August Bebel (1840-1913). Vader van de revolutionaire sociaaldemocratie.
Marxisme, Duitsland, Russische revolutie, Algemene staking, SPD, Rosa Luxemburg, August Bebel, Ferdinand Lassalle, Wilhelm Liebknecht -

August Bebel (1840-1913). Vader van de revolutionaire sociaaldemocratie.

dinsdag 13 augustus 2013 17:12
Spread the love

Honderd jaar geleden overleed August Bebel. Tot zijn dood was hij was de voorzitter van de Duitse Sociaaldemocratische Partij. Bebel behoorde tot de eerste generatie marxisten die, toen Marx en Engels nog in leven waren, trachtten hun opvattingen in de praktijk om te zetten. Zo was Bebel lid van de Eerste Internationale, steunde hij de Commune van Parijs en stond hij mee aan de wieg van de Tweede Internationale.

“Beelden we ons een man in”, schreef Lenin in 1922, “die een hele hoge, steile en tot nog toe niet verkende berg beklimt. Laten we aannemen dat hij ongeziene moeilijkheden en gevaren te boven moet komen, en erin geslaagd is een punt te bereiken die veel hoger is dan zijn voorgangers ooit hebben kunnen bereiken, maar daarmee de top nog steeds niet heeft bereikt. Nu bevindt hij zich in een positie van waaruit het niet enkel moeilijk en gevaarlijk is om verder te gaan in de richting en volgens het pad die hij aanvankelijk had gekozen. Hij bevindt zich ook gewoon in een onmogelijke situatie. Hij is verplicht terug te keren, af te dalen, en een ander pad te zoeken dat vermoedelijk langer is maar dat hem in staat zal stellen toch de top te bereiken.”

Met deze metafoor wilde Lenin duidelijk maken dat de Bolsjewistische partij niet te zwaarmoedig mag worden bij het zien van alle obstakels die ze op haar weg tegenkomt. Want, schrijft Lenin, Ruslands arbeidersklasse heeft ongekende hoogten bereikt. Hoger dan de revolutionaire massa’s van 1789 of 1871. De revolutie is in Rusland dieper gegaan dan elders. De arbeidersklasse is erin geslaagd zich terug te trekken uit de wereldoorlog. Ze heeft haar vijanden in de burgeroorlog militair verslagen. Het sovjetsysteem kent wereldwijd navolging. Toch moeten de arbeiders en hun partij waakzaam blijven, af en toe durven op hun stappen terug te keren. Want de Europese revolutie waar ze op hopen, lijkt plots weer ver weg.

Jeugdjaren

August Bebel werd lang voor de revolutionaire bewegingen van na de Eerste Wereldoorlog geboren. Hij kwam in 1840 in Deutz bij Keulen ter wereld, een stad die sinds de val van Napoleon Bonaparte in 1815 deel uitmaakte van het koninkrijk Pruisen. Hij was de zoon van een verarmde onderofficier die met zijn gezin in een kazerne woonde. Na de dood van zijn vader, zijn stiefvader en later ook nog eens zijn moeder, trok hij als leerling-houtbewerker doorheen Zuid-Duitsland op zoek naar werk bij een leermeester. De moderne arbeidersklasse bestond in de jaren 1850 nauwelijks in Duitsland en er was al helemaal geen sprake van een echte arbeidersbeweging.

Ook de socialistische opvattingen waarvan hij later de verpersoonlijking zou worden, waren hem niet met de paplepel meegegeven. Op zijn achtste werd hij door zijn klasgenootjes geslagen toen hij in het revolutiejaar 1848 zich voor de monarchie had uitgesproken. Toen hij op zijn 19de naar Oostenrijk-Hongarije trok en er oorlog dreigde tussen de Pruisische en Habsburgse monarchieën, liet hij zich meeslepen door het gewoel en bood hij zich aan voor legerdienst. Militair is hij echter nooit geworden. Het conflict verdween even snel als het gekomen was.

Uiteindelijk zou de jonge Bebel zich in Leipzig settelen en er proberen een eigen zaak als houtbewerker op te zetten. Daar kwam Bebel in 1861 in contact met de arbeidersverenigingen, waar hij Julie, zijn toekomstige vrouw zou ontmoeten. Ondertussen begon het Duitse kapitalisme zich in een steeds hoger tempo te ontwikkelen en groeide de arbeiderspopulatie in steeds grotere aantallen aan. De arbeidersassociaties waar Bebel mee te maken kreeg, waren echter geen vakbonden maar coöperaties, boekenclubs en discussiegroepen die het liberale idee van zelfhulp voorstonden. (Zelfhulp was het liberale antwoord op de liefdadigheid van de Kerk.) Her en der zette ook de Katholieke Kerk arbeidersverenigingen op, vooral in Zuid-Duitsland.

1861-1890: De geboorte van de Duitse sociaaldemocratie

Onder de strenge Pruisische wetten mochten arbeiders zich enkel in zogenaamde bildungsvereine of vormingsverenigingen en coöperaties organiseren. De liberaalgezinde of katholieke leiding van deze verenigingen was geen voorstander van een onafhankelijke arbeidersbeweging. August Bebel begon zich algauw actief te engageren en kon als autodidact binnen de kortste tijd opklimmen naar functies zoals secretaris of penningmeester. Als medeorganisator van de arbeidersassociaties van Leipzig kwam Bebel voor het eerst in contact met socialistische ideeën, die hij aanvankelijk wel verwierp.

Het arbeidersprogramma: de open brief van Ferdinand Lassalle

De eerste echte, moderne socialistische opvattingen die in Duitsland grote populariteit verwierven, waren die van Ferdinand Lassalle. In 1848 was Lassalle betrokken binnen de “communistische” stroming onder de radicale kleinburgerij en onder invloed van de groei van de arbeidersbeweging in de jaren nadien, geraakt hij overtuigd van de nood aan een eigen partij van de arbeidersklasse. Net zoals Karl Marx zag hij in het mislukte revolutiejaar het moment waarop de nog primitieve arbeidersbeweging zich stilaan zou losweken van haar liberale, kleinburgerlijke leiding. Lassalle onderhield nauw contact met Marx, hoewel beiden op een aantal vlakken er tegengestelde opvattingen op nahielden.

Begin jaren zestig, toen Marx bezig was met de voorbereidingen voor de stichting van de Eerste Internationale, vroeg Lassalle hem of zij niet samen een campagne konden starten om de Duitse arbeidersverenigingen in een partij te verenigen. Marx sloeg dit voorstel af, ervanuit gaand dat hij enkel zijn naam zou verlenen aan Lassalleaanse standpunten. In 1862 schreef Lassalle een open brief, bekend als “het arbeidersprogramma”, aan de Duitse arbeidersverenigingen waarin hij onder meer opriep voor een eigen politieke organisatie. Ondanks de meningsverschillen zagen Marx en Lassalle in elkaars politieke activiteiten een wederzijdse bevestiging van hun eigen opvattingen.

