigen. Ze zijn ‘het middenveld’, maar niet de vakbond…

Ten tweede wil dit zeggen dat de ‘crisis van links’ eerst en vooral een verschijningsvorm is van een algemenere crisis van de politieke regimes van het fordisme en postfordisme. Geen geval van mentaal of moreel verval van de achterban. Nu het regime in de problemen is gekomen, verliezen alle geïmpliceerde structuren aan representativiteit, ook het middenveld. Dit straalt vervolgens af op alle progressieve krachten die door dat middenveld zijn vastgelegd (22).

Er is niets mis met linkse politiek op zich, tenzij dan trouw aan het regime. Anders gezegd, de crisis van links schuilt hem (in ons land) in de eerste plaats in het onvermogen om zichzelf buiten de Belgische corporatie te plaatsen.

Het middenveld heeft als staatsdragende sociaal-politieke vorm een kleur. Groen. Wat de groenen bijdragen aan de macht zoals ze is, is dat ze systematisch de foto verwisselen voor de werkelijkheid. Ze organiseren mee de idee dat het ‘middenveld’ (in al haar vormen) dé maatschappelijke actor is, en niet de sociale groepen die het kracht geven “fur sich”.

Ten derde heeft het middenveld als staatsdragende sociaal-politieke vorm een kleur. Groen. Op papier zijn de groenen de partij van de bomen, de dieren en het klimaat. In de feiten minder. Groen is de ‘partij van het middenveld’. Bedoelen we hiermee dat alle leden van nieuwe sociale bewegingen (laat staan de oude) voor de groenen zouden stemmen of met hen zouden sympathiseren? Natuurlijk niet. Evenmin zijn er ooit structurele banden gegroeid tussen de groene hoofdkwartieren en de top van grote organisaties zoals het ACW (waar Jos Geysels zo van droomde) of ABVV. Toch niets dat in de buurt komt van de oranje of rode banden. Wat bedoelen we dan wel? Van in het begin en steeds meer hebben de groenen met hand en tand de nood aan een maatschappelijk middenveld verdedigd. Op zich progressief, en van op de oppositiebanken ligt dat voor de hand. Maar daarnaast is het een enorme dienst aan de macht dat een jonge kneus, onbezoedeld en eerder thuis in de oppositie dan in de regering, de onafhankelijkheid van ‘het middenveld’ promoot. Wat de groenen bijdragen aan de macht zoals ze is, is dat ze systematisch de foto verwisselen voor de werkelijkheid. Ze organiseren mee de idee dat het ‘middenveld’ (in al haar vormen) dé maatschappelijke actor is, en niet de sociale groepen die het kracht geven “fur sich”. Een waardevolle rol in onze parlementaire democratie.

Bank achteruit. Via het ACW raakten we Belgische uitwerking van de wereldwijde bankencrisis al aan. Maar die gaat dieper dan de verloren Dexiamiljarden.

De verkoop in volle financiële crisis van het Belgische Fortis aan het Franse BNP Paribas voor België was zonder twijfel een nationaal keerpunt op politiek-economisch gebied. We kunnen daar nog aan toevoegen dat het tij misschien al eerder, met het ontstaan van de Fortisbank zelf (tussen 1993 en 1998) en Dexia (1996), begon te keren. Op dat moment raakte het Belgische bankwezen onherroepelijk verstrikt in het spel van het internationale financiële kapitalisme.

