Fotograaf Taslima Akhter maakte deze foto in de eerste uren na het instorten van het Rana Plaza-gebouw (foto: Counterpunch/Taslima Akhter).
Nieuws, Economie, Politiek, Bangladesh, Analyse, Vijay Prashad, Textielsector, Kledingketens -

Bangladesh: de terreur van het kapitalisme

Op 24 april 2013 stortte een gebouw in, waar drieduizend textielarbeiders werkten, een dag nadat de overheid van Bangladesh de eigenaars had gevraagd het te evacueren. Het gebouw Rana Plaza in de wijk Savar van de hoofdstad Dhaka produceerde kledij voor de westerse kledingmultinationals die hun macht laten voelen van de katoenvelden van Zuid-Azië over de machines van Bangladesh tot de kleinhandel in het westen.

zondag 28 april 2013 11:00
Spread the love

Onze merkkledij

Beroemde merknamen werden hier genaaid, net als de kledij die aan de duivelse rekken van Wal-Mart hangt. Reddingswerkers konden op het ogenblik dat ik dit schrijf tweeduizend mensen redden, terwijl driehonderd reeds als overleden werden bevestigd. Die laatste cijfers zijn gedoemd te stijgen.

We doen er goed aan ons te herinneren dat de dodentol in de Triangle Shirtwaist fabriek in New York in 1911 honderdzesenveertig was. Hier is het dodencijfer al twee maal zo hoog. Dit ongeval komt vijf maanden (24 november 2012) nadat de kledijfabriek van Tazreen uitbrandde waarbij tenminste honderdentwaalf werknemers omkwamen.

De lijst ongevallen is lang en pijnlijk. In april 2005 stortte al een andere kledijfabriek in Savar in waarbij vijfenzeventig mensen omkwamen. In februari 2006 stortte nog een fabriek in Dhaka in, achttien doden. In juni 2010 eveneens in Dhaka stortte een gebouw in, met vijfentwintig doden.

De fabrieken van de globalisering

Dit zijn de fabrieken van de globalisering van de éénentwintigste eeuw – slecht gebouwde hangars voor een productieproces gericht op lange werkdagen, slechte machines en werknemers wiens levens ondergeschikt zijn aan de belangen van de just-in-time productie.

Toen hij schreef over het fabriekssysteem in Engeland van de 19de eeuw, merkte Karl Marx op: “In zijn blinde onstuitbare passie en weerwolvenhonger voor overtollige arbeid, treedt het kapitaal niet alleen de moraal met de voeten maar ook de fysieke maximumgrenzen van de werkdag. Het zuigt de tijd op nodig voor groei, ontwikkeling en gezond onderhoud van het lichaam. Het steelt de tijd nodig voor de consumptie van verse lucht en zonnelicht … Het enige dat telt is gewoonweg het maximum aan arbeidskracht dat kan omgezet worden op een werkdag. Dit verkrijgt het door het leven van een arbeider te verkorten, net zoals een gierige landbouwer producten uit de bodem haalt door er de vruchtbaarheid van te verminderen.” (Karl Marx, Kapitaal)

Deze fabrieken in Bangladesh zijn een deel van het landschap van de globalisering die je ook terugvindt in de fabrieken langs de Mexicaans-Amerikaanse grens, in Haïti, in Sri Lanka en op andere plaatsen die hun deuren openden voor de kledingindustrie die sluw gebruik maken van de nieuwe productie- en handelsorde sinds de jaren ’90.

Werkgevangenissen

Onderdrukte landen, die de patriottische wil niet hadden om voor hun burgers te vechten of geen enkel bezwaar hadden tegen de langetermijnverzwakking van hun sociaal systeem, verwelkomden de kledingsmerken. De grote kledijproducenten wilden niet langer investeren in bedrijven – ze richtten zich tot onderaannemers, boden hen zeer krappe winstmarges en dwongen hen zo hun fabrieken te doen draaien als werkgevangenissen.

Dit systeem van onderaanneming liet deze bedrijven toe elke schuld te ontkennen voor wat de feitelijke eigenaars van deze kleine fabrieken deden, wat hen toeliet de winsten op te strijken van spotgoedkope producten, zonder dat hun geweten werd besmet door het zweet en het bloed van de arbeiders. Het liet de consumenten in het westen ook toe om enorme hoeveelheden consumptiegoederen te kopen, dikwijls op basis van schuldfinanciering, zonder enige bekommernis over deze productiemethodes.

Af en toe was er wel een uitbarsting van liberaal sentiment tegen dit of dat bedrijf, maar er werd niet stilgestaan bij de manier waarop deze kledingsmerken dergelijke manier van handel drijven normaal maakte.

Jarenlange protesten werden niet gehoord

De werkende mensen in Bangladesh zijn niet zo passief als de consumenten in het westen. Nog maar pas in juni 2012 hebben duizenden arbeiders in de industriële zone van Ashulia in Dhaka geprotesteerd voor hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden. Dagenlang hebben deze arbeiders driehonderd fabrieken geblokkeerd, evenals de autostrade van Dhaka naar Tangali in Narasinghapur.

Deze werknemers verdienen tussen 27 à 53 euro per maand (in lokale munt). Ze wilden een opslag van 15 à 19 euro per maand. De regering zond drieduizend politieagenten om het gebied te ‘beveiligen’, de eerste minister gaf betekenisloze toezeggingen dat zij de zaak nader ging bekijken. Een committee van drie wijzen werd opgericht dat nog niets heeft gepresteerd.