In Leizpig breekt een dispuut uit tussen vóór- en tegenstanders van Lassalles oproep. Op basis van het arbeidersprogramma richt Lassalle in 1863, 150 jaar geleden dus, de Algemene Duitse Arbeidersvereniging opgericht, de ADAV. Zij is de eerste voorloper van wat later de Duitse sociaaldemocratie zou worden en in zekere zin de allereerste socialistische arbeiderspartij. Als reactie daarop richt de liberale leiding van de arbeidersorganisaties in Leipzig de Vereniging van Duitse Arbeidersvereniging op of VDAV. Maar onder druk van de oppositie binnen de beweging, wordt Ferdinand Lassalle uitgenodigd om zijn standpunten op een congres uiteen te zetten.

Bebel, die aanvankelijk tegen de standpunten van Lassalle gekant was, zal zich uiteindelijk in het pro-Lassalleaanse kamp bevinden. Het komt tot een breuk, waarbij enkele liberaalgezinde leiders opstappen. Onder het nieuwe bestuur komt de VDAV stilaan maar niet geheel in Lasselleaans vaarwater terecht. Centraal in het Lassalleaanse programma stond de eis voor het algemeen, enkelvoudig stemrecht en de eis voor staatsondersteuning voor de arbeiderscoöperaties. De Marxistische oppositie tegen dit laatste en een paar andere voorstellen van Lassalle ontwikkelde zich rond de figuur van de revolutionaire oud-strijder Wilhelm Liebknecht.

Vanaf de jaren zestig gaat het snel voor Bebel en de socialistische arbeidersbeweging. Al in 1864, na drie jaar, schopt Bebel het tot tweede voorzitter van de arbeidersgroepen in Leipzig. Nu vangt een cruciaal jaar periode aan voor de jonge houtbewerker. Terwijl hij een zitje krijgt in het uitvoerend bestuur van de VDAV gaat het schokkend nieuws rond dat Ferdinand Lassalle omgekomen is in een pistoolduel. In 1865 wordt Bebel in Leipzig eerste voorzitter en legt voor de eerste maal contact met Wilhelm Liebknecht, die uit Pruisen is verbannen.

Onder invloed van Liebknecht zet hij in 1866 zijn schouders onder de oprichting van de Saksische Volkspartij, een links-liberale burgerlijk-democratische partij met een kleine schare socialistische arbeidersverenigingen achter zich. Liebknecht dringt er bij de Eerste Internationale ook op aan deze veelbelovende arbeider-leider lid te maken van de leiding van de Internationale. De nauwe samenwerking tussen beiden was het begin van wat zou bekend staan als de Bebel-Liebknecht-groep binnen de Duitse arbeidersbeweging, ofwel “de marxisten”.

In 1867 wordt de 27-jarige Bebel de eerste voorzitter van de Vereniging van Duitse arbeidersassociaties en wordt hij ook lid van het Noord-Duitse parlement of Reichstag. Zijn werkzaamheden als parlementair gebruikt hij om in een heel korte tijd de eerste onafhankelijke partij van Duitsland uit de grond te stampen. Samen met Liebknecht richt hij in 1869 in Eisenach de Sociaaldemocratische arbeiderspartij (SDAP) op. Bebel en Liebknecht streefden naar een onafhankelijke arbeiderspartij die niet enkel voor economische verworvenheden maar ook voor politieke macht zou vechten. En anders dan de overtuiging van Ferdinand Lassalle was er geen pact met de Pruisische elite mogelijk.

“Het democratisch socialisme”, schreef Liebknecht in 1869, zich afzettend tegen alle andere vormen van “socialisme”, “vertrekt van het principe dat de politieke en de sociale kwestie onafscheidelijk zijn. Het verwerpt met trots elke samenwerking met de bestaande maatschappijordening. Het is vastbesloten de democratische staat te winnen om van daaruit een maatschappij te creëren die op socialistische basis is gestoeld. Enkel wij, de volgers van dit type socialisme mogen ons een socialistische partij noemen. De anderen vormen een kliek of een sekte. Wij daarentegen zijn de sociaaldemocratie.”

De strijd om de oprichting van de Duitse sociaaldemocratie

Eind jaren zestig, begin jaren zeventig, ontwikkelt er zich een hevige strijd binnen de snelgroeiende Duitse arbeidersbeweging. De marxisten rond de Bebel-Liebknecht-groep komen in een situatie terecht waarin ze op twee fronten strijd moeten voeren. Ten eerste moet de strijd tegen de nog dominante liberale strekking worden opgevoerd. Dat conflict zou in 1868-1869 eindigen in de ontbinding van de Saksische Volkspartij en de oprichting van de sociaaldemocratie. Ten tweede was er de strijd met de opvattingen van Lassalle, toen vertegenwoordigd door Baptiste von Schweitzer en Carl Tölcke. Dat zou in 1875 leiden tot de vereniging van de beide Duitse arbeiderspartijen onder de leiding van August Bebel.

Liebknecht en Bebel beslechtten de strijd met de links-liberale strekking op het Neurenberg-congres van 1868 waar de zogenaamde “sociaaldemocratische lijn” tot stand kwam. Deze lijn was wat Liebknecht de onafscheidelijkheid van de politieke van de sociale kwestie noemde. Wilde de arbeidersklasse werkelijk iets aan de uitbuiting veranderen, dan moest ze de macht nemen. De arbeidersverenigingen onder Bebel en Liebknecht besloten op dat congres om deel uit te maken van de Eerste Internationale.

De resoluties van het Neurenberg-congres waren een gedeeltelijke bevestiging van de strijd die Lassalle enkele jaren voordien had gevoerd, maar het was algauw duidelijk dat er programmatische en organisatorische verschillen opdoken die niet in een, twee, drie te overbruggen waren. Tegen de Lassalleaanse vleugel van de arbeidersbeweging streed Bebel voor een democratische en een inclusieve partij. De opvatting van Lassalle dat de arbeiderspartij het op akkoordjes kon gooien met de aristocratische elite, onder wie Otto von Bismarck, wat volgens de Marxistische strekking onvermijdelijk de idee van een revolutionair socialisme ondergroef, sijpelde ook door in de structuren van de partij.

Daar bovenop kwam Lassalles ijzeren loonwet, de opvatting dat vakbondsstrijd niet alleen niet effectief maar ook schadelijk was omdat het kapitalisme de lonen altijd tot een minimum zou herleiden. De marxisten vonden dat niet enkel een foute onderbouw voor het arbeidersprogramma, het zorgde er ook voor dat de Lassalleanen een sektarische houding begonnen aan te nemen tegenover de zich nog ontwikkelende vakbeweging. Tegen die invloed kwam binnen de VDAV een einde met het congres van Eisenach in 1869.