Fortis was de fusie tussen enkele Nederlandse private financiële instellingen en twee Belgische kroonjuwelen: de Generale Bank (de bank van de staatsdragende financiële holding Société Générale) en de ASLK (de spaar- en investeringsbank van de gewone man en vrouw). Het was de Société Générale die in 1831, toen België nog maar pas onafhankelijk was, enkele jaren lang voor nationale bank moest spelen en papiergeld drukte. De 150 jaren die volgden was de bank betrokken in zo goed als elke grote onderneming van onze nationale corporatie: van Congo tot Anderlecht. ASLK op haar beurt is de openbare spaarbank die het volk (en de kinderen op school) al vanaf het einde van de 19de eeuw leerde sparen en zo enorme investeringssommen ophaalde. Menig Belgisch gezin trok een huis op van ASLK-spaarcenten. Beide banken waren doorheen de hele twintigste eeuw de financiële instrumenten bij uitstek in handen van de Belgische burgerij voor de uit- en opbouw van een moderne nationale economie. Dat is niet alles. Net zoals de Generale Maatschappij en dito Bank een cruciale rol speelden voor de financiering en uitbouw van de Belgische industrie, zo vormde de ASLK een bijzonder en centraal gegeven in de pacificatie van de klassentegenstellingen. Beide zaken hebben veel, zoniet alles, met elkaar te maken. De spreekwoordelijke Belg met de “baksteen in de maag”, is het kind van de politieke keuze om arbeidersgezinnen te stimuleren een eigen private woonst aan te kopen (23). We zien hier een basismechanisme van het ‘fordisme’ aan het werk. Extra welvaart moet arbeidsdiscipline afkopen.

Een Société Générale zonder ASLK, is als een fabriek zonder ploegbazen. Vandaag is die fabriek niet meer in Belgische handen en lijken de ploegbazen het loodje te zullen leggen. Het einde van een tijdperk. Iets wat ook politiek gesproken niet zonder gevolgen kan blijven.

Het einde van een tijd

We spoelen terug en vatten tussentijds samen. In de schoot van de oranje en de rode zuilen (en een beetje de blauwe), ontwikkelde de nationale burgerij zichzelf (fijner en subtieler dan voorheen) en haar staat. De zuilen, met als centrale spelers hun partijen, bemiddelden actief de sociaaleconomische tegenstellingen en puurden er politiek en regime uit. Via allerhande sociaal-politieke mechanismen wist de Belgische burgerij zo de arbeidersklasse (verdeeld tussen oranje/groene, rode en blauwe loyaliteiten) in te passen in haar accumulatiemodel. De sociaaldemocratie cultiveerde het sociaal overleg. De christendemocratie ging nog een stap verder door als ‘standenpartij’ dat sociaal overleg letterlijk te belichamen, te zijn. De uitbarstingen van Mei ’68 kregen een plaats in een modern ‘middenveld’. Hand in hand hiermee brak de groene stroming door, deels als ‘partij van het middenveld’. De verkregen pacificatie (klassevrede) is de hoeksteen van dit politiek-economische corporatisme. Het is ook daarom dat we hier spreken van de ‘Belgische corporatie’. Maar elk historisch regime produceert uiteindelijk zelf ofwel onbeheersbare tegenstellingen ofwel nieuwe krachtsverhoudingen die de oude vormen van bemiddeling overbodig maken.

De Belgische impasse is niets anders dan het resultaat van de sluipende (en definitieve) ondermijning van de traditionele Belgische politieke verdichting.

Net dat laatste is al enkele jaren aan de gang in en rond België. De Belgische impasse is niets anders dan het resultaat van de sluipende (en definitieve) ondermijning van de traditionele Belgische politieke verdichting.

Europa in een dubbele knoop. Het is op dit punt dat we terug inpikken op het Europese verhaal. De Europese Unie dat we in het eerste deel van deze tekst beschreven, is de alfa en omega van de aangehaalde interne tegenstellingen.

In de jaren zeventig en opnieuw begin de jaren tachtig sloeg onverwacht een economische crisis toe. De (West-)Europese landen kwamen terecht in een spiraal van deflatie en stagnerende economische groei. Elk om beurt devalueerden ze hun munt in een haast steriel economisch opbod. Tegelijkertijd laaide het debat op tussen arbeid en kapitaal over toe-eigening van de meerwaarde.

Decennialang had iedereen geloofd dan Keynes en de sociale zekerheid die discussie hadden beslecht. Maar plots braken Von Hayek en Friedman door als ultieme voorvechters van het neoliberale denken. Kort samengevat wilden ze via de staat maximaal kapitaal wegsluizen van de gemeenschap en de spaarboekjes van gewone mensen. Bestemmelingen? De ‘1%’ die we kennen van op de plakkaten in Wall Street.

