De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Anno Domini 2016 – Over dierenleed en de ethiek van religieuze vrijheid [Politiek-filosofisch essay]

Anno Domini 2016 – Over dierenleed en de ethiek van religieuze vrijheid [Politiek-filosofisch essay]

vrijdag 23 december 2016 13:48
Spread the love

De discussie over dierenleed in onze westerse maatschappijen laait opnieuw op met de regelmaat van de klok. Op woensdag 29 juni 2016 bracht de Raad van State op vraag van de Vlaamse Parlementscommissie Dierenwelzijn een advies uit over de mogelijkheid op het invoeren van een totaalverbod op het onverdoofd slachten van dieren. Op onverdoofd slachten bestaat al langer een verbod, maar daarop is een uitzondering toegestaan wanneer het ritueel slachten betreft. Anders gezegd: uit religieuze overtuiging (en als het gebeurt in een erkend slachthuis) mag het momenteel nog, maar sommige partijen (met name Groen, N-VA en VB) zouden die uitzondering liever afgeschaft zien.

De Raad van State zegt in haar advies dat zo’n verbod afbreuk doet aan de godsdienstvrijheid of deze miskent. Dat is zeker waar, al is het strikt genomen geen advies, maar een stelling. (Soit, wellicht is advies hier een juridische term.) Uit die stelling volgt echter niet noodzakelijk de conclusie dat onverdoofd slachten dan maar toegestaan moet worden onder dekking van de godsdienstvrijheid. Aangezien deze beide zaken met elkaar conflicteren moet men ze tegen elkaar afwegen en kiezen wat men zwaarder laat doorwegen, zoals het artikel (1) trouwens ook al aangeeft. De RvS maakt deze afweging zelf ook al door in zijn advies te stellen dat de afbreuk waarvan sprake volgens de Raad ‘onevenredig’ is.

Tegelijkertijd geeft de RvS aan dat men echter wel stappen moet ondernemen om het dierenleed te beperken. ‘Men’ is officieel ‘de decreetgever’, dat is in dit geval de parlementaire commissie Dierenwelzijn, bij uitbreiding het hele Vlaams Parlement en/of later eventueel een rechter. Gezien de RvS ‘slechts’ een (juridisch niet-bindend) advies uitbrengt, is het strikt genomen mogelijk dat de decreetgever alsnog beslist om het dierenleed dan concreet te gaan beperken door toch een verbod in te stellen, al is dat weinig waarschijnlijk en zal er allicht eerder weer een halfslachtig compromis ‘à la Belge’ uit de bus komen.

Hoe beladen dit thema historisch gezien ook is (2), het blijft wel een pertinente vraag: wat vinden wij, burgers in onze maatschappij van vandaag, rekening houdend met de huidige stand van technologie en wetenschap (en wellicht nog enkele minder zwaar doorwegende factoren), belangrijker? Waar trekken wij dus, als inwoners van deze samenleving op dit historische moment, deze grens tussen dierenrechten of het vermijden van dierenleed enerzijds, en anderzijds eenieders religieuze rechten of met name de vrijheid van religieuze overtuiging en praxis?

Dat is een vraag die we ons moeten stellen en waarover we met respect voor ieders overtuiging in debat moeten durven gaan. Na dat debat moeten we bovendien ook de moed hebben om op een gewetensvolle wijze de knoop door te hakken. Aangezien er zoals bij elk ethisch-religieus dilemma conflicterende belangen of overtuigingen in het spel zijn betekent dat haast automatisch dat minstens één der ‘kampen’ minstens ten dele teleurgesteld zal zijn door de uiteindelijke beslissing. Een dergelijke situatie maakt m.i. het belang van wederzijds respect en begrip tijdens het onderhandelen en beslissen nog veel groter.

Dat belang wordt nogmaals vergroot doordat het hier een vraag van alle tijden betreft, een afweging die elke maatschappij bij wijze van spreken op elk moment opnieuw moet, kan of moet kunnen maken. Dat gebeurt, alleszins in onze tijd, in een samenspel van verschillende maatschappelijke groepen die deelnemen aan het democratisch debat en die nu eens meer, dan weer minder invloed kunnen uitoefenen op het uiteindelijke resultaat. Dat resultaat kan bijgevolg in theorie op elk moment opnieuw op de agenda komen en eventueel gewijzigd worden. Het is dan ook per definitie tijdelijk.

Is Denemarken rot?

In Denemarken heeft men nog niet zo lang geleden (2014) datzelfde probleem heel anders aangepakt en opgelost dan gezien het advies van onze RvS waarschijnlijk staat te gebeuren in België (3). Het Scandinavische land toonde namelijk het lef om onomwonden te stellen dat (alleszins in dit geval) het welzijn van dieren in Denemarken anno 2016 boven de godsdienstvrijheid staat. Een veel moediger houding dan het flauwe ‘het mag niet van Europa’ waarmee bevoegd Vlaams minister Ben Weyts zich er vanaf probeert te maken – en dat terwijl hij persoonlijk (en niet omwille van Europa) een fervent voorstander van een totaalverbod is (4). Hoewel de afweging dat dierenrechten belangrijker zijn niet automatisch tot een algemeen verbod hoeft te leiden (net zomin als het omgekeerde noodzakelijk volgt uit het advies van onze Raad van State), vonden de Denen het wel gepast om de dierenrechten te vrijwaren met een algemeen verbod op onverdoofd slachten.