Deze werknemers verdienen tussen 27 à 53 euro per maand (in lokale munt). Ze wilden een opslag van 15 à 19 euro per maand. 

In het volle besef van de futiliteit van onderhandelingen met een regering, die volledig de logica van de grote kledingconcerns volgt, is Dhaka in geweld uitgebarsten, terwijl meer en meer informatie over het Rana gebouw aan het licht komt. Arbeiders hebben de industriezones rond Dhaka afgesloten, wegen geblokkeerd en wagens stukgeslagen. De nonchalance van de werkgeversorganisatie Bangladesh Garment Manufacturers Association (BGMEA – Vereniging van kledingfabrikanten van Bangladesh) heeft nog meer olie op het vuur van de werknemers gegooid.

Niet lage lonen maar stakingen zijn ‘het probleem’

Na vorige protesten in juni 2012, beschuldigde Shaful Islam Mohiuddin, de baas van de BGMEA) de arbeiders ervan “in een of ander samenzwering” betrokken te zijn. Hij beargumenteerde dat er “geen logische reden is om de lonen van de werknemers te verhogen”. Nu recent suggereerde Atiqul Islam, de nieuwe baas van de BGMEA, dat het probleem niet de dood is van arbeiders of de erbarmelijke werkomstandigheden waarin ze moeten werken maar wel “de verstoring van de productie ten gevolge van acties en stakingen”. Deze stakingen, zo beweerde hij, waren alleen maar “een hevige slag voor de kledingsector”. Geen wonder dus dat zij die de straat optrokken zo weinig vertrouwen hebben in deze onderaannemers en de regering.

Pogingen om de angel van de uitbuiting uit te trekken zijn gedwarsboomd door het samengaan van druk door de regering en de voordelen van moord. De waardevolle rechten die verborgen zitten in de arbeidswetgeving van Bangladesh zijn uitgeschakeld door de zwakke implementatie door het departement inspecties van het ministerie van arbeid. Er zijn slechts achttien inspecteurs en assistent-inspecteurs om 100.000 fabriekjes te controleren in de wijde zone rond Dhaka, waar de meeste kledingsbedrijven gevestigd zijn. Als er al een inbreuk wordt vastgesteld, zijn de boetes te laag om hervormingen af te dwingen.

Deze managers verkiezen de anarchistische uitbarstingen van geweld boven de geleidelijke uitbouw van arbeidersmacht.

Als arbeiders dan vakbonden pogen op te richten, dan is het brute antwoord van de managers voldoende om die inspanningen te ondermijnen. Deze managers verkiezen de anarchistische uitbarstingen van geweld boven de geleidelijke uitbouw van arbeidersmacht. Het gaat zelfs zover dat het geweld de regering van Bangladesh er toe gebracht heeft een Crisis Management Cel op te richten en een Industrial Police Force – niet om overtredingen van de arbeidswetgeving op te volgen maar om de werknemers te bespioneren. In april 2012 hebben agenten van die diensten Aminul Islam gekidnapt, één van de hoofdorganisatoren van het Bangladesh Center for Worker Solidarity. Hij werd dood teruggevonden enkele dagen later, zijn lichaam vol littekens van folteringen.

Bangladesh kreunt de laatste maanden onder protesten die een gevolg zijn van de eigen geschiedenis van het land – het verschrikkelijke geweld dat vrijheidsstrijders in 1971 ondergingen (de auteur verwijst naar de onafhankelijkheidsstrijd van die periode, toen Bangladesh nog Oost-Pakistan was, nvdr) van de Jamaat-e-Islami (paramilitaire doodseskaders), waardoor duizenden mensen naar de hoofdstad Dhaka vluchtten. Dit politiek protest smolt toen samen tot een politieke burgeroorlog tussen de twee grote politieke partijen, waarbij de roep voor rechtvaardigheid van de slachtoffers van het geweld werd genegeerd.

Deze arbeiders zijn de slachtoffers van de globalisering van de eenentwintigste eeuw.

Dat protest heeft het land sindsdien in vlammen gezet waardoor het voor het overige nogal ongeïnteresseerd toekijkt op de dagelijkse terreur tegen de arbeiders in de kledingsector. Het ‘ongeval’ met het Rana gebouw zou misschien wel een progressieve vonk kunnen worden voor een protestbeweging die tot nu altijd op drift is geweest.

Ondertussen verhindert in het westen de bekrompen obsessie met de oorlog tegen het terrorisme en de economische recessie dat er ernstig wordt nagedacht over een levensstijl die volledig is gebaseerd op door schuld gefinancierd consumentisme, ten koste van de arbeiders van Dhaka. Zij die stierven in het Rana gebouw zijn niet alleen maar slachtoffers van de wandaden van onderaannemers. Zij zijn de slachtoffers van de globalisering van de eenentwintigste eeuw.

Vijay Prashad

ZIjn nieuwe boek, The Poorer Nations: A Possible History of the Global South, verschijnt in mei 2013 bij Verso Books.

Vertaling Lode Vanoost

Vorige artikels van Vijay Prashad vind je in ‘Lees Ook’ hieronder.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!