Halverwege de jaren tachtig stonden alle nationale burgerijen in Europa voor de keuze. Ofwel land per land – zoals neoliberale economen en denktankers voorstelden – de overheid uitkleden, de herverdeling terugschroeven en zo op grote schaal kapitaal accumuleren in private handen. Ofwel land per land via massaal privaat kapitaal uit private zakken schudden (lees accumuleren) en via de overheid strategisch investeren.

In Chili, de VS, het Verenigd Koninkrijk, e.a. kregen harde besparingen en ongeremde kapitaalsaccumulatie voet aan de grond. Op het Europese vasteland lukte dat minder. De krachtsverhoudingen waren er niet naar. Ondanks het goede voorbeeld van harde tante Margaret Tatcher slaagden de nationale burgerijen, noch in Frankrijk, Duitsland of Italië, noch de Benelux, noch in de Scandinavische landen er in de macht van de georganiseerde werkende klasse te breken. Er waren wel inleveringen en er was de toenemende onzekerheid, maar een grote doorbraak bleef uit. De respectievelijke nationale burgerijen waren simpelweg niet in staat om kom af te maken met de welvaart van de massa’s. Anderzijds bracht de Franse regering Mitterand (met socialisten én communisten) de arbeidstijd terug naar 35 uur per week. Van echte ‘structuurhervormingen’ kwam het echter ook niet. De Franse communisten van de PCF braken er de tanden op stuk.

Verstrikt in een machtsevenwicht tussen arbeid en kapitaal kozen de Europese landen geen van beide opties. Vaak werd het, zoals in België ‘een beetje van alle twee’ (24).

De Europese burgerijen hadden één zaak gemeen, ze zaten in de knoop. Met hun bevolkingen (o.a. gewapend met stevige vakbonden) die niet van plan waren om zomaar de afgedwongen en opgebouwde welvaart prijs te geven. Maar ook met elkaar. De economische malaise zette de concurrentie op scherp. Het geduw en getrek tussen de grote lidstaten (Duitsland en Frankrijk op kop) was slecht nieuws voor de Europese eenmaking.

De nationale kapitalen zouden stapsgewijs worden omgevormd tot een echt Europees kapitalisme. Sleutelwoorden: douane-unie, interne markt, muntunie, …

De onduidelijkheid duurde voort tot halverwege de jaren tachtig Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie besloot de forcing te voeren. De Commissie – op aangeven van de ‘Europese Ronde Tafel van Industriëlen’ – had een derde en nieuwe optie uitgedokterd. De nationale kapitalen zouden stapsgewijs worden omgevormd tot een echt Europees kapitalisme. Sleutelwoorden: douane-unie, interne markt, muntunie, … Delors lanceerde de ‘Europese Eenheidsakte’ en wist zo de Europese Unie (en het Europese kapitalisme) een nieuw elan te geven (25). Sluitstuk van de operatie was een toekomstige gemeenschappelijke munt: op dat moment nog de ‘ECU’.

€MU-Caesar. Er wordt gezegd dat de impasse waar elk machtsevenwicht toe leidt, nieuwe sterke leiders voortbrengt. Gramsci heeft het in zijn ‘Prison Notebooks’ over ‘caesarisme’; politieke figuren die op zo een moment de macht naar zich toe trekken en zich als een tiran of dictator beginnen te gedragen. Op papier opereren ze binnen wettelijke kaders, maar in de feiten worden ze de (autoritaire) kapstok voor het hele regime (26). De beste voorbeelden vinden we in het 19de eeuwse Frankrijk bij de beide Bonapartes: Napoleon en Louis-Philippe Bonaparte (Napoleon III).