 De geschiedenis toont voldoende aan dat een maatschappelijke keuze zoals die van de Denen soms kan ingegeven zijn door antisemitisme of andere op haat en onwetendheid gebaseerde dwalingen, maar dat hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. Respect voor dieren of een afkeer van (zoals steeds onnodige, want bestaat er noodzakelijke?) wreedheid kunnen minstens even sterke motivaties zijn voor zo’n keuze. Daarentegen breng ik de kwaliteit van het vlees, die vanwege de stress bij het dier minder goed is in geval van onverdoofd slachten, hier bewust niet als mogelijk of relevant argument naar voren. Indien men het al zou willen gebruiken, dan is het ontegensprekelijk een argument van mindere kracht en waarde dan de voorgaande.

De keuze van de Denen voor een totaalverbod betekent overigens helemaal niet dat de Deense Jood of moslim zijn religie niet meer mag aanhangen, wel heel concreet dat men in Denemarken het onverdoofd slachten van dieren (zelfs om religieuze redenen) in deze tijd als moreel ongepast en dus onacceptabel beschouwt. Het hoofdargument is simpelweg dat, gezien het bestaan van verdovingsmiddelen of meer algemeen de huidige stand van wetenschap en technologie, het lijden van het dier heden ten dage vermijdbaar en dus onnodig is geworden. Ik hoef er hopelijk niet bij te zeggen dat wie enigszins moreel ontwikkeld is het toebrengen van vermijdbaar leed over het algemeen als wreed of zelfs sadistisch beschouwt.

 Het inroepen van religieuze motieven om dit toch te kunnen of mogen doen is in mijn ogen een drogreden. Dat beargumenteer ik verderop in dit stuk.

Of toch niet rot?

In een rechtsstaat die naam waardig gelden er vandaag principes die de rechten van de minderheden garanderen. Beslissingen worden er dus niet zomaar meerderheid tegen minderheid genomen, maar zijn de uitkomst van een democratische wisselwerking tussen verschillende maatschappelijke groep(ering)en. Maar in een moderne democratische rechtsstaat anno 2016 is het met de vrijheid van religie net zoals met de vrijheid van mening(suiting): iedereen heeft het recht een bepaalde mening (godsdienst) aan te hangen, deze te uiten, te beargumenteren en zelfs te propageren. Maar het in praktijk brengen ervan kan enkel binnen het wettelijk kader van het land waarin men leeft. En dat wettelijk kader wordt bepaald door het democratisch proces, zoals gezegd mét garanties op respect voor de rechten van minderheden.

In de meeste landen perkt het wettelijk kader de rechten en vrijheden enigermate in; ze zijn dus niet absoluut, noch universeel. Net zoals de individuele vrijheid van de ene mens eindigt waar die van een ander begint, perken ook de universeel erkende mensenrechten zoals godsdienstvrijheid en in dit geval de dierenrechten elkaar in zekere mate in. Ook hier geldt: het ene stopt waar het andere begint. Waar exact de grens tussen dergelijke meer dan eens conflicterende rechten ligt, is sinds de uitvinding van de democratie het resultaat van maatschappelijk debat. Deze grenzen verschillen dan ook van land tot land en kunnen bovendien verschuiven doorheen de tijd.

Iedereen moet met andere woorden de wet van het land waar hij woont respecteren, ongeacht welke mening men heeft (over die wet, over het principe dat de wet in de praktijk steeds gerespecteerd moet worden, of over het feit dat in een enigszins modern westers land vandaag de wet nu eenmaal voorrang heeft op religieuze voorschriften). Doet men dat niet, overtreedt men dus de wet en wordt men daarbij betrapt, dan is men strafbaar en moet men de gevolgen van zijn overtreding dragen. Punt. Dat principe vormt het fundament van de moderne rechtsstaat en er valt dan ook niet in de minste mate aan te tornen. [NB: De invoering van het vandaag in de meeste westerse democratieën geldende, historisch gegroeide principe van de scheiding tussen Kerk en Staat, waaruit de voorrang van de seculiere op de religieuze wet volgt, had natuurlijk zijn redenen, maar deze zouden ons hier te ver leiden].

Als de wet van het land waar hij woont in conflict komt met de voorschriften van zijn geloof, dan moet de hedendaagse gelovige net als alle andere burgers in de eerste plaats de wet respecteren en deze in zijn praktisch handelen dus laten voorgaan op zijn geloof. Anders is hij immers strafbaar en riskeert hij vervolging door de staat.

Op een gelijkaardige wijze leidt het niet in acht nemen van religieuze regels echter op zijn minst tot afkeuring door de rest van zijn religieuze gemeenschap (een religieuze regel niet in acht nemen is immers zondigen) of desgevallend zelfs tot een of andere vorm van ‘vervolging’ door de religieuze overheid in kwestie. Dit verschilt uiteraard per godsdienst, maar meestal zal een ‘zondaar’ wel een of andere vorm van boetedoening binnen zijn religieuze gemeenschap opgelegd krijgen.

