Analyse - Gilbert De Swert

Allemaal Japanners

Op zondag 14 december gaat Japan naar de stembus. Premier Shinzo Abe heeft in november hapsnap vervroegde verkiezingen uitgeschreven na slechte economische cijfers. Het had de herrijzenis van de Japanse economie moeten worden, maar het werd de vierde recessie sinds de Lehman-crisis van 2008.

vrijdag 12 december 2014 13:50
Spread the love

De economie kromp in het derde trimester met 0,4 procent (-1,6 procent op jaarbasis), na een tuimeling met 1,9 procent in het tweede trimester (-7,1 procent op jaarbasis). Dus alom grote twijfel over de economische toverstok van de regering: Abenomics.

Jarenlang was ‘Japan’ of ‘Japans’ het drabbigste woord in economistenmonden. Niet vanwege de natuurrampen daar, ook niet omdat de Japanners van regeringschef wisselden als andere mensen van hemd en rok. Nee, omdat Japan staat voor jaren van weinig of geen groei bij gelijktijdige prijsdalingen – een kwaal die zelfs niet met de krachtigste geneesmiddelen te overwinnen bleek.

Maar vandaag zijn we, in economische termen, allemaal Japanners. Daarom is Japans economisch experiment zo belangrijk, niet enkel voor Japan maar voor de hele – rijke – wereld. Kunnen decennia van lage groei en structurele kwesties zoals vergrijzing ook anders aangepakt worden dan met de Europese combinatie van streng besparen en structureel hervormen?

Abeconomie

Op zich is het opmerkelijke aan Abenomics alleen al dat niemand elders in de rijke wereld iets gelijkaardigs uitprobeert. De westerse wereld lijkt wel overmand door economisch defaitisme. Ook Japanse beleidsmakers zouden makkelijk aldoor dezelfde excuses kunnen blijven aanvoeren voor hun eigen werkeloosheid als ze tevoren deden en ze bij ons nog altijd doen: vergrijzing (Japan is het snelst vergrijzend rijk land); structurele problemen (die van Japan, vooral discriminatie van vrouwen, zijn legendarisch); hoge staatsschuld (die van Japan is, als percentage van het bbp, de helft hoger dan die van Griekenland). De waarheid is echter dat al die problemen nog kwalijker worden bij economische stagnatie.

Abe heeft dat kennelijk begrepen. Hij is, bij zijn aantreden in december 2012, meteen gekomen met een economische donderbus: een drie-pijlen-strategie – eerder een bundel dikke en dunne acupunctuurnaalden. Een monetaire pijl: verdubbeling van de geldhoeveelheid om deflatie om te buigen tot 2 procent inflatie. Een budgettaire pijl: meer overheidsuitgaven aan openbare werken en andere investeringen. En een politieke pijl: structurele hervormingen (versta: grootscheepse deregulering) voor meer groei.

Na de opbruising van 2013-begin 2014 heeft die strategie kennelijk lood in de vleugels gekregen. De gouverneur van de Nationale Bank, HaruhikoKuroda, heeft nochtans op geen yen gekeken om 2 procent inflatie te halen. Japans nationale bank is jarenlang blijven volhouden dat er niks verkeerd was met Japan dat niet kon verholpen worden met een goede dosis monetaire discipline. Die zou Japans ondernemingen dwingen om internationaal competitief te worden/blijven door in arbeids- en andere kosten te snijden en hun efficiëntie te vergroten. Het resultaat was anders: veel industriële bedrijven verhuisden productie naar elders in Azië. Abe heeft de nationale bank terug onder regeringscontrole gebracht en een nieuwe gouverneur een drievoudig objectief meegegeven: inflatie opdrijven, meer overheidsuitgaven financieren met behulp van de geldpers, en de koers van de yen doen zakken om de uitvoer te begunstigen. Kortom, alles doen dat ingaat tegen de geboden van het economisch beleid sinds dertig jaar in de rijke landen.

Niettemin was in de afgelopen zes maanden de groei negatief en zakte de inflatie in oktober terug onder 1 procent. Vermeende schuldige: de btw-verhoging van 5 naar 8 procent (!) op 1 april. Niet verwonderlijk. De economische krimp was mede zo groot omdat consumenten hun aankopen vervroegd hadden. De dip na maart maakt gewoon de grote sprong voordien ongedaan. Het is dus geen schok, en het zegt ook niks over de groeitrend – die traag blijft.