De Duitse afdeling van de Eerste Internationale was een inclusieve partij. Anders dan het sektarisme van het Lassalleaans programma, deden de Eisenachers de moeite om de vele uitingsvormen van de onafhankelijke organisatie van de arbeidersklasse te verenigen. De coöperaties veranderden onder de leiding van de partij in dienstenorganisaties voor de hele partijbeweging, terwijl de nieuwgevormde vakbonden hulpstukken waren voor het winnen van invloed in de grote industrie. Hoewel de Eisenacher aanvankelijk minder leden telden dan de Lassalleanen, legde Bebel een de basis voor het later succes van de Duitse sociaaldemocratie.

Het was in zekere zin de graad van openheid die het beleid van de verschillende groepen karakteriseerde. De Lassalleanen waren inconsequent ten opzichte van de problemen die vrouwen ondervonden en de ontwikkeling van de vakbonden. De anarchisten negeerden de politieke strijd, terwijl de liberale kleinburgerij vooral weinig tolerantie vertoonde voor alles wat verder ging dan de coöperaties en vormingsverenigingen.

In 1866 nam Baptiste von Schweitzer, de voorzitter van de Lassalleaanse ADAV, de slagzin “Door eenheid naar vrijheid” aan. De Liebknecht-Bebel-groep heeft zich al vrij vroeg tegen deze slogan en dan vooral de daaraan gekoppelde praktijk van de “democratische centralisatie” verzet. Deze uitdrukking was in de ogen van Bebel en Liebknecht namelijk een uiting van het Lassalleaanse autoritarisme in zowel organisatorische als programmatische vorm. In Eisenach kwam het onder de VDAV-leden tot een conflict. Tölcke was de Lassalleaanse structuur genegen en ijverde voor een gecentraliseerde, sterke ideologische leiding. Bebel wilde een democratische partij met soevereine congressen, een gekozen leiding, enzoverder. Bebel haalde het en werd voorzitter van de nieuwe partij. Democratische centralisatie werd zo van een absolute contradictie tot een dialectisch begrip.

“Van nu af aan zijn er geen leiders meer in onze partij”, zei Bebel. “En dat is noodzakelijk. Vanaf het moment dat een partij specifieke personen als autoriteiten erkent, wandelt ze weg van de grondslagen van de democratie. Want het geloof in autoriteit, de blinde gehoorzaamheid, de personencultus, zijn op zich ondemocratisch. Daarom plaatsen wij vijf personen aan het hoofd [van de organisatie] in plaats van een.” De overwinning op het congres kwam tot stand na weken van fractiestrijd. Zo gebruikten de Lassalleanen de pers tegen Bebel, terwijl Bebel van het zich ontwikkelende spoorwegstelsel gebruik maakte om in verschillende Duitse steden te spreken en de een hoop medestanders te verzamelen.

Terug in Leipzig krijgt Bebel dat jaar drie jaar gevangenisstraf wegens “de verspreiding van staatsgevaarlijke theorieën”. In 1871 keert hij terug uit gevangenis, begint de verspreiding van de socialistische krant De Volksstaat, en neemt hij opnieuw plaats in de Duitse Reichstag. Er breekt ondertussen een oorlog tussen Frankrijk en Pruisen uit en Bebel en Liebknecht krijgen een storm van verontwaardiging heen als zij zich onthouden van de stemming van de oorlogskredieten. (In zijn memoires schreef hij, dat als hij meer had geweten van de manier waarop Pruisen zich op de oorlog had voorbereid, en de mogelijkheid had gehad dat naar buiten te brengen, hij en Liebknecht tegen de kredieten zouden hebben Als enkele maanden later in Parijs een revolutionaire opstand uitbreekt, verklaart Bebel zich openlijk een sympathisant van de Commune. In 1872 verliest hij zijn vrijheid opnieuw voor twee jaar wegens “hoogverraad”.

De creatie en ontwikkeling van de Duitse sociaaldemocratie

Eenmaal terug uit de gevangenis zet Bebel zich in voor de creatie van een verenigde Duitse arbeiderspartij. Hoewel Duitsland zich in 1871 had verenigd, stonden de Lassalleanen en Eisenachers nog altijd tegenover elkaar. Onder druk van de omstandigheden zoeken beide partij toenadering en in 1875 wordt de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland geboren, ofwel de SPD. Het resultaat is het zogenaamde Gotha-programma, waar Bebel en Liebknecht mee aan hadden geschreven en dat een mix van Marxistische en Lassalleaanse opvattingen is. Marx heeft het programma fel is bekritiseerd. Vooral de slogan van de vrije volksstaat heeft hij als “onwetenschappelijk” omschreven – een mislukte poging om de arbeidersstaat te verzoenen met de burgerlijke samenleving.

Marx en Engels zouden de kwestie van de Duitse socialistische houdingen tegenover de burgerlijke staat sinds de Commune van Parijs geregeld aanklagen. In 1877 belandt Bebel nogmaals in de gevangenis. Ditmaal voor negen maanden wegens de “verachtelijking van het leger” en “belediging van de Rijkskanselier” Bismarck. Hij maakt van zijn teveel aan vrije tijd gebruik om aan een boek over de problematische positie van vrouwen in de kapitalistische maatschappij te schrijven. In het boek schaart Bebel zich achter de kritiek van Marx en Engels op de Lassalleaanse opvattingen over de burgerlijke staat.

De stichting ven de Duitse sociaaldemocratie heeft een grote invloed op de socialistische beweging in het buitenland. In België abonneren de jonge Gentenaars Edmond Van Beveren en Eduard Anseele zich op de (soms illegale) Duitse literatuur, wat hen enthousiasmeert om in 1876 in Gent een eigen partij te stichten. Ook in andere landen heeft de nieuwbakken Duitse sociaaldemocratie vele sympathisanten. Niet in het minst omdat in Duitsland er nog altijd sprake is van een autoritair regime dat zuinig omspringt met burgerlijke vrijheden. Het vestigt de socialisten op de kaart als de meest consequente voorstanders van rechten zoals het algemeen stemrecht of de inkorting van de werkdag.

In 1878 heeft Bismarck genoeg van de snelle ontwikkeling van de Duitse sociaaldemocratie en ontwerpt hij de zogenaamde (anti)socialistenwetten die socialistische arbeidersverenigingen en dus ook de socialistische partij verbiedt. De SPD wordt ondergronds gedreven en slaagt erin daar een indrukwekkende werking op te bouwen. Danig indrukwekkend dat zij jaren later een inspiratie vormt voor de Russische socialisten. Kort daarop verschijnen Bebels schrijfsels uit de gevangenis onder de titel “De vrouw en het socialisme”. Tijdens zijn leven zou hij het werk geregeld aanpassen, bijschaven en aanvullen.