Indien een land een verbod instelt op onverdoofd slachten, dan zijn er voor de daar woonachtige ultra-orthodoxe Jood of moslim (c.s.) strikt genomen dus nog slechts twee valabele opties: vegetariër worden of naar het buitenland verhuizen. Beide opties kunnen verregaande consequenties hebben en zijn in de praktijk wellicht niet altijd haalbaar omdat ze behoorlijk drastisch zijn. Er is dus nood aan het zoeken naar een andere mogelijke manier om een dergelijk (gewetens)conflict aan te pakken.

Verantwoordelijkheid voor het eigen handelen

De gelovige die geconfronteerd wordt met conflicterende normen zal wellicht eerst het advies inwinnen van zijn religieuze ‘overste’ (bij gebrek aan een beter woord), zij het de rabbijn, de imam, de priester of een andere. Die kan hem bijvoorbeeld argumenten geven voor de ene of de andere optie, hem paaien met beloftes over het leven na de dood, dreigen met bestraffing of een andere vorm van goddelijke wraak, of misschien zelfs een mogelijkheid tot boetedoening voorstellen (al is dat laatste wellicht slechts mogelijk als het om het overtreden van een minder belangrijke regel gaat).

Op het moment van de waarheid is het echter wel aan de gelovige zelf om hoogstpersoonlijk de afweging te maken wat voor hem belangrijker is of welke reden of argumentatie hij overtuigender vindt. Hoe de gelovige uiteindelijk in de praktijk zal handelen is finaal dus steeds de keuze van die gelovige zelf, zij het dat een dergelijke keuze allicht soms, dikwijls of zelfs altijd gemaakt wordt onder druk vanuit de maatschappij en/of vanuit de religieuze gemeenschap. Deze afweging maken en vervolgens een beslissing nemen kan immers niemand voor iemand anders doen zonder dat er sprake is van dwang. Het feit dat de gelovige zelf persoonlijk de verantwoordelijkheid draagt om te beslissen of hij het religieuze voorschrift in de praktijk nu al dan niet gaat volgen, betekent dus dat hij ook zelf verantwoordelijk is voor de handeling die hij desgevallend uitvoert en voor de gevolgen ervan.

Aan de dooddoener “Jamaar, het moet zo van mijn god” kan wat mij betreft dan ook niet meer argumentatieve waarde toegekend worden dan aan een flauwe uitvlucht. Zelfs niet met alle respect voor de overtuiging van mensen die vinden dat ze dieren nodeloos moeten kunnen martelen op gezag van hun god. Door dergelijke argumenten te gebruiken legt men namelijk de verantwoordelijkheid voor het eigen handelen buiten zichzelf. Dat komt in de meest letterlijke zin van het woord neer op onverantwoordelijk handelen, iets dat normalerwijze enkel wordt getolereerd of geaccepteerd van onvolwassenen. De analogie met het “Jamaar, het mag niet van Europa” van minister Weyts ligt voor de hand.

Volgens de psycholoog Stanley Milgram (5) heeft het uitvoeren van handelingen waarvoor men zichzelf niet verantwoordelijk acht bovendien tot gevolg dat men gedurende dat moment of die tijd in een andere dan de normale zijnstoestand terechtkomt. Wanneer men in deze ‘agentic state’ of ‘uitvoerderstoestand’ verkeert zal men heel gemakkelijk ingaan op een stimulus tot het stellen van handelingen die men wellicht niet zou stellen indien men er zelf voor verantwoordelijk was, inclusief met name wreed en soms zelfs sadistisch gedrag.

Ik wil hier voor alle duidelijkheid even benadrukken dat het verkeren in een dergelijke onverantwoordelijke toestand er nog niet per se toe leidt dat men automatisch willekeurige wreedheden begint te begaan. Wel heeft het zich in deze toestand bevinden tot gevolg dat men dan vrij probleemloos en meestal zonder veel nadenken tot actie overgaat indien men een aansporing, verzoek, opdracht of bevel daartoe krijgt. Het lijkt wel of op zo’n moment bijna alle normale barrières en elk normbesef wegvallen. Het resulteerde bij de meeste proefpersonen van Milgram in, welja, geheel onverantwoordelijk, onverantwoord en onverantwoordbaar gedrag. Liefst 65% draaide er namelijk zijn hand niet voor om om op verzoek (en in hun perceptie op dat moment dus ook op verantwoordelijkheid) van de proefleider een andere proefpersoon een zeer zware, zelfs mogelijk dodelijke elektrische schok (450 volt) toe te dienen.

Het afwentelen van de verantwoordelijkheid voor het eigen handelen op een religieuze autoriteit door het opwerpen van een gezagsargument zoals “het moet van mijn geloof” is dan ook absoluut geen futiel gegeven. Het heeft daarentegen verstrekkende gevolgen voor de discussie over de handeling in kwestie. Door telkens weer dit loze argument op te werpen, komen de gelovigen op de duur in een ‘agentic state’ waar het dit thema betreft. Op die manier reduceren velen, zo niet de meesten onder hen zichzelf en elkaar in het ergste geval tot bijna willoze, geheel onkritische uitvoerders van een handeling, vaak zonder verder bij de aard van die handeling stil te staan. We begrijpen plots veel beter waarom vele gebruikers van dit soort argumenten er geen graten in zien om een dier nodeloos te laten lijden. Wanneer men eerst met het gezagsargument “het moet, want het is een regel van ons geloof” de verantwoordelijkheid voor het aangedane lijden buiten zichzelf legt, dan veroorzaakt men in de eigen beleving immers helemaal geen lijden meer door het uitvoeren van deze handdeling. Welneen, de god die de regel uitvaardigt veroorzaakt dan dit lijden en is er dus ook verantwoordelijk voor.