Met enig gevoel voor interpretatie zouden we kunnen stellen dat net dit is wat er in de jaren tachtig en negentig met de Europese Unie gebeurd is. Ware het in virtuele versie. Een persoon van vlees en bloed kwam niet in aanmerking. Geen enkele lidstaat gunt een Europese leider van een andere nationaliteit teveel Europese macht. De grijze muizen die meestal op de sleutelposten worden gezet, zijn dan doorgaans weer niet in staat een brug te slaan naar de Europese bevolking.

De Europese leiders deden iets ongeziens. Ze zetten hun eigen Europese munt op de troon. Eerst provisoir als dauphin. Eenmaal in Berlijn de Muur was gevallen en in Moskou de Doema, als volwaardige Keizer.

Daarom deden de Europese leiders iets ongeziens. Ze zetten hun eigen Europese munt op de troon. Eerst provisoir als dauphin. Eenmaal in Berlijn de Muur was gevallen en in Moskou de Doema, als volwaardige Keizer. En het best van al, dit allemaal niet in een vlaag van paganisme, maar net als zeer moderne oplossing voor het geschetste dubbele probleem; met name nood aan een nieuw accumulatiemodel, maar onderlinge concurrentie tussen nationale burgerijen en verzet vanuit de arbeidersklasse(s).

Gedurende de hele jaren negentig was de Europese munt in spé de ‘tiran’ die de uitvoering van het ‘Verdrag van Maastricht’ er land per land doordrukte. In België hadden we ons eigen ‘Globaal Plan’. Was ergens de bevolking van een lidstaat niet akkoord (zoals in Denemarken in 1992), dan volgden een keizerlijk veto en moest de stemming hernomen worden. Een ritueel dat zich nog enkele keren zou herhalen (bvb. Ierland). Ondertussen stond aan het Europese Hof onderwerping gelijk aan vrede. Het zette een rem op de onderlinge concurrentie tussen Duisters, Fransen en anderen en bevorderde de doorgroei van nationale burgerijen met pro-Europese fracties naar een Europese burgerij (politiek gesproken als ‘partij van de euro’) met nationale fracties.

De hele figuur van de euro als ‘caesarisme’ kan overkomen als een metafoor, maar is niet zo bedoeld. De munt nam reëel de overdrachtelijke rol op van de Caesar. De transcendente soeverein, wiens wil natuur is en boven elke wet staat. Aangezien de Caesar zorgt voor economische voorspoed (eenmaal de besparingen gepasseerd en de munt echt ingevoerd volgden een paar jaar van vrij voorspoedige economische groei) is hij populair bij de bevolking.

Vandaag, anno 2011, kunnen we ons afvragen of die keizer wel kleren aan heeft. In nasleep van de banken- en bijhorende schuldencrisis staat de eenheidsmunt onder ongekende druk. Het was wachten op een kind in het publiek dat luid op durft te roepen wat iedereen denkt en ziet. Op dat moment zullen we zien hoe de hovelingen reageren…

“Wie niet wil veranderen, kan ook niet hervormen”

Terug naar België voor een antwoord op de centrale vraag. Waarom is het Belgische regime van de nationale corporatie er zachtjesaan onderdoor aan het gaan?

We zagen al hoe op alle vlakken het politieke weefsel dat de Belgische staat draagt afkalft. De Europese eenmaking maakt in toenemende mate veel lokale politieke verdichting overbodig. Wanneer de staat niet langer soeverein is, vervallen immers de mechanismes die nationaal spelen om te zorgen dat het volk die soevereiniteit niet gaat uitoefenen. Andere mechanismes komen in de plaats. Dit is niet alleen een gevolg van het geleidelijke overhellen van de  krachtsverhoudingen naar de kant van het kapitaal. Het opslokken en afschaffen van de nationale soevereiniteit (en democratie) is van in het begin, zoals uitgelegd, een centrale as geweest van de Europese eenmaking van de ‘Eenheidsacte’. De EU als koevoet om via democratische achteruitgang een private accumulatie van kapitaal te versnellen (en bijkomend sociale afbraak te organiseren). Ondanks de crisis gaat de transfer van arbeid naar kapitaal onverminderd (zelfs versneld, zie Griekenland) verder.