De vrouw en het socialisme was een invloedrijk werk. Hoewel Engels’ werk over de oorsprong van het gezin en van de staat veel preciezer en wetenschappelijker gefundeerd is, werd Bebels werk in Europa zowat het belangrijkste referentiewerk voor socialistische ideeën over het gezin en de staat. Het boek populariseerde opvattingen over hoe het socialisme eruit zou zien. Onder andere het idee dat veel gezinstaken zoals kleren wassen of koken voor een groot deel door de maatschappij van de toekomst overgenomen zou worden, werd populair dankzij Bebels boek. Zo populair was het dat de liberaal Eugen Richter op basis daarvan een distopie (het omgekeerd van een utopie) schreef over Duitsland na de machtsovername door de sociaaldemocraten.

Hoewel Bebel de brief van Karl Marx over het Gotha-programma niet heeft laten publiceren (de agressieve toon stond hem niet aan), ging eenmaal ondergronds gedreven de strijd met de Lassalleanen en andere strekkingen gewoon voort. Als al in het eerste jaar van de socialistenwetten een zekere Eugen Dühring de Marxistische opvattingen in twijfel trekt, vragen de leiders van de SPD Engels om een antwoord daarop te schrijven: de zogenaamde Anti-Dühring. Stond in het vijfde artikel van het Gotha-programma nog dat de sociaaldemocratie door middel van elke legaal middel ter hare beschikking gebruik zou maken om een vrijstaat en een socialistische maatschappij tot stand te brengen, dan slaagden de Marxisten erin deze nadruk op legale middelen in 1880 uit het programma te schrappen.

De partijcongressen waarop deze strijd werd gevoerd, vonden voortaan in Zwitserland plaats. De onderdrukking van de sociaaldemocratie verhinderde sociaaldemocraten er niet van in het parlement te komen. Als onafhankelijke werd Bebel in 1881 lid van de Tweede Kamer van het Saksische deelstaatparlement. Hij bleef er vertegenwoordiger tot 1891. In 1883 krijgt hij nogmaals een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, ditmaal wegens “belediging van de Bondsraad”, de vertegenwoordiging van de deelstaatregeringen in Duitsland. In 1886 kreeg ook negen maanden gevangenisstraf wegens “geheime samenspanning”.

In 1890, met het uitzicht op de afschaffing van de socialistenwetten, settelt Bebel zich als partijleider in Berlijn. Hij schrijft er onder andere voor de toekomstige partijkrant “Vorwärts” en het theoretisch magazine “Die Neue Zeit” van de toenmalige secretaris van Engels, Karl Kautsky. In 1891 komt de Duitse sociaaldemocratie versterkt naar boven. Ze halen de ene monsteroverwinning na de andere tijdens de verkiezingen. Dat jaar schrijven Bebel, Kautsky en Engels aan het nieuwe partijprogramma dat in Erfurt wordt gestemd en worden de oude Lassalleaanse opvattingen naar het archief verwezen.

Met het succes van de Duitse sociaaldemocratie in het achterhoofd herneemt Friedrich Engels het werk van de ondertussen overleden Karl Marx. In 1889 vindt het eerste maar nog verdeelde congres van de zogenaamde Tweede of Socialistische Internationale plaats. Het congres is nog opgesplitst tussen de possibilisten die niet in een nationale of internationale revolutie geloven en de Marxisten. Pas in Brussel in 1891 is er een eerste verenigd congres. Bebel speelt al onmiddellijk een vooraanstaande rol op deze congressen. Maar het meeste laat hij aan Liebknecht die zich steeds meer uit de nationale politiek terugtrekt en zijn oude dagen wijdt aan de creatie van een internationale partij.

1891-1913: Nieuwe uitdagingen voor de Duitse sociaaldemocratie

De jaren negentig van de 19de eeuw vormen een breukvlak voor de Duitse sociaaldemocratie en August Bebel. De partij was opnieuw legaal maakte een enorme groei door. Net zoals planten na een periode van droogte sterk uitzetten na een kort moment van hevige regen, zo zette de Duitse sociaaldemocratie zichtbaar uit na twaalf jaar ondergronds gedreven te zijn. De SPD werd algauw de grootste partij van het land en August Bebel, ondertussen over de vijftig heen, was aan de top van zijn politieke invloed.

Was van het einde van de 18de eeuw tot het midden van de 19de eeuw de Franse arbeidersklasse het middelpunt van de belangstelling, dan was dat in de laatste helft van de 19de eeuw de Duitse arbeidersklasse geworden. Maar vanaf het midden van de jaren negentig verschoof het zwaartepunt steeds meer naar Rusland en zou de houding van de Duitse sociaaldemocraten ten aanzien van de gebeurtenissen daar een steeds grotere rol spelen in de breuklijnen binnen de partij. 1917 zou uiteindelijk een definitieve breuk veroorzaken. Een belangrijk deel van de linkerzijde van de partij organiseerde zich vanaf 1919 in een onafhankelijke Communistische Partij.

Bovendien verscheen vanaf 1896 in de Vorwärts een reeks artikelen van een andere oud-secretaris van Engels, Eduard Bernstein, over de zogenaamde problemen van het socialisme. Deze reeks monde in 1899 uit in de publicatie van De veronderstellingen van het socialisme, dat de theorieën van Karl Marx in twijfel trok. Het was de officiële geboorte van het zogenaamde revisionismedebat dat de Duitse partij met tussenpozen tot het uitbreken van de oorlog in de ban zou houden. Steeds duidelijker kwamen er ideologische breuklijnen naar de oppervlakte. August Bebel had de taak de rechterzijde te bestrijden zonder de partij te doen uiteenspatten.

Om de zogenaamde revisionisten te bestrijden maakte Bebel niet enkel gebruik van de oude sterkhouders van het Marxisme in de partij (figuren als Liebknecht, Kautsky en hemzelf). Hij maakt ook van zijn invloed gebruik om een aantal platformen en kranten van de partij open te stellen voor een aantal jonge veelbelovende Marxisten, onder wie de Poolse revolutionair Rosa Luxemburg. Deze nieuwelingen binnen de Duitse sociaaldemocratische kringen zullen later August Bebel geregeld het vuur aan de schenen leggen en de basis vormen voor onder meer de Communistische Partij van Duitsland na de oorlog.

Het revisionismedebat

Eind jaren negentig komt Bernstein met zijn invraagstelling van een aantal stellingen van het Marxisme voor de dag. Aanvankelijk beschouwde August Bebel deze artikels als een onschuldig maar vervelend gegeven. Het leidt echter algauw tot een debat binnen de partij en dan is het alle hens aan dek om de uitbreiding van Bernsteins ideeën te voorkomen. Op het congres van 1899 in Hanover wordt Bernsteins’ visie afgekraakt. Op het congres spreken onder anderen Kautsky en Luxemburg zich er tegen uit. Beiden zouden nadien elk een boek uitgeven met daarin hun weerlegging van dit revisionisme. Zelf houdt Bebel een zes uur durende toespraak. Een tijd lang heeft Bebel geopperd om Bernstein uit de partij te zetten, wat uiteindelijk nooit is gebeurd.