We zagen hierboven echter al dat een dergelijke redenering geen steek houdt. Het is immers noch Jahweh, noch Allah die de beslissing neemt en dus ook de verantwoordelijkheid draagt voor het onverdoofd slachten van een schaap tijdens een religieus feest. Neen, het is finaal de eigen keuze van elke gelovige zelf om een voorschrift uit zijn religieuze traditie al dan niet in acht te nemen. Elke gelovige blijft te allen tijde dus ook verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn handelen, inclusief in dit geval het lijden van een schaap. Hoeveel sociale druk er vanuit de rest van de religieuze gemeenschap ook wordt uitgeoefend, hoezeer de andere gelovigen het niet opvolgen van een voorschrift ook veroordelen, uiteindelijk is er voor de oprechte gelovige maar één moment van verantwoording en oordeel dat echt belang heeft, en dat is wanneer hij zich moet verantwoorden voor zijn god.

Het zou de voorstanders van onverdoofd slachten dan ook bijzonder sieren als ze dit soort verwerpelijke drogargumenten achterwege zouden laten en zelf de verantwoordelijkheid voor hun daden zouden durven opnemen. Als kind is mij weleens het gevleugelde gezegde “Als X zegt dat je in een put moet springen, doe je dat dan ook?” ter ore gekomen. De analogie met het bovenstaande betoog kon moeilijk duidelijker zijn.

Deze uiteenzetting maakt bovendien duidelijk dat het weinig zin heeft om een discussie te voeren over de grenzen van de vrijheid van religie met iemand die zich op dat moment in een ‘agentic state’ bevindt. Een minimum aan kritische zin tegenover de eigen positie, en daarmee bedoel ik het in staat zijn om de eigen positie te bekijken vanuit het standpunt van de andere partij, is immers een vereiste voor deelnemers aan om het even welk maatschappelijk debat.

Moeten wij de oprechte gelovige in dit geval dan veroordelen omwille van zijn overtuiging? Hoegenaamd niet. Wie oprecht ergens van overtuigd is kan men enkel met argumenten overtuigen van zijn ongelijk. Zo iemand moet men niet veroordelen, want dan gaat hij bijna automatisch over in verdedigingsmodus en wordt zodoende geheel onontvankelijk voor de boodschap van de ander, die hij dan (bewust of onbewust) als een aanvaller ziet. Het dilemma werd hierboven tot nog toe vrij zwart-wit voorgesteld; we moeten het dan ook in de eerste plaats verder gaan nuanceren.

De vraag of er geen andere oplossingen mogelijk zijn brengt ons bij de kwestie hoe een oprechte gelovige meer in het algemeen dient te handelen wanneer hij met conflicterende regels geconfronteerd wordt. Hoe maakt de gelovige dan deze afweging en hoe beslist hij wat hij laat doorwegen? Hoe weet hij of hij een ethisch verantwoorde keuze maakt? Hoe lost hij een dilemma op? Automatisch stelt zich in dit verband eveneens de ruimere vraag of de religieuze traditie in het algemeen doorheen de geschiedenis af en toe geherinterpreteerd en geactualiseerd kan en mag worden (dynamisch model), dan wel voor eeuwig onveranderlijk vastligt en in elke tijd op dezelfde wijze in de praktijk gebracht moet worden (statisch model).

Letterlijk… tot het einde der tijden?

Ik moet toegeven dat ik tot op heden weliswaar niet alle heilige boeken van alle religies gelezen heb (de Thora bijvoorbeeld nog niet), maar in de Koran heb ik net zo min als in de Bijbel aanwijzingen gevonden voor de stelling dat de religieuze leer en de daarbij horende regels letterlijk geïnterpreteerd moeten worden en tot het einde der tijden dan wel tot nader order van het opperwezen zelve onveranderlijk vaststaan. Vanuit andere religies zijn mij evenmin voorbeelden van dergelijke geboden bekend. Volgens mij kan geen zinnig mens dan ook lang blijven volhouden dat deze religieuze (of andere dergelijke) regels en voorschriften uit een ver verleden door een rechtgeaarde, gewetensvol handelende gelovige niet geïnterpreteerd mogen worden in het licht van de tijd en de maatschappij waarin hij leeft. Naast veranderende zeden en gewoonten heb ik het dan vooral over interpretatie in het licht van het voortschrijdend wetenschappelijk inzicht en de technologische ontwikkeling.

Ik wens hierbij ten zeerste te benadrukken dat dit aanpassen van de concrete vorm van de religieuze praktijk geenszins geïnterpreteerd mag worden als “het aanpassen van het joodse of moslimritueel aan de westerse ethiek of waarden”. Neen, dit concept wordt hier veel breder opgevat en een interpretatie als bovenstaande past daar in geen geval in. Het gaat veeleer om het vernieuwen van het religieuze ritueel in relatie tot de evolutie die elke samenleving na verloop van tijd hoe dan ook doormaakt. Het spreekt hierbij vanzelf dat dit steeds dient te gebeuren met respect voor de essentie van de traditie, idealiter binnen de geloofsgemeenschap en liefst op initiatief van de bekleders van de eredienst zelf.