Maar hoe is het zo ver kunnen komen. Waarom zijn de krachtsverhoudingen überhaupt beginnen overhellen in het voordeel van het kapitaal? Als we het bekijken van onderuit en meenemen hoe het getouwtrek tussen arbeid en kapitaal zich sinds de Tweede Wereldoorlog politiek uitdrukte, zien we het volgende. Geïnstitutionaliseerde sociale en politieke verenigingen van allerlei slag organiseerden en vormden de mensen. Ongenoegen leidde tot mobilisaties, die dan weer intern werden afgeremd en bemiddeld. Zo kwam het – op een paar uitzonderingen na – nooit tot grote confrontaties tussen de bevolking en de mensen aan de macht. België was het land van de onderhandelde compromissen.

Er is een voelbare en soms intense spanning tussen enerzijds het organiseren en mobiliseren van mensen (met het gevaar dat de arbeidsklasse teveel kracht opbouwt) en anderzijds en fundamentele hang naar compromissen (met het gevaar dat de arbeidersklasse en haar organisaties teveel aan kracht verliest). De verzuiling (rood, oranje, blauw) en later het middenveld (plus groen) hebben er ongetwijfeld mee voor gezorgd dat de balans nooit echt is doorgeslagen in het voordeel van de werkende klasse.

Laat het duidelijk zijn, niemand kan ontkennen dat de centrumlinkse voorvechters van de pacificatie en het sociaal overleg geen stevige argumenten kunnen voorleggen om hun doen en laten te verdedigen. Jarenlang zorgden ze voor een vorm van welvaart en welzijn die op ongeziene manier gedeeld werd door een zeer groot stuk van de samenleving. Al die tijd had de werkende klasse een wezenlijk gewicht heeft in de verdeling van de vruchten van haar arbeid. Tot op de dag van vandaag is de landelijke sociale zekerheid (zij het aangevallen en meer en meer uitgehold) een belangrijke steun voor de brede bevolking en een internationaal voorbeeld van wat strijd kan opleveren. Het punt is dan ook niet dat de Belgische corporatie nooit had mogen bestaan. En het zou even onvruchtbaar zijn om te roepen dat de sterkhouders van dat systeem ‘verraders’ zijn van een of andere klasse of ideologie.

Het punt is simpelweg dat naarmate de Belgische corporatie opgeslokt geraakt door de nieuwe krachtsverhoudingen binnen de Europese Unie, de oude Belgische vormen en gedachten om een zeker evenwicht te bewaren tussen arbeid en kapitaal definitief uitgeput zijn geraakt. Door de een Europese omweg aan te bieden aan en te faciliteren voor het kapitaal is het machtsevenwicht definitief verstoord geraakt. De politieke structuren, ideeën en figuren die bij dat kleine, beheersbare België hoorden zijn voorgoed verleden tijd. Op korte termijn leek het voordelig om de Europese eenmaking van Delors te beschouwen als een verlengstuk van het nationale sociale overleg. Het leidde tot klassevrede, economische beterschap en de bestendiging van tanende machtsposities van oranje, rood en groen. Op lagere termijn, vandaag, blijkt het sprookje voorbij.

Je kan de desorganisatie van je eigen achterban niet blijven organiseren. En net dat is waar de Belgische vorm van pacificatie toe heeft geleid.

Hier moeten we wijzen op een ijzeren politieke wet, die we te lang uit het oog verloren zijn. Op termijn betekent stilstand achteruitgang. Als je het bekijkt vanuit het standpunt van de 99% is harmonie altijd regressief. Wat bepaalde Chinese communisten en hun lokale fans er ook over mogen beweren. In zijn nieuwste boek, ‘De terugkeer van de dwarsliggers’, vat Erik De Bruyn (ex-SP.a-Rood en nu Rood!) de consequenties samen voor links: “Wie niet wil veranderen, kan ook niet hervormen”. Je kan de desorganisatie van je eigen achterban niet blijven organiseren. En net dat is waar de Belgische vorm van pacificatie toe heeft geleid. Op termijn zal die achterban geleidelijk aan – samen met je eigen nut en macht – beginnen op te lossen.