Na het Hanover-congres was de strijd nog niet voorbij. Hoewel Bebel aanvankelijk dacht dat Bernstein geïsoleerd stond, bleek de uiting van Bernstein het signaal voor velen ter rechterzijde om openlijk de oude opvattingen en tactieken van de partij in vraag te stellen. Tot aan de eerste Russische revolutie van 1905 brak een strijd los om de belangrijkste posities binnen de redacties van de grootste socialistische kranten. Bebel trachtte onder anderen Rosa Luxemburg aan het hoofd te stellen van de Vorwärts, maar dat mislukte.

Doorheen heel zijn leven heeft Bebel getracht de reformisten tegen te werken. Uit zijn brieven valt soms zijn verachting voor rechtse figuren op te maken. In 1910 schreef hij nog dat als de rechterzijde het tot een partijoorlog wil laten komen, dat ze dan op een oorlog kunnen rekenen. Het was een kwestie van buigen of breken. Op het tweede internationaal congres van 1891 nog riep Bebel iedereen die de Marxistische opvattingen over het programma in vraag stelde, de partij maar moest verlaten. Maar het valt te beargumenteren dat Bebel, naarmate hij er steeds ouder op werd, behoedzamer omging met deze kwestie. In 1899 was hij nog bereid een organisatorische en ideologische campagne te voeren die onder meer heeft geleid tot het verwijderen van de meest reactionaire socialisten uit zijn partij. Maar na 1905 leek ook die bereidheid te verdwijnen.

Aan het einde van zijn leven leek Bebel meer te sleutelen met posities dan het reformisme te bestrijden. Toen in 1909-1910 ook het uitvoerend bestuur van de partij, waarin hij voorzitter was, ontvankelijk bleek voor reformistische opvattingen, hebben de marxistische leiders van de partij allerlei suggesties rond gestuurd over wie nu waar positie moest innemen om de invloed van dit reformisme te dempen zonder dat er veel van terecht kwam. Maar tot een breuk met de rechtse figuren hoefde het volgens Bebel pas te komen als zij zelf de breuk zouden maken. Zover liet de rechterzijde het uiteraard niet komen. Ze zouden pas in 1914 van de oorlogsomstandigheden gebruik maken om de aanval in te zetten op de democratische methoden van de partij.

Dat Kautsky of Bebel niet bereid waren een nieuwe, openlijke campagne op te zetten, deed Rosa Luxemburg haar bondgenootschap met beiden verbreken. Karl Kautsky zou zij steeds meer bekritiseren, ook theoretisch. August Bebel daarentegen viel voor een belangrijk deel buiten schot. Danig verbolgen over de houding van “het centrum” van de partij, schreef zij dat beiden door het continu schuiven met posities heen meter vooruit geraakten in het moeras. Voortaan zou Rosa Luxemburg de leiding beschrijven als het moeras.

Rosa Luxemburg

Rosa Luxemburg heeft een belangrijk invloed uitgeoefend op het beeld dat velen van Bebel vormen. Als Rosa Luxemburg eind 19de eeuw naar Duitsland komt, probeert zij al zo snel mogelijk indruk te maken op Liebknecht en Bebel. Tijdens het conflict met de reformistische tendens binnen de Duitse partij ontstaat algauw een hele goede band tussen beiden. Luxemburg kneedt ook goede banden met Kautsky, aan wiens theoretische magazine zij verschillende bijdragen levert. Als Rosa Luxemburg door haar pogingen de lessen van de Russische Revolutie naar Duitsland te halen, door de staat vervolgd wordt, verdedigt Bebel haar. Als zij in 1905 naar Warschau trekt voor de revolutie, wil hij haar financieel ondersteunen en zorgt hij ervoor dat ze zich achteraf opnieuw kan settelen.

Het revisionismedebat van 1899 is een van de eerste grote wapenfeiten van Rosa Luxemburg. Als de Russische Revolutie van 1905 ook in Duitsland weerklank vindt, maakt Bebel van de revolutionaire gemoederen binnen de partij gebruik om de Vorwärts te zuiveren van eventuele reformistisch gezinde redacteuren. Rosa Luxemburg komt aan het hoofd van de krant te staan, maar algauw zette Rosa Luxemburg haar zinnen op het Oosten. Ze maakte gebruik van haar invloed in Duitsland om haar ideeën ingang te vinden in het Tsaristisch rijk, en vooral in het Poolse gedeelte.

Bebel en Luxemburg hun relatie was uiterst vriendelijk. Bebel had heimelijk veel bewondering voor haar. En van Luxemburgs brieven weten we hoe zij hem bewonderde. Maar beiden konden het op veel vlakken niet met elkaar vinden en grapten voortdurend, som op uiterst brutale wijze, over elkaars standpunten. Die grappen werden na 1905 steeds duidelijker en harder en waren een teken van een toenemende distantiëring tussen beiden. In 1907 nemen Luxemburg en Clara Zetkin even de tijd om te gaan wandelen vooraleer zij in Berlijn bij het gezin Kautsky gaan eten. Omdat zij te laat waren zei Bebel om te lachen dat hij ongerust was zij weeral verdwaald waren [in hun revolutionaire dromen]. Daarop antwoordde Luxemburg laconiek: “Ja, en je mag al beginnen ons grafschrift te schrijven: ‘hier liggen de laatste twee mannen van de Duitse sociaaldemocratie’”. Want echt “mannelijk” (standvastig, cordaat, gedurfd) was Bebels politieke houding volgens Rosa Luxemburg niet.

Hoewel beiden elkaar charmeerden om elkaars posities en invloed te gebruiken voor bepaalde politieke doeleinden, en hoewel Luxemburg er zich vreselijk aan kon ergeren dat hij haar soms in de steek kon laten als hij er andere ideeën op nahield, toch omschreef zij hem in 1911 nog als “zo zoet als suiker”. Maar het ging toen al jaren niet meer zo goed. Een mooi voorbeeld van hoe conflicterend hun intieme, politieke relatie was, gebeurde in 1905. Dat jaar kwam het op het congres tot een heftig debat over onder andere de massastaking, de oorlog en de revolutie. Een maand later, in oktober, zaten beiden nog rustig rond de tafel toen er opnieuw een verhitte discussie uitbrak. Bebel riep haar toe dat “als waarschijnlijk de revolutie in Duitsland uitbreekt, Rosa zonder twijfel aan de linkerzijde zal staan en ik aan de rechterzijde”. Hij zou eraan toegevoegd hebben: “maar we zullen haar ophangen, ze zal niet in onze soep spuwen”. Waarop Luxemburg antwoordde dat het nog veel te vroeg is om te beslissen wie wie zal ophangen.