De regering heeft het zichzelf ook aangedaan: ze heeft de betere prestaties van 2013 gretig overschat, vooral gekeken naar de beurs (Nikkei-index +57 procent) en de ondernemingswinsten (meer uitvoer dankzij zwakkere yen), maar niet genoeg naar de kmo’s en de gezinnen. Die zijn de muurbloempjes van Abenomics gebleven. Abe heeft wel bij herhaling ondernemingen opgeroepen tot loonsverhogingen boven inflatie, Toyota, Panasonic en de bouwsector hebben dat ook gedaan, maar globaal wordt dit jaar gerekend met een reële loondaling van zo’n 3,5 procent. Bedrijven hebben voorraden afgebouwd in plaats van geïnvesteerd, gezinnen hebben gespaard in plaats van gekocht. De werkeloosheid is wel gedaald tot 3,6 procent, maar vooral dankzij meer precaire tewerkstelling.

O ja, de derde pijl!  De eerste wetten (over start-ups en crowdfunding) zijn nog maar pas gestemd, maar de ombouw van de arbeidsmarkt (versoepeling arbeidsrecht, grotere arbeidsparticipatie vrouwen) en de opening van hele economische segmenten (energie, landbouw), dat zit nog allemaal in het stadium van ontwerp. En een vrijhandelsverdrag met de VS blijft een non-starter. Obama bezocht Tokio eind april, at sushi en vertrok zonder het minste handelsakkoordje. Hij krijgt allicht ook geen akkoord door zijn parlement. Abe zelf wil ook niet ingaan tegen zijn autoconstructeurs, en evenmin tegen de landbouwlobby (beschermd door 778 procent invoerheffing op rijst).

Een definitief oordeel over Abenomics is dus nog voorbarig, maar de gang van zaken in Japan laat wel zien hoe lastig het is om een koers te varen tussen economisch herstel en verantwoorde overheidsfinanciën. Monetair beleid (zoals ook dat van de Europese Centrale Bank) is vrij makkelijk. Het inzetten van de begroting is dat op korte termijn ook, toch in Japan, niet in de EU. Maar het aanbesteden en aanleggen van een nieuw groeipad is dat niet, ook niet in Japan.

Rolmodel

Is dat wel zo erg? Kijken we terug. De bron van alle moeilijkheden in Japan was waarschijnlijk de beslissing, 25 jaar geleden, om, na de mooiste vastgoedzeepbel in de geschiedenis, economische stabiliteit te herwinnen door de lucht in het overgewaardeerde vastgoed te verhuizen van de banken naar de overheid. Sindsdien kunnen in de economische prestaties van Japan twee periodes onderscheiden worden. Een eerste periode tot de btw-invoering van 1997, waarin ‘keynesiaans beleid’ wel min of meer werkte en Japan zelfs de tweede hoogste groei van de G7 haalde. En een tweede periode nadien, waarin het beleid veel te strikt bleef, belastingen verhoogd, overheidsuitgaven bekort en het monetair beleid verkrapt werden.

Japan was dus niet een bewijs van ‘keynesiaanse’ ontoereikendheid, wel een tegenbewijs tegen dogmatische bezuiniging – en dat vijftien jaar lang. Maar als Keynes nog leefde, zou hij sinds vorig jaar Japanner zijn en Abe heten, maar dan zou zijn beleid ook resultaten moeten opleveren, en dat doet het vooralsnog niet. Kan het dus nog wel? Of moet het niet meer?

Als Europa nu een periode van beperkte groei ingegaan is, moet Japan dan niet eerder als een voorloper, een rolmodel, de toekomst van Europa beschouwd worden? Hoe een rijk land lage groei en ook laag energieverbruik weet te combineren met lage criminaliteit en hoge sociale cohesie?

Als gezegd wordt dat Japan ‘twee verloren decennia’ beleefd heeft, dan zou je toch, tenminste her en der, verval en stagnatie moeten zien. Maar nee, nergens zie je gesloten winkels met geblindeerde ramen. Overal wordt gebouwd en gemoderniseerd. In de vier keer dat ik er geweest ben sinds 1994, wist ik me elke keer niet meer te oriënteren, evengoed in Tokio, Osaka als Kyoto. Veel was anders. Japanse steden zien er beter uit dan Amerikaanse en ook beter dan de meeste Europese.

In de hoofdstraat van Ginza, Tokio’sshopping centrum, is de Gucci-winkel wel vervangen door de laagprijzige outlet XXI Forever, en doet naast luxe juwelier Mauboussin vrijetijdsklerenverkoper g.u. kwieke zaken met katoenen maxi-kleren voor 990 yen (7 euro). Voor wie al die jaren in Japan geleefd heeft, moet deflatie voelbaar geweest zijn in alles, van de prijs van huizen (gehalveerd) tot die van hamburgers. Voor zover je een en ander kon nagaan: een kom rijst met rundsvlees kostte bij fastfoodketen Matsuyain de jaren 90 400 yen, in 2000 nog slechts 290, en de laatste keer maar 280 (2 euro tegen de huidige koers).