Net op dat punt zijn de Belgische sociaal- en christendemocraten aanbeland. En met hen de staat die hen heeft groot gemaakt en die zijn hebben groot gemaakt. De onwil om te veranderen, leidt tot een onvermogen te hervormen. En uiteindelijk is het Europese übercompromis de doodsteek geworden van de Belgische corporatie zoals we ze meer dan een halve eeuw hebben gekend. De euro (en zelf een mogelijke ondergang van die eenheidmunt) is tevens de terminus van de traagste en meest geleidelijke passieve revolutie in de geschiedenis van het Europese continent. Voortaan is België een onderaannemerschap. Vlaanderen, zoals gezegd, nog meer. Net om dit te verhullen en in een misplaatste vlaag van zelfrespect hebben onze politici zich de laatste vijf jaar ingegraven in grote symbooldossiers zoals BHV. Liever bekvechten over de Belgische ministaatshervorming, dan de bevolking moeten uitleggen dat met het ESM een Europese staatshervorming van 1 biljoen euro op til staat. Bye, bye Belgium…

Tot hier de these. In deel drie gaan we in op de antithese. De Wever en de N-VA. Ze staan te popelen om oranje en rood te vervangen als absolute regimepartij.

——————————————————————————————————-

Voetnoten:

(1) Een grote fout onder linkse opiniemakers is te stellen dat politiek ‘in de eerste plaats’ wordt aangestuurd door structurele sociaal-economische ontwikkelingen en krachtsverhoudingen. Die band is natuurlijk cruciaal, maar we komen tot betere inzichten als we omgekeerd redeneren en stellen dat politiek altijd ‘in de laatste plaats’ te maken heeft met krachtsverhoudingen en motieven die terug te voeren zijn op de economische structuur van de samenleving.

(2) http://www.hln.be/hln/nl/957/Belgie/article/detail/1242023/2011/03/27/Peiling-PS-krimpt-en-N-VA-wint.dhtml

(3) http://www.pes.org/en/about-pes/pes-members/parties

(4) Al het gepraat over twee democratieën ten spijt, is de taalgrens tot op de dag van vandaag geen reële staatsgrens.

(5) Dit is de meest significante politieke verschuiving sinds mei ’68.

(6) Een klasse omlijnen en afkondigen op basis van gelijkaardige inkomens en bepaalde consumptiepatronen getuigt overigens – zeker in dat eerste geval – van een ‘economisme’.

(7) Niet dat hierdoor vanzelf een nieuwe linkse partij ontstaat links van centrumlinks, maar de vraag wordt sinds de uittocht van Jef Sleeckx in 2006 wel regelmatig opgeworpen.

(8) Voor een stuk moeren we misschien door de toenmalige verruimingsretoriek heen kijken. Misschien was zelfs de verruiming een aanwijzing dat de partij zelf onvoldoende geloofwaardige kaders op kon kweken.

(9) Gramsci, Prison Notebooks. Hier is niets nieuws onder de zon. Antonio Gramsci heeft het in dit verband over ‘moleculair transformisme’. Dit is een partijstrategie die gepaard gaat met momenten van ‘contrareformatie’.

(10) In Gent is er ondertussen vrij verrassend een rood-groen kartel gekomen. Misschien zal hier toch opnieuw een vorm van rekrutering uit voortvloeien vanwege de sociaaldemocratie. Een vraag is nu of dit kartel zal lijden tot een ‘Gents model’ en of dit op landelijk vlak kan resulteren in een nieuwe fase van sociaaldemocratisch ‘transformisme’. Moleculair: persoon per persoon. Of op grote schaal: met een inlijving van de groene partij (iets wat de ‘leiding’ van die partij onmogelijk zou overleven).