“Typisch” Bebel, besloot ze toen ze deze gebeurtenis neerpende. Maar hoe typisch ook, deze en andere meningsverschillen hebben haar ertoe aangezet het op te geven wat Bebel betreft. Meermalen schreef ze aan haar vrienden en kameraden hoe erg ze het vond dat Bebel verloren leek. Maar hoewel Rosa Luxemburg tijdens en na de oorlog een frontale aanval heeft ingezet tegen figuren uit het centrum zoals Karl Kautsky, heeft ze Bebel zo goed als nooit zo openlijk aangepakt in haar werk. In tegendeel, Bebels opvattingen heeft zij steevast gebruikt om aan te tonen hoever de sociaaldemocratie vanaf 1914 van haar pad is afgeweken.

De Russische Revolutie en de massastaking

Om de steeds brozer wordende relatie tussen Bebel en Luxemburg te kunnen begrijpen, kunnen we teruggrijpen naar dat cruciale jaar 1905. Het was reeds aan het einde van de 19de eeuw duidelijk geworden dat het zwaartepunt van de revolutionaire ontwikkelingen naar het oosten aan het verschuiven was. In 1905 brak in Rusland dan uiteindelijk de revolutie uit waarop velen hadden gewacht. Toch kwam voor velen in Duitsland de revolutie als een schok. Het bloedvergieten sterkte de rechterzijde in haar afkeur van revolutie. De verwezenlijkingen van de Russische arbeidersbeweging waren voor de linkerzijde dan weer het signaal om het revolutionair programma te verdedigen.

Zoals al is beschreven, maakte de leiding van de partij van de revolutionaire schok gebruik om het reformisme aan de kaak te stellen. Zij zette daarvoor een aantal sterke figuren van de linkerzijde in om het debat te voeren, maar ze was ook terughoudend ten opzichte van pogingen om een aantal lessen van de Russische Revolutie naar Duitsland te halen. Een van die lessen was volgens Rosa Luxemburg de strategische rol van de massastaking. Daarmee joeg zij de rechtse syndicale leiders tegen haar in het harnas.

We mogen geen struisvogelpolitiek bedrijven, zei August Bebel op het congres van 1905 in Jena. Tegen de rechtse syndicalisten, die op hun congres besloten hadden de “anarchistische” massastakingsvariant te verwerpen, zei hij dat er over de toepassing van de massastaking gesproken moet worden. In zijn lange rede concludeerde dat de massastaking mogelijk was, en in sommige landen zelfs resultaten heeft geboekt, maar enkel gebruikt kon worden als een defensief middel om de rechten en verwezenlijking van de massa’s – vooral het algemeen stemrecht – te beschermen van de reactie. Citerend uit het Erfurt-programma stelde hij dat de klassenstrijd niet enkel een economisch maar ook een politieke strijd is, en dat volgens hem het dus dwaas zou zijn in de staking plots hét revolutionaire wapen te zien. De staking kon namelijk ook mislukken.

Hoewel Luxemburg Bebel geen ongelijk gaf, zei ze op het congres dat Bebel veel te veel met zijn rechteroor had geluisterd. (Wat Bebel er vermoedelijk toe heeft aangezet om een maand later tegen haar te roepen dat hij “ongetwijfeld” aan de “rechterzijde” zou staan als de revolutie uitbreekt.) Zijn resolutie was een te grote toegeving aan de rechtse socialisten die in de parlementaire werkzaamheden van de partij het enige middel tot maatschappijverandering zagen. Zij heeft sindsdien dan ook getracht de resoluties van Bebel over revolutie, oorlog en de massastaking te amenderen om ervoor te zorgen dat de rechterzijde wat de interpretatie betreft geen vrij spel zou krijgen.

Een belangrijke invloed op Bebels denken over de rol van de massastaking was het Pruisisch militarisme. In de twee decennia vlak voor de Eerste Wereldoorlog groeide het militair apparaat van Duitsland enorm. Ook in zijn speech van 1905 maakte hij melding van de macht van het Pruisisch leger. Het valt uit zijn redevoeringen, artikels en brieven op te maken dat Bebel wel degelijk bang was van het militarisme. In de kwestie “socialisme of barbarij” heeft hij niet de nood aan socialisme in twijfel getrokken, maar wel de mogelijkheid op barbarij sterk benadrukt. Overschat, zou je kunnen zeggen. Ook op de internationale congressen over de staking als wapen om de oorlog te verijdelen, heeft Bebel zich hard uitgesproken tegen deze stelling. Lenin, die op die congressen met Bebels voorstellen werd geconfronteerd, vond net als Luxemburg dat hij door zijn houding de rechterzijde te veel ruimte gaf om de resoluties in hun voordeel te interpreteren.

Bebels vrees verklaart gedeeltelijk de uitlating van Bebel dat “wij” Rosa Luxemburg zullen ophangen. Als de SPD werkelijk tot de massastaking oproept in geval van oorlog, dan vreesde hij een zodanig harde reactie van de Pruisische staat dat de partij haar kaders zou verliezen. Indien Rosa Luxemburg inderdaad tot zulke avonturen zou willen overgaan, wel, dat ze dat dan doet. Maar haar bevrijden zal de arbeidersklasse niet doen. Onder de druk van het militair apparaat, de censuur en het patriotisme zouden de radicale elementen volgens hem (aanvankelijk) geïsoleerd staan. Bebel kon echter niet voorspellen hoe letterlijk “wij”, de SPD-leiding van 1919, voor de dood van Rosa Luxemburg zouden zorgen.

1913

Bebel stierf in 1913, een jaar voordat de Eerste Wereldoorlog uitbrak en de rechtse leiders van de sociaaldemocratie opriepen om de oorlogskredieten goed te keuren. Daarmee braken ze met de oude slogan van August Bebel die zijn parlementaire werkzaamheid heeft geleid: “geen man, geen cent voor dit systeem”. Hij stierf als een oude man met heel wat persoonlijke en politieke zorgen. Zijn vrouw was een paar jaar voordien al aan kanker overleden en ook zijn kleinzoon had hij verloren. Frieda, zijn dochter had het persoonlijk erg moeilijk en moest van tijd tot tijd worden opgenomen.

