Automatische indexering: geen symbool, geen fetisj, geen vakbondsdogma
Opinie, Nieuws, Opinie - Luc Voets

Automatische indexering: geen symbool, geen fetisj, geen vakbondsdogma

Het Belgisch systeem van “automatische” indexering van de lonen is een goed systeem en een goed systeem moet behouden blijven. Het is onjuist dat de vakbonden de automatische koppeling van de lonen aan de index als een fetisj zien die ze zonder enig economisch of sociaal argument absoluut willen behouden.

donderdag 3 maart 2011 16:46
Spread the love

Natuurlijk is onze allereerste bekommernis het behoud van de koopkracht van alle werknemers, ongeacht hun situatie: in een grote of kleine onderneming, in een sterke of zwakke sector, actieven en niet-actieven. Maar de index heeft ook positieve macro-economische gevolgen. De huidige belagers van ons indexeringssysteem zijn vergeten dat dit stelsel, samen met de  sociale zekerheid, een anticyclisch effect heeft. Zo hield, tijdens de financiële en economische crisis, de binnenlandse vraag in België de economische activiteit stand – beter dan in andere landen. Bovendien zorgde die vraag voor een minder zware terugval van de economische groei.

Er zijn nog andere pluspunten. De automatische loonindexering doet de frequentie van loononderhandelingen afnemen. De onzekere inflatiecomponent vormt bij loononderhandelingen geen item meer waarover moet worden gediscussieerd. Dit vereenvoudigt het loonoverleg dat zich kan toespitsten op reële loonsverhogingen in functie van ondermeer de productiviteitsverhoging.

Ondernemingen weten anderzijds dat de lonen slechts aangepast zullen worden aan de inflatie naarmate de prijzen effectief stijgen. Dit geeft een element van zekerheid voor de ondernemingen die hun kostenstijging kunnen plannen en verhindert dat vakbonden de  inflatieverwachtingen voor de toekomst reeds op het moment van de onderhandeling vergoed willen zien. Ook het  risico van ‘overshooting’ (hogere inflatieverwachting dan effectieve inflatie), vervalt en als de index niet constant aangevallen wordt, biedt het ook een waarborg voor sociale rust.

De indexering van de overheidswedden en sociale uitkeringen zijn bij wet geregeld en houdt in dat die inkomens met 2% worden aangepast als de spilindex wordt overschreden. In de private sector zijn het de sociale partners die in de verschillende paritaire comités overeenkomen of en hoe ze de indexering van de lonen praktisch organiseren.

Dat betekent dat de sectoren verschillende systemen gebruiken om de lonen aan de index te koppelen. Ze kiezen ofwel voor een periodieke aanpassing, ofwel voor een aanpassing op basis van de spilindex. Bepaalde sectoren gebruiken vaste data waarop de lonen aangepast worden aan de gezondheidsindex. Zo zijn er sectoren die jaarlijks hun index aanpassen, andere doen dit zesmaandelijks of opteren voor andere termijnen. Op die manier wordt de doorsijpeling van de inflatie naar de reële economie ook al afgevlakt.

Geen wonder dat we deze week steun kregen van de Eurocommissaris voor Economische en Monetaire Zaken, Olli Rehn, die het Belgische systeem van loonindexering aanprees. Ons  “verstandig ontworpen” systeem verschilt volgens Rehn aanzienlijk van ouderwetse indexsystemen die schadelijk zijn voor het concurrentievermogen.

België is inderdaad niet het enige land in Europa dat nog een automatische loonindexering kent. Naast Luxemburg zijn er nog andere lidstaten die beperkte vormen van indexering via collectieve akkoorden hebben (Spanje, Finland, en gedeeltelijk de minimumlonen in Frankrijk). In alle landen van de Europese Unie – ook in landen zonder indexering – houdt men op de één of andere manier rekening met de inflatie bij de loonvorming.

Verschillende academici, waaronder de economist Aizenman (2008), hebben aangetoond dat systemen van automatische loonindexering houdbaar en wenselijk zijn in tijden van lage en/of stabiele inflatie. Met een Europese Centrale Bank die als doelstelling heeft de inflatie in de Europese Monetaire Unie stabiel te houden (de 2%-doelstelling) – soms zelfs ten koste van groei en werkgelegenheid – kan het behoud van een automatische indexkoppeling zeker geen probleem vormen.

Natuurlijk zijn we niet blind voor de versnellende inflatie. De jaarinflatie bedraagt deze maand een sedert jaren niet meer geziene 3,4%; vergelijk met 1,9% in Duitsland, 2,0% in Frankrijk en 1,8% in Nederland!

Het is onaanvaardbaar dat sommigen als voornaamste antwoord op dat inflatieverschil de indexering willen herzien. Dit is het zoveelste verhaal van onwil om aan de bron van het kwaad te raken en dan de lonen maar als aanpassingsvariabele te gebruiken. Alle pistes die op tafel gelegd worden zijn voor ons onbespreekbaar.

Sommigen pleiten voor een centenindex en mengen bescherming van koopkracht met inkomensherverdeling. Ze vergeten er ook bij te zeggen dat dit zou neerkomen op een verarming van de middenklassen omdat zo’n centenindex op een laag niveau zou gelegd worden (forfait gelijk aan index minimumloon?).