(11) Terzijde geven we hier ook even mee dat het niet toevallig het BBTK is dat ondanks ronkende linkse verklaringen op haar laatste congres, in Brussel terechtgekomen is in een ongelofelijke malaise waar de nationale leiding vijf verkozen secretarissen ontslagen heeft op een manier die patroons regelmatig met een harde staking moeten bekopen. https://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/09/03/vijf-secretarissen-van-bbtk-bhv-ontslagen

(12) Voor een politieke stroming is een ‘hart’ hebben niets romantisch of ethisch, maar een kwestie van een succesvolle organisatie van ideeën en mensen.

(13) Misschien dat in het ABVV de federatieve structuur hier (op dit moment) eveneens een complicerende factor vormt. Dit is dan de organisatorische uitdrukking van het beschreven corporatisme.

(14) https://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/10/21/campagne-tegen-nationalistisch-populisme
Het laatste congres van de nationale bediendencentrale, eind oktober 2010, spreekt hier boekdelen. ABVV en BBTK lanceerden er hun campagne tegen nationalistisch populisme. Er was tevens kritiek op SP.a.
Op zich zijn liknse woorden een goede zaak, ware het niet dat er aan de deur vijf (eerder linkse) secretarissen uit het Brusselse stonden te protesteren tegen hun ontslag door de nationale BBTK-leiding. Het ontslag gebeurde op een manier die syndicalisten doorgaans bestrijden in plaats van toepassen. Het conflict lijkt verder weinig inhoudelijk en eerder ‘politique politicienne’. De beslissing brengt een groot deel van de basis van het BBTK in de Brusselse industrie in gevaar. De sociaaldemocratie lijkt zichzelf hier eerder af te schaffen dan op te bouwen.

(15) http://en.wikipedia.org/wiki/Christen-Democratisch_en_Vlaams#Electoral_results_.281971-2010.29 (CVP / CD&V); http://en.wikipedia.org/wiki/Centre_d%C3%A9mocrate_humaniste#Electoral_results (PSC / CDH)

(16) http://www.cdenv.be/actua/redactioneel/opinie/kritiek-op-lopende-zaken-m%C3%A1%C3%A1k-dan-een-regering

(17) http://lbc-nvk.acv-online.be/Actualiteit/LBC_NVK_persberichten/2011/004_LBC-NVK_keurt_IPA_af_31012011.asp

(18) http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/629467/2009/01/20/ACW-holding-koopt-verplicht-veel-te-dure-Dexia-aandelen.dhtml
http://www.uitpers.be/boek_view.php?id=2119
https://www.dewereldmorgen.be/blog/beweging/2010/04/17/het-acw-en-de-crisis-de-haan-heeft-driemaal-gekraaid
Walter Pauli, ‘Als Dexia zinkt, gaat het ACW mee ten onder’, DM 08/10/2008

(19) Pascal Dendooven en Nico Tanghe, ‘Belgische aandeelhouders Dexia 6,4 miljard armer’, Nieuwsblad 10/10/2011

(20) Hier kunnen we de bedenking maken dat ook vandaag, in de huidige politieke impasse, de liberalen een rol lijken te ambiëren en te spelen als scherprechter; diegenen die een kanteling in het voordeel van de N-VA trachten te realiseren.

(21) Eric Hobsbawm, Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991, Het Spectrum, Amsterdam, 2000, p. 350

(22) De virtuele 2 miljard van het ACW zijn de beste illustratie van deze verwevenheid. Anderzijds toont de opgang van radicale actiegroepen binnen milieubeweging eveneens aan dat de grote organisaties ruimte moeten laten voor nieuwe initiatieven (en het dus moeilijk hebben te verdichten).

(23) Als we een goede schoentrekker gebruiken, kunnen we stellen dat dit fundamentele mechanisme tot op de dag van vandaag een haast onwegdenkbaar element is van onze federale ‘sociale zekerheid’ (het is de federale fiscaliteit die de indirecte subsidies voor eigenaars verdeelt).

(24) In België sprong de BSP sinds het begin van de jaren zeventig regering na regering bij. In navolging van De Man trachtte de staat gericht kapitaal te injecteren (optie twee). Ook hier zonder echt resultaat. In de loop van de jaren tachtig kozen de Rooms-Blauwe regeringen onder Martens dan weer voor de andere aanpak: besparen via volmachtwetten.