Verwachten de ultra-orthodoxen die zo’n letterlijke en bovendien voor eeuwig onveranderlijk vaststaande toepassing van hun religieuze voorschriften voorstaan nu echt dat hun god, bij elk nieuw inzicht dat tot zijn volgelingen doordringt, zelf een update van de regels gaat komen geven dan wel een profeet zal sturen om uit te leggen hoe ze dit nieuwe inzicht in de praktijk moeten brengen? Met permissie en met alle respect voor ieders geloof en overtuiging, maar een god die dat zou doen behandelt zijn gelovigen als onverantwoordelijke kinderen die (nog) niet in staat zijn zelf na te denken. Wie een dergelijke god zou aanhangen doet zichzelf als mens oneer aan. Want is de mens dan niet, hetzij door zijn god, hetzij door een combinatie van toeval en evolutie, begiftigd met de rede en het verstand?

Of houden deze mensen daarentegen vol dat de maatschappij niet geëvolueerd is in al die tijd sinds hun profeet de geloofsregels kwam prediken en dat nieuwe inzichten bijgevolg per definitie vergissingen moeten zijn? Het scheppen van een dergelijke, tot de Dag des Oordeels inerte maatschappij, met naast de onmiskenbaar volgens elke godsdienst aanwezige ongelovigen en andere dwalenden en zondaars dus alleen maar gelovigen die willoos en, overigens behoorlijk letterlijk, gewetenloos de gedicteerde regeltjes volgen, dat lijkt me zelfs voor een tweedehands halfgodje uit een B-tekenfilm te min. Wie een dergelijke stelling zou aanhangen en bijgevolg elke maatschappelijke evolutie ontkent, moet wel ziende blind zijn en kan, hoezeer het mij ook spijt dit te moeten schrijven, niet tot de redelijke mensen gerekend worden.

De voorstanders van onverdoofd slachten om religieuze redenen zouden er dan ook goed aan doen om met betere argumenten te komen voor hun zo gewenste ‘religieuze vrijheid’ tot het nodeloos martelen van dieren. De regels en praktijken die hier met het schaamlapje van de godsdienstvrijheid ‘verantwoord’ worden zijn letterlijk niet van deze tijd; ze werden immers duizend en meer tot zelfs meerdere duizenden jaren geleden opgesteld. Maar hoe dan ook moeten deze regels uit andere tijden door de aanhangers van de religie in kwestie wel vandaag toegepast worden. Onnodig dierenleed is echter ook al lang niet meer van deze tijd. De vraag dringt zich dus op hoe dat dan in concreto moet gebeuren.

Naast een conflict tussen de wet van zijn land en de voorschriften van zijn godsdienst (juridisch-religieus conflict) kan het immers ook gebeuren dat de rechtgeaarde gelovige een religieus voorschrift in conflict ziet komen met wat zijn geweten aangeeft (gewetensconflict). Uit de psychologie is voldoende bekend dat tegen het geweten of de eigen (religieuze, ethische of andere) overtuigingen in handelen resulteert in interne stress en ander ongemak (de ontdekker van dit effect, de psycholoog Leon Festinger, noemde het cognitieve dissonantie en werd beroemd met zijn theorie). Over het algemeen probeert de mens dit dan ook te vermijden.

Wanneer een gelovige geconfronteerd wordt met een dergelijk gewetensconflict, hoe moet hij dan handelen? Dient hij de voorschriften van zijn religie altijd en overal nauwgezet te respecteren en letterlijk toe te passen? In dit verband stelt zich eveneens de vraag of en in welke mate iemand een minder goede gelovige is als hij een religieus voorschrift negeert vanwege een gewetensconflict. Of mag hij een godsdienstige regel interpreteren in het licht van de tijd en maatschappij waarin hij leeft en toepassen conform zijn eigen moreel besef en ethische overtuigingen? Merk op dat dat laatste hem in de praktijk iets meer mogelijkheden oplevert.

De (her)interpretatie van eeuwenoude regels via het geweten

Het antwoord op die vraag moeten we niet te ver gaan zoeken. Hoort de ware gelovige zijn god immers niet spreken via de stem van zijn geweten? Het geweten is dus de manier waarop een god zich individueel tot elk van zijn volgelingen richt; het wordt bij mijn weten in de meeste religies ook als zodanig erkend, hetzij expliciet of covert. Daartegenover (of daarnaast) staat dan het gebed als manier waarop de gelovige tot zijn god spreekt. Ik moet dan ook de eerste god nog ontmoeten die zijn gelovigen expliciet verbiedt naar hun geweten te luisteren.

Via dit rechtstreekse kanaal maakt de god in kwestie dus, zelfs ad hoc voor elke nieuwe situatie, aan zijn volgelingen duidelijk hoe ze de al zo lang geleden gedicteerde regels in het licht van hun eigen tijd moeten interpreteren en toepassen. Daarvoor heeft men dan ook geen profeet nodig, of toch niet per se. Slechts degenen die niet goed kunnen of willen luisteren of horen of die om andere redenen twijfelen aan de stem van hun geweten (wat uiteraard zeer menselijk en vergeeflijk is, de mens is in tegenstelling tot zijn god immers niet volmaakt), hebben een profeet nodig om de boodschap van hun god te kunnen horen of ervan overtuigd te geraken.