Politiek vreesde Bebel de tweespalt in de partij over de revolutionaire staking. In zijn poging de linkerzijde te kalmeren en de rechterzijde in haar ontwikkeling af te remmen zal hij ongetwijfeld foute keuzes hebben gemaakt. Toen in 1910 de kwestie van de hernieuwing van het partijbestuur op de agenda kwam, stelde hij vreemd genoeg Friedrich Ebert voor om in het bestuur te zetelen. Ebert werd de eerste president van de naoorlogse Duitse republiek, een man die de revolutionaire opstand in Berlijn van 1918-1919 met de hulp van rechtse milities heeft bestreden. In zekere zin had Rosa Luxemburg volkomen gelijk dat Bebel in een moeras was terechtgekomen.

Toen Bebel in augustus 1913 overleed, was er veel volk op zijn begrafenis afgekomen. Bekende sociaaldemocratische figuren, onder wie ook Rosa Luxemburg die hem zo goed had gekend, gaven lovende redevoeringen. Ook in de socialistische pers werd het schokkend nieuws verspreid. “Met de dood van Bebel” schreef Lenin in 1913, “hebben we niet alleen de Duitse sociaaldemocratische leider verloren die de grootste invloed had onder de arbeidersklasse, en die het meest populair was onder de massa’s. Tijdens de ontwikkeling van zijn politieke activiteit was Bebel de belichaming van een hele historische periode in het leven van zowel de internationale als de Duitse sociaaldemocratie.”

Bebel werd doorheen zijn leven de reus van de arbeidersklasse of de arbeiderskeizer genoemd. Af en toe heeft Lenin er zich over beklaagd waarom er in Rusland nog geen “Russische Bebels” zijn: Gewone arbeiders die zich opwerken tot grote, socialistische leiders van de arbeidersbeweging. In Rusland werd in 1902 binnen sociaaldemocratische kringen een brief geschreven die treffend samenvat wat voor een invloed en uitstraling die man moet hebben gehad. Een bolsjewiek beschrijft een situatie waarin hij twee arbeiders toehoort die ideeën uitwisselden die leken op die van “Wat te doen”, een reeks artikelen van Lenin die in 1902-1903 in de Russische marxistische krant Iskra waren gepubliceerd.

“Ik was van slag”, schreef de Bolsjewiek. “Ik was blij voor Lenin die miljoenen kilometers verder op zit achter bajonetten, kanonnen, grenzen, grenswachters en andere middelen van de autocratie. Want toch ziet hij hoe de mensen hier werken op de werkvloer, wat zij nodig hebben en welke rol zij zouden kunnen spelen. Geloof mij maar, mijn vrienden, binnenkort hebben wij onze eigen Bebels. Echte houtbewerkers-revolutionairen.(…) Ik zeg het nog eens: dit was het gelukkigste moment van mijn leven.”

Op Bebels begrafenis waren er zowel rechtse als linkse figuren aanwezig. Je kon nu eenmaal niet afwezig zijn van de begrafenis van de vader van de sociaaldemocratie. Maar de aanwezigheid van de zovele socialistische leiders voor wie de marxistische ideologie niet meer dan een ornament was, zette de tekenaar en socialist Albert Hahn aan om een spotprent te maken van de Nederlandse, socialistische leider Jelles Troelstra. Hij loopt met de zakdoek aan de tranende ogen achter de lijkkist van August Bebel. Onder aan de satirische prent schreef Hahn: “Was een politieke dood niet erger geweest?”

De cartoon van Hahn brengt ons bij de vraag of Bebel niet enkel foute beslissingen heeft genomen door de rechterzijde niet openlijk aan te vallen, maar ook in de laatste jaren van zijn leven de Marxistische opvattingen heeft laten varen. Karl Kautsky bijvoorbeeld werd na de oorlog het mikpunt van Lenins kritiek op de Tweede Internationale. Ook Rosa Luxemburg die lang met hem heeft samengewerkt richtte haar kritiek op zijn werk. Bebel bleef echter in belangrijke mate gespaard. Maar is er sprake van een politieke dood van Bebel? Kortom, was hij een centrist geworden?

“Centrisme”, schreef Trotsky in 1932, “bestaat uit alle tendenzen binnen het proletariaat en zijn periferie die verdeeld zijn tussen reformisme en marxisme. Zijn stellen vaak de verschillende stadia van ontwikkeling voor van reformisme tot marxisme – en vice versa. Zowel marxisme als reformisme hebben een stevige basis die hen ondersteund. Marxisme drukt de historische belangen van het proletariaat uit. Reformisme spreekt voor de gepriviligeerde positie van de proletarische bureaucratie en aristorcratie binnen de kapitalistische staat. Centrisme (…) had geen en kon ook geen onafhankelijke sociale fundering hebben. Verschillende lagen van het proletariaat ontwikkelen zich in revolutionaire richting op verschillende manieren en op verschillende momenten. (…) Ze vinden hun tijdelijke leiders en zij creëren hun programma en organisaties. Geen wonder dat er zoveel diversiteit is in de tendensen die voldoen aan het begrip “centrisme”!”

In Bebels woorden en daden hebben historici geregeld gezocht naar tekenen dat hij veeleer naar het reformisme dan naar het revolutionair marxisme zou hebben geneigd. Bebel zou in die zin een verpersoonlijking van centrisme zijn geweest: soms revolutionair in woorden, maar vooral reformistisch of reactionair in daden. Hij zou posities genomen hebben tussen links en rechts, op een uiterst onstabiele basis: de oude garde van de partij die noch tot het linkse noch tot het rechtse kamp zou zijn bekeerd. Er zijn inderdaad een hoop uitdrukkingen en daden die in die richting zouden kunnen wijzen. Maar daarnaast zijn er doorheen zijn hele leven ook uitdrukkingen en daden die in de tegenovergestelde richting wijzen.

Tekenend voor Bebels manier van redeneren is een stelling in zijn werk over de parlementaire werkzaamheid van de SPD in de negentiende eeuw. Namelijk dat zijn partij geen voorstander is van de bloederige revolutie; enkel van de sociale hervorming. Echter, schrijft Bebel, de kapitalistische partijen zijn niet in staat sociale hervormingen door te voeren omdat zij niet voorbij de limieten van het kapitalisme gaan. De enigen die echt de sociale problemen en tekorten van de arbeidersklasse kunnen beantwoorden zijn de socialisten die een socialistische samenleving willen bereiken. Vanwege het verbod op staatsgevaarlijke literatuur en redevoeringen, moffelde Bebel zijn revolutionair vocabulaire gedeeltelijk weg in dergelijke werken.

Ook Wilhelm Liebknecht bediende zich van deze taal. In Gent had hij in 1877 gezegd dat hij geen voorstander van de revolutie van bloed en buskruit was. Het is echter duidelijk dat Bebels en Liebknechts publieke optredens hen ertoe verplicht hebben om behoedzaam om te gaan met hun woorden. In Gent zat de politie toen achter de anarchisten congresleden aan en het verplichtte Liebknecht ertoe valse beschuldigingen van bloederige revoluties te weerleggen. Op basis van een of een paar zinnen afleiden dat beiden altijd al reformisten zijn geweest, is wel erg kort door de bocht gaan.