(25) http://nl.wikipedia.org/wiki/Europese_Akte

(26) Julius Caesar was geen monarch. Hij was toevallig gewoon één man die alle belangrijke publieke functies tegelijk opnam. Ook (en dit wordt gemakkelijk vergeten) Benito Mussulini stond er op zo veel mogelijk binnen de contouren van de wet te opereren. Het waren andere fascisten die hier veel verder in gingen.

Eindnoten

(i) Het gaat hier niet over een typische kritiek dat de SP.a te weinig met ideologie bezig is en bijgevolg niet beginselvast, socialistisch of links genoeg is. Ideologie vatten we hier niet idealistisch op, maar materialistisch. Dat wil zeggen dat we ons niet blindstaren op intenties of de essentie van ideeën, maar ons vooral richten op de operationele kant van ideeën, hun waarde als instrument van praxis. Ideologie is dan de set aan werktuigen die politieke groepen en figuren – en via hen de klasse(s) die ze vertegenwoordigen – hanteren om macht te verwerven. Wie deze werktuigen niet onderhoudt / verwaarloost (links of rechts) krijgt het moeilijk om een politiek project boven water te houden.

(ii) De campagne van de laatste verkiezingen (juni 2010) kan misschien het best gezien worden als een halfslachtige poging om vanuit de vakbond en via de voorspraak van meer linkse parlementsleden meer te wegen op het programma van de partij. Dat vertaalde zich in beelden en slogans rond de figuur van ‘Achille Van Acker’. Deze poging heeft gefaald in die zin dat de sociaaldemocratische vakbondstop nog steeds geen controle heeft over de partij. Om heel duidelijk te zijn: ofwel gebeurt dit alsnog en plegen de sociaaldemocraten van de vakbond als het ware een coup binnen de partij, ofwel sterft tegen 2020 de ‘sociaaldemocratie’ in Vlaanderen af (er is nu al een sterke tendens binnen SP.a die zich spiegelt aan de Amerikaanse democraten).

(iii) In dit verband springt recent de figuur van Guy Verhofstadt erg in het oog. Als geen ander beheerst de Mazzini van Dendermonde de kunst van visie en retoriek. Ook in zijn huidige functie als liberaal fractieleider in het Europese Parlement. Maar net zoals de Italiaanse historische liberale leider, blijken visie en retoriek nooit voldoende om een echte progressieve, transformatieve rol te spelen in de constitutie van de staat. Meer over Mazzini op Wikipedia.

(iv) Om het in haast maoïstische termen te vatten: waar bevindt zich in onze corporatie de burgerij? In het middenveld zelf natuurlijk (onder andere). Dit ligt in een Gramsciaanse lezing van de feiten voor de hand, maar wordt ook ter linker zijde zeer gemakkelijk van tafel geveegd als een of andere vorm van ‘gauchisme’.

‘Middenveld’ is een politiek concept dat politicologen in Nederland en België pas eind de jaren zeventig, begin de jaren tachtig hebben uitgedokterd en zijn beginnen gebruiken. Het ontstaan van de term ligt in het verlengde van het onderzoek dat toen opgang maakte naar verzuiling en ontzuiling. Het is belangrijk te benadrukken dat de term niet neutraal is, hoezeer ze telkens weer als neutraal wordt gepresenteerd, als een synoniem voor ‘civiele samenleving’. De term is maar in gebruik geraakt, niet om een bepaald facet van het politieke regime toen te beschrijven, maar om dat mogelijk te maken. Met andere woorden: zelfs de term ‘middenveld’ maakt integraal deel uit van ‘het middenveld’. De beschrijving van het fenomeen, constitueert het fenomeen. In die zin is de sociale wetenschap van mensen zoals Luc Huyse en Marc Hooghe, die het concept in Vlaanderen inburgerden, zuivere politiek.

take down
the paywall
steun ons nu!