En wordt de stem van het geweten, datgene wat het zegt en welke antwoorden het geeft op morele vragen, niet evenzeer beïnvloed door de tijdsgeest, het voortschrijdend inzicht op onder meer wetenschappelijk, spiritueel en ethisch vlak en de algemene maatschappelijke evolutie? Of geeft het geweten van elke mens die oprecht naar het goede streeft doorheen heel de geschiedenis voor elk moreel dilemma dezelfde oplossing of hetzelfde antwoord? Een dergelijke retorische vraag stellen is ze beantwoorden. Als dat zo was, dan zou er immers al eeuwen of zelfs millennia lang eensgezindheid bestaan over De Universele Waarheid en zou er voor elk moreel dilemma exact één vaststaande, juiste oplossing zijn die ieder mens via zijn geweten zou (kunnen) kennen.

Zo komen we bijgevolg opnieuw terecht in een statische wereld met enkel perfecte gelovigen en onverbeterlijk dwalende zondaars. We zagen hierboven al hoe waarschijnlijk het is dat onze wereld zo in elkaar zit en wat voor god hem in dergelijk geval zou geschapen hebben. Een enigszins boude conclusie hieruit zou dus kunnen zijn dat ook een god tot nieuwe inzichten kan komen (en dus evolueert!), dan wel van mening kan veranderen – of toch op zijn minst af en toe enigszins wispelturig kan zijn.

Zijsprong – voor de volledigheid

Voor agnosten evenals voor atheïsten of andere ongelovigen (die uiteraard evenzeer moreel hoogstaande mensen kunnen zijn) is hun geweten natuurlijk geen connectie met een hoger wezen, maar bijvoorbeeld een in henzelf ingebouwd moreel kompas of simpelweg een eigen keuze, gebaseerd op eigen inzichten en overtuigingen. Hoe het ook zij, een mens die naar beste vermogen het goede of het juiste probeert te doen, welke overtuiging hij of zij ook aanhangt, vindt in zijn geweten een betrouwbare gids die aangeeft wat moreel juist(er) of fout(er) is. Hoe goed een mens erin slaagt zijn geweten te volgen is iets anders, een kwestie van trial and error, van motivatie en van hoe belangrijk men het zelf vindt om datgene na te streven wat men juist of ‘het goede’ acht. Op dit vlak is de atheïst even feilbaar als de ultra-orthodox; geen mens is immers perfect..

Uit liefde voor de traditie: pleidooi voor recontextualisatie van de religieuze praxis

Bovendien is er, naast de eerder al genoemde ethische en morele argumenten, ook nog een argument van eerder praktische aard dat het af en toe actualiseren (of, met een wetenschappelijke term, de periodieke recontextualisatie) van tradities ondersteunt. Op de vrij tot zeer lange termijn kan men een traditie namelijk zelfs veel beter in stand houden door haar van tijd tot tijd te moderniseren dan door haar voor altijd star en onveranderlijk te willen houden. Doet men dat niet, dan is zij immers gedoemd om na verloop van voldoende tijd op steeds meer vlakken irrelevant te worden en ten gevolge daarvan ten slotte te verdwijnen. Het uiteindelijk in verdwijning uitmondende verval dat een nooit of te nimmer vernieuwde traditie onvermijdelijk ten deel valt is een weliswaar erg langdurig, doch onafwendbaar proces dat traditioneel (pun intended) een viertal fases kent en in grote lijnen als volgt verloopt.

Na het lange tijd wars van elke maatschappelijke evolutie onveranderd in stand houden van de traditie (fase 1: non-modernisering of non-adaptatie) komt onvermijdelijk het moment dat de betrokken samenleving zozeer geëvolueerd en veranderd is dat de traditie geen duidelijke link meer heeft met de tijd of de maatschappij waarin de beoefenaars ervan leven. Zo verliest de traditie op den duur allereerst in feite haar directe, concrete nut voor de beoefenaars ervan.

Dat moment markeert ook het begin van een volgende fase in het verval van de traditie. In deze fase is de traditie in feite maatschappelijk irrelevant geworden ten gevolge van het wegvallen van het concrete nut dat er in de eerste fase nog wel was (fase 2: sociale of maatschappelijke irrelevantie). Ten gevolge van deze irrelevantie neemt, naarmate deze tweede fase vordert, het besef van de reden waarom zij traditioneel deze praktijk beoefenen of dit ritueel uitvoeren gradueel af bij de beoefenaars van de traditie. Zij weten en begrijpen stilaan steeds minder waarom ze doen wat ze al zo lang doen.

Het moment van het geheel wegvallen van dat besef wordt beschouwd als het point of no return en markeert het begin van de volgende fase (fase 3: traditie-interne irrelevantie of betekenisirrelevantie). Toegepast op een religieuze traditie kan men hier ook spreken van religieuze irrelevantie. Zodra deze fase is ingezet, is de traditie hoe dan ook gedoemd om uiteindelijk te verdwijnen. Gedurende deze fase weten de beoefenaars helemaal niet meer hoe het ooit begon en waarom de traditie destijds een traditie werd. De enige overblijvende reden of motivatie voor het in stand houden van een traditie in deze fase is het naakte feit dat het een traditie betreft. “We doen dit omdat we het altijd al gedaan hebben.”