Ongetwijfeld heeft Bebel tot de jaren negentig van de 19de eeuw een vooraanstaande, revolutionaire rol gespeeld. Het is pas rond de Russische Revolutie van 1905 dat er stemmen opgingen die zijn meest recente revolutionaire credentials in twijfel begonnen trekken. Hoewel een aantal van Bebels uitlatingen en beslissingen foutief zullen zijn geweest en hij de linkerzijde soms heeft tegengewerkt in hun openlijke strijd met het reformisme, heeft hij daarentegen nooit de rechterzijde bewust voorgetrokken. Bovendien heeft hij de linkerzijde nooit de middelen ontnomen zich te organiseren, wat de rechterzijde vanaf de oorlog wel deed.

We kunnen stellen dat Bebels politieke ideeën aan het einde van zijn leven inderdaad in de richting van het centrisme neigden, maar puur reformisme met een revolutionair vernislaagje is het nooit geweest. Zijn houding had veel te maken met de gebrekkige organisatie van de linkerzijde in de SPD. Als het erop aankomt, schreef Bebel in 1910, “dan keren Rosa (Luxemburg) en Clara (Zetkin) altijd naar ‘seniele Bebel’ voor hulp.” Het gebrek aan een georganiseerde linkse oppositie heeft de vrees voor een breuk in de partij groter gemaakt. De Bolsjewistische fractie in de Russische sociaaldemocratie daarentegen was beter georganiseerd en had dus minder te vrezen van een evenutele breuk. Maar in de SPD kwamen pas in 1914 de breuken in de partij echt naar boven. Slecht georganiseerd, kwam de linkerzijde in botsing met de censuur van de partijbureaucratie. Maar toen was Bebel al een jaar overleden en we weten niet wat hij gedaan zou hebben. Zoals Lenin schreef, was hij de verpersoonlijking van een tijdperk en stierf hij toen dat tijdperk op zijn einde liep.

Epiloog

De eerste jaren van de jaren 1870 waren euforische jaren voor de Duitse burgerij. Ze had de Frans-Pruisische oorlog gewonnen, de arbeiderscommune verslagen en Duitsland eengemaakt. Geld van de Franse schuldbetalingen overspoelde Duitsland. De gouden eeuw van de Duitse burgerij kon beginnen. Maar in mei 1873 brak wereldwijde paniek uit. Beurzen storten in, het komt tot een bank run in New York. Het was een regelrechte economische crisis. Als gevolg van deze crisis brak de zogenaamde Grote Depressie uit, die in de jaren 1930 onder invloed van de toenmalige grote depressie voortaan de Lange Depressie zou gaan heten.

De depressie zorgde voor onder meer twee decennia van economische stagnatie in Groot-Brittannië, waardoor het wereldrijk begon te tanen. Allengs komen oude breuklijnen met hernieuwde kracht naar boven. Denk maar aan de militaire wedloop tussen van Duitsland met Groot-Brittannië, in feite een voortzetting van de oude wapenwedloop met Frankrijk. Her en der braken ook koloniale conflicten uit en het Russisch rijk van de Tsaar trilde op haar grondvesten. De euforische jaren van na de Commune van Parijs waren even snel vertrokken als ze gekomen waren.

Algauw had August Bebel de overtuiging dat er in de jaren tachtig wel een grote internationale krach van het kapitalisme moest plaatsvinden. Hij wijdde er een uitdrukking, een onomatopee, aan die voor altijd met zijn naam vereenzelvigd zou worden: “de grote Kladderadatsch”. Een andere uitdrukking van hem wat er een van Richard Wagner: “de Götterdämmerung”, het goddelijke schemerlicht tussen dag en nacht, tussen de oude en de nieuwe wereld. Met andere woorden: het schemerlicht tussen de burgerlijke en de socialistische samenleving. De sociaaldemocraten, dacht hij, zouden op dat moment aan zet zijn. Hoewel die grote crisis uitgebleven was, zag hij zich in de jaren negentig in zijn visie versterkt. De burgerij schuift de crisis voor zich uit, dcht hij, alles komt nu eenmaal met uitstel. Tenslotte, zei Bebel, was het kapitalisme hol, ondergraven en zwak. Ze heeft geen mogelijkheden meer, zelfs geen palliatieve middelen, om nog ergens te geraken. Met zekerheid stort het hele systeem met een sterke ruk als een kaartenhuis ineen.

Maar de krach bleef uit, of beter: het kapitalisme leek in staat zich van de ene crisis in de andere te sleuren zonder dat het tot die grote push kwam. “Wie had dertig tot veertig jaar geleden kunnen geloven”, schrijft Bebel in 1910, “dat als het kapitalisme zulke ontwikkelingsfasen doormaakt we nog niet aan het einde zijn”. Hij bekende in 1899 op het partijcongres in Hanover zich qua timing vergist te hebben over de “Kladderadatsch”. Zijn voorspellingen werden nog geregeld opgerakeld, onder anderen door de rechtse socialisten die trachtten aan te tonen dat het Marxisme geen behoorlijk analyse-instrument is. In 1907 sprak hij nog de Reichstag toe met de overtuiging dat de burgerij, als zij binnenkort ten oorlog zou trekken, haar eigen ondergang zou bezegelen.

Maar het zich voortslepende, zieke kapitalisme heeft op Bebel een diepe indruk nagelaten. Een soort demoraliserend effect volgens sommige historici. Inderdaad heeft het gedrag van de oude Bebel iets weg van een uiterste behoedzaamheid. Hij lijkt minder zelfzeker dan voordien. Als gevolg van het uitblijven van de revolutionaire crisis, ontwikkelde hij de visie dat de weg naar het einddoel wel eens lang en gecompliceerd zou kunnen zijn. In 1893 vergeleek hij de voorstanders van een nieuwe, socialistische maatschappij als bergbeklimmers die een ver gelegen, alles overtreffende berg moeten beklimmen. Maar ze worden gedwongen om steeds nieuwe routes te moeten nemen, soms zelfs terug te klimmen, terwijl het doel, die verdomde piek, steevast blijft liggen.

Bronnen:

  • L. Jochen. Wie man früher Sozialdemokrat wurde.
  • Fischer en W. Krause, August Bebel 1840-1913. Ein Grosser der Deutschen Arbeiterbeweging.
  • D. Fricke, August Bebel: Ein biographischer Essay.
  • Lopez en G. Roth, Men’s feminism. August Bebel and the German socialist movement.
  • L. Lih, Lenin Rediscovered: WITBD?in context.
  • J.P. Nettle, Rosa Luxemburg.
  • A. Bebel, Aus Meinem Leben.
  • E. Richter, Sociaaldemocratische toekomstbeelden.

take down
the paywall
steun ons nu!