Anderen bepleiten een netto-index en verzwijgen dat dit de overheid en de sociale zekerheid in de rode cijfers doet duiken. Beide ontberen dan immers de verhoogde inkomsten van de bruto indexering (belastingen en bijdragen) maar hebben wel meer uitgaven (indexering lonen en uitkeringen).

Sommigen willen alle energieproducten uit de index halen en vergeten dat er sinds de invoering van de gezondheidsindex (zonder brandstof, tabak en alcohol) al geen volledige bescherming van de koopkracht meer is. Bovendien zou dit in sterkere mate de zwakste inkomens treffen die al een groter deel van hun budget aan energiekosten moeten besteden.

Wat stellen we voor om ervoor te zorgen dat de oplopende inflatieverschillen met de buurlanden en de landen waarmee we concurreren een halt wordt toegeroepen, en opdat de koopkracht van de mensen niet verder zou worden uitgehold?

Er moet dringend werk worden gemaakt van een moderne transparante prijzencontrole, in eerste instantie op de energieprijzen.

De wetgevende initiatieven voor het organiseren van een prijzencontrole of -regulering, naar Nederlands voorbeeld, zijn een goede start. Energieleveranciers zouden voor de huishoudens en de KMO’s een prijsverhoging van elektriciteit en gas ter goedkeuring moeten voorleggen aan de nationale energieregulator, de CREG, die de opportuniteit van de prijsaanpassing moet nagaan en zo nodig een begrenzing zou kunnen opleggen.

In Nederland kennen de energieprijzen voor de kleine consument slechts twee maal per jaar een aanpassing, terwijl dit in België maandelijks het geval is, wat dan ook maandelijks doorstroomt naar het consumptie-indexcijfer. De Nederlandse regulator heeft becijferd dat, sedert het vangnetsysteem in Nederland bestaat, dit de Nederlandse consumenten jaarlijks een voordeel van minstens €250 miljoen oplevert.

Dat de energieprijsinflatie in België zo hoog ligt, heeft veel te maken met de maandelijkse prijszetting van de energieleveranciers, aan de hand van parameters die sedert de vrijmaking van de energiemarkt niet langer de reële productiekost weergeven. Het signaal van Agoria om de brandstofparameter onmiddellijk te blokkeren op het niveau van 12 maanden geleden is wel een hoopvol signaal en staat in schril contrast met het stilzijgen van het VBO op dit vlak.

Naast de prijszetting zelf speelt ook het hoge energieverbruik in ons land een rol in de verklaring van de hoge inflatie. Nergens in Europa zijn de residentiële gebouwen zo slecht geïsoleerd als in ons land en wordt er nog zoveel met stookolie verwarmd. Bovendien is de Belgische industrie meer energie-intensief dan in de buurlanden. Dit moet de eerste prioriteit zijn in tijden van inflatie die versnelt door de energiecomponent: zoveel mogelijk inzetten op een rationeler energieverbruik.

Wat het gebruik van diesel en benzine betreft, is het een vaststaand feit dat nergens in Europa het gebruik van bedrijfswagens meer is ingeburgerd als looncomponent dan in België. Ook dat moet in vraag gesteld worden.

Ook de prijsevolutie van onbewerkte en bewerkte levensmiddelen is in België al maanden niet langer in lijn met het buitenland. De jaarinflatie van energie en levensmiddelen die seizoensgebonden prijzen kennen, kwam in België in december 2010 uit op 15,5%, in Duitsland op 8,7%, in Frankrijk op 10%, in Nederland op 7,4% en in de hele eurozone op 9,5%. Dat de automatische loonindexering hier voor iets tussen zit, is dus totaal onjuist. De jaarinflatie in de dienstensectoren bijvoorbeeld bedroeg 1,43% in december 2010.

Wij pleiten dus ook voor een moderne transparante controle op de prijzen van andere dan energieproducten en voor het aanpakken van te ruime prijsverhogende winstmarges. Dit vergt meer moed dan een zoveelste aanval op de index.

De index moet niet uitgehold worden. We moeten integendeel de gaten die nog steeds bestaan in de bescherming van de koopkracht van de werknemers dichten. In de eerste plaats moeten we het indexeringsmechanisme dringend invoeren in die paritaire comités die er nog geen hebben.

In deze tijden, waarin we met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen verwachten dat de olieprijzen binnenkort nog verder zullen stijgen, is het onbegrijpelijk dat niet de oorzaak van de inflatie wordt aangepakt. Meer nog, er wordt zelfs gesuggereerd dat de bevolking, die gemiddeld 11% van het huishoudbudget moet uitgeven aan energie, zijn koopkracht nog verder moet afkalven door de automatische indexkoppeling in vraag te stellen. Dat is onaanvaardbaar.

“Handen af van onze index” is geen holle slogan, geen fetisj, geen dogma, geen symbool, maar gewoonweg een simpele en terechte verzuchting voor het behoud van de koopkracht.

Luc Voets, directeur studiediensten ABVV

take down
the paywall
steun ons nu!