Daarna komt tot slot nog een fase waarin de aanhangers zelfs niet meer beseffen of begrijpen wat ze eigenlijk doen als ze hun traditionele praktijk uitvoeren (fase 4: rituele irrelevantie of praxisirrelevantie). Door de opeenstapeling van de diverse vormen van irrelevantie doorheen de verschillende fases, vervreemden de beoefenaars gaandeweg steeds meer van hun traditie en zullen ze de praktijk uiteindelijk opgeven. Op de zeer lange termijn zal zo’n nooit gemoderniseerde traditie dan ook bezwijken onder de diverse vormen van haar irrelevantie en dus verdwijnen.

Tussen god en gebod

Voor de redelijke, op enige mate van pragmatisme bogende en dus niet extreem dogmatisch ingestelde gelovige is er volgens mij dan ook nog een andere mogelijke oplossing om met een verbod op onverdoofd slachten om te gaan. Het is geenszins mijn bedoeling om mensen te veroordelen, te stigmatiseren of een etiket op te kleven omwille van hun religie of hun overtuigingen. Toch denk ik dat het de voorstanders van onverdoofd slachten op religieuze gronden zou sieren als ze hun geweten eens wat vaker zouden laten spreken en de moed zouden opbrengen om toe te geven dat een modernisering van (sommige van) hun religieuze voorschriften aan de orde is – en al iets langer dan sinds eergisteren, als je ‘t mij vraagt. De (aanhangers van de) meeste religies en overtuigingen zijn trouwens in hetzelfde bedje ziek, maar dat doet hier minder ter zake.

Een gewetensvol mens, van welke religieuze (of andere) overtuiging dan ook, kan er volgens mij onmogelijk voorstander van zijn om dieren (die bovendien bijna per definitie onschuldig zijn) onnodig te laten lijden. Gewetensvol handelen en het goede nastreven kan niet samengaan met sadisme, tenzij men sadisme als ‘het goede’ beschouwt en het moreel superieur vindt aan de door elk functionerend geweten ingegeven universele regel ‘doe een ander niet aan wat je niet wilt dat jou wordt aangedaan’. Het betreft hier uiteraard slechts één mogelijke formulering van het principe van empathie, dat in zowat alle religieuze tradities terugkomt als een na te streven waardevol richtsnoer voor goed of juist handelen. Nog los van de vraag over de waarde van een dierenleven tegenover dat van een mens, moge het duidelijk zijn dat empathie verder reikt dan de eigen soort en dat een mens ook voor dieren enige mate van empathie kan voelen. Als een dier dan toch moet sterven kan men het dus even goed op een respectvolle manier doden.

Gevolgen van de aangebrachte argumenten

De gevolgen van bovenstaand betoog zijn duidelijk. In een moderne democratie anno 2016 kunnen wij niet anders dan het onverdoofd slachten van dieren ethisch lager inschatten dan het verdoofd slachten. Dit blijft evenzeer van tel voor het onverdoofd slachten op basis van religieuze regels. Onverdoofd slachten veroorzaakt lijden dat in deze tijd vermeden kan worden, zelfs met respect voor de verschillende religieuze tradities en hun geloofsvoorschriften.

Ik ben ervan overtuigd dat, mits voldoende overleg tussen redelijke mensen uit alle kampen, een pragmatische oplossing in de vorm van een hedendaagse interpretatie van de geloofsleer van in theorie elke religie principieel mogelijk is. Dit zou er in het beste geval toe moeten leiden dat geen enkele gelovige van geen enkele religie vandaag nog wreedheden uit vervlogen tijden dient te begaan om een ‘goede gelovige’ te zijn en zijn paradijs of hiernamaals te verdienen. Voor alle duidelijkheid: op het moment dat deze voorschriften over hoe een dier correct te slachten opgesteld werden, verdienden ze het predikaat ‘wreedheid’ natuurlijk niet. De stand van technologie en wetenschap was toen immers niet dezelfde als vandaag. Een waarlijk barmhartige god zou ongetwijfeld nooit goedkeuren dat zijn ene schepsel zijn andere schepsel onnodig laat lijden.

Een dergelijke evolutie naar een hedendaagse interpretatie van de religieuze traditie en voorschriften moet volgens mij zelfs kunnen in de islam, een godsdienst (met de nadruk op ‘-dienst’) in de meest letterlijke zin van het woord, waarin de onderwerping aan Allah het belangrijkste principe is. Indien ik mij op dit vlak vergis word ik heel graag verbeterd door elkeen die de Koran of de islam beter kent dan ik, maar ik meen dit te mogen afleiden uit het feit dat “Prostrate yourselves before Allah” de meest voorkomende zin is in mijn Engelstalige koran. ‘To prostrate’ wordt in de eerste plaats vertaald als ‘knielen’ of ‘buigen’, maar betekent evenzeer ‘zich ter aarde neerwerpen’ of, als men een extremere vertaling wil, ‘zich vernederen’. ‘Prostration’ verwijst daarnaast naar de liggende houding die moslims tijdens bepaalde fases van het gebed aannemen en kan men verder ook nog correct vertalen als ‘voetval’ of ‘ootmoedige aanbidding’ (met dank aan Google Translate).

Het feit dat we onverdoofd slachten als moreel minder hoogstaand moeten inschatten dan verdoofd slachten, betekent echter nog niet noodzakelijk dat we dan ook maar meteen een algemeen verbod op dat eerste moeten instellen. Indien we ons de vraag stellen of een verbod wenselijk is, dan moeten we in de eerste plaats kijken naar de te verwachten praktische gevolgen van zo’n verbod en ons afvragen in welke mate deze bijdragen aan het doel dat we voor ogen hebben.

Dat doel is in dit debat erg duidelijk: het vermijden van onnodig dierenleed. Wat zal er nu gebeuren indien we, zoals in Denemarken, onverkort een verbod daarop invoeren? Indien we dat doen zonder overleg met de religieuze gemeenschappen in kwestie, dan zal de doorsnee Jood of moslim dit terecht opvatten als een gebrek aan respect voor zijn overtuiging. Om zijn geloofsvoorschriften toch te kunnen naleven zal hij zich genoodzaakt zien naar het buitenland te verhuizen of vegetariër te worden. Ook kan hij het verbod omzeilen door het juiste vlees in te voeren vanuit het buitenland, wat dan vervolgens ook weer verboden kan worden en het probleem dus niet oplost, maar enkel verschuift.

We moeten dan ook concluderen dat een echt duurzame oplossing slechts bereikt kan worden indien we erin slagen de voorstanders van onverdoofd slachten ervan te overtuigen dat deze praktijk in onze tijd niet meer ethisch te verantwoorden valt, maar dat het desondanks toch mogelijk moet zijn om via recontextualisatie van het slachtritueel te komen tot een middenweg die de essentie van de religieuze praktijk bewaart, maar deze uitvoert met maximaal respect voor het dier dat geslacht wordt.

Vanzelfsprekend is doorgedreven, diepgaande dialoog de enige wijze om dit doel te bereiken. We dienen eerst de verschillende geloofsgemeenschappen te overtuigen van de mogelijkheid en de noodzaak tot recontextualisatie in het licht van de hedendaagse ethiek. Vervolgens kunnen we hen slechts vragen een poging daartoe te willen ondernemen, want het spreekt vanzelf dat de wijze waarop dit gebeurt geheel en al toekomt aan de religieuze gemeenschappen zelf.

Indien we er niet in slagen de voorstanders van onverdoofd slachten te overtuigen van de ethische minderwaardigheid van deze praktijk, dan heeft het ook geen zin hen een verbod op te leggen. Wie niet inziet dat een bepaalde praktijk moreel verwerpelijk of ethisch onaanvaardbaar is, of wie zich blijft beroepen op de onveranderlijkheid van voorschriften om het onverkort handhaven van handelwijzen uit een ver verleden te verantwoorden, die zou een verbod immers niet begrijpen en het dan ook op alle mogelijke manieren omzeilen en bestrijden. Het onverkort opleggen van een verbod zou dan ook zijn doel voorbijschieten.

Besluit

Het is de hoogste tijd voor iedereen die aan dit maatschappelijk debat wenst deel te nemen om te erkennen dat het nodeloos toebrengen van leed aan een ander levend wezen, zelfs op basis van reeds millennia lang bestaande religieuze tradities, in deze tijd ethisch niet langer te verantwoorden valt. We zijn daarenboven ook genoodzaakt om uit het betoog in dit essay te concluderen dat het mordicus vasthouden aan een vaststaande, letterlijke interpretatie van regels uit een ver verleden vandaag een moreel minderwaardige positie is ten opzichte van het standpunt dat religieuze of andere tradities af en toe gerecontextualiseerd moeten kunnen worden. We toonden bovendien aan dat het af en toe aanpassen van tradities op lange termijn zelfs in het belang is van de traditie zelf (en dus van haar aanhangers).

Het kernelement bij het moderniseren of actualiseren van een traditie is dat de essentie, de ziel van de traditie daarbij gerespecteerd wordt en bewaard blijft. Indien het lijden van het dier essentieel zou zijn voor deze Joodse of islamitische traditie van onverdoofd slachten (wat ik overigens in geen van beide gevallen geloof), dan is de traditie zelf als moreel verwerpelijk te kwalificeren en verdient ze geen plaats in een modern westers land anno 2016. Indien niet, dan ligt de enige ethisch verantwoordbare oplossing in een recontextualisatie van de religieuze praktijk van onverdoofd naar verdoofd slachten, zo werd in dit essay voldoende aangetoond.

Dieren onverdoofd slachten anno 2016 is het toebrengen van vermijdbaar lijden aan een levend wezen. Een god die zijn volgelingen dergelijke onnodige wreedheden voorschrijft, verdient de titel ‘god’ niet. Al hebben Jahweh en Allah (c.s.) allicht hun redenen hiervoor die wij simpele mensen niet begrijpen. Gods wegen zijn immers ondoorgrondelijk.

_______________________________________________________________

Bronnen

(1) http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/b…

(2) http://www.historischnieuwsblad.nl/…

(3) http://www.independent.co.uk/news/w…

(4) http://www.demorgen.be/binnenland/b…

(5) Nuttin, J. (1999), Sociale beïnvloeding. Toetsbaar leren denken over gedrag, Universitaire Pers Leuven, blz. 298-328 en https://en.wikipedia.org/wiki/Milgr…

take down
the paywall
steun ons nu!