Deflatie heeft Japanners ook meer keuze gegeven in hoeveel ze willen besteden aan een product of dienst. Een kappersbeurt bijvoorbeeld, kun je krijgen voor Y8.000 in een exquis salon, maar wil je een snelle knip dan vind je zaken die het doen voor Y1.000. 1.000 yen-winkels zijn overal in het land opgedoken, ze bieden zo ongeveer alles, van een schaar tot een tube zonnecrème, voor de prijs van een pakje kauwgom.

Deflatie betekent overigens niet dat consumenten niks meer kopen, het is alleen dat ze geen verkwistende spullen meer kopen. Maar verarming, terugval? Loop door Tokio’s verblindend nachtelijk neonlandschap, en je bent niet verrast dat een Engelse politicus op bezoek daar uitgeroepen heeft: ‘Als dit een recessie is, dan wil ik er zo een.’

Zo’n recessie? Graag

Net zoals Japans economische superioriteit overdreven werd in de jaren 70 en 80, zo is de ellende sinds het knappen van de zeepbel begin jaren 90 opgeblazen. Hoge staatsschuld, vriendjeskapitalisme, zombiebanken, afgebotte technologische scherpte, lage productiviteit (maar hoge tewerkstelling) in de dienstensector en vergrijzende bevolking. Japans aandeel in het mondiaal bbp halveerde in twintig jaar, maar dat overkwam ook de andere industrielanden doordat opkomende economieën het Japanse voorbeeld van exportgeleide groei gevolgd hebben.

Maar Japan is blijven bestaan. En is, in weerwil van zijn ‘verloren decennia’, nog altijd ’s werelds grootste crediteur, ‘s werelds derde economie, een land van innovatie en kennis, met een van de hoogste O&O-budgetten, wereldleiders in elektronica en auto (tot en met het grootste juweel, Toyota).

Markanter nog: vele sociale kwalen van andere kapitalistische landen zijn er enkel in mineur aan te treffen. De sociale cohesie is nog altijd hecht, de dienstverlening onovertroffen, het openbaar vervoer zonder weerga, sociale diensten nog niet geamputeerd, en de werkloosheid het laagst van alle OESO-landen (3,6 procent). Zelfs de jeugdwerkloosheid (8 procent) kan veel Europese landen doen dromen.

De levensstandaard is er zeker zo hoog als in Noord- en West-Europa. Het bbp mag sinds 1990 zelfs nominaal een beetje gedaald zijn, het reële inkomen per hoofd is wel een beetje gestegen, met gemiddeld bijna 1 procent per jaar, dankzij de twee d’s: deflatie (lagere prijzen) en demografie (minder Japanners).

Waarom er dan toch gesproken wordt over ‘verloren decennia’? Het moet komen van onze groeibezetenheid en van de verwachtingspatronen van toen. Volgens de prognoses van eind jaren 80 zou Japan nu 30 tot 40 procent rijker moeten zijn dan de westerse landen. Toen dachten zowel de buitenwereld als de Japanners zelf dat hun hoge groei oneindig zou zijn, dankzij Japans ‘superieure werkcultuur en bestuursstructuur’. Maar Japanners zijn uiteindelijk gewone mensen gebleken, die vrije tijd net zo goed kunnen waarderen als meer geld.

Sterker nog, de Japanners geven al jaren de indruk dat ze niet weten wat gedaan met hun geld. Ze verbruiken het niet en ze investeren of beleggen het niet. De overheid betonneerde het hele land, trok overal autowegen door, en zelfs rotondes tot binnen in parkings van supermarkten. Allemaal voor niks, althans geen hogere groei. Dit Japansyndroom, Keynes had het perfect voorzien: het wordt de ‘liquiditeitsval’ genoemd. Je geeft de mensen geld, en ze stoppen het meteen in de frigo of zetten het op de bank.

Tax Geschift

De deflatiepijn zit dus niet zozeer bij de Japanners zelf, als wel bij hun overheid. Bij deflatie wordt geld meer waard, schulden dus ook. Terwijl inflatie juist zou helpen om de enorme staatsschuld te verlichten. Die is opgelopen van nog geen 70 procent van het bbp in 1990 tot 245 procent dit jaar. Die schuld wordt voor 90 procent gedragen door de Japanners zelf. Gezinnen kunnen bogen op liefst 1.000 miljard euro vermogen, of ruwweg twee keer het bedrag van de uitstaande overheidsobligaties. Ondernemingen zetten elk jaar zowat 8 procent van het bbp opzij, bijna zoveel als het begrotingstekort (dit jaar bijna 10 procent). Veel van dat geld is geparkeerd in Japans financiële instellingen, die zo’n ¾ van de staatsobligaties in bezit houden.

Het land met de hoogste schuld is dus tegelijk het land met de grootste financiële zekerheid. De staatsschuld wordt bijna volledig door de eigen bevolking gefinancierd. De situatie is eigenlijk nog gunstiger dan dat: Japan heeft voor 2,6 biljoen euro aan buitenlandse deviezen, bijna net zo veel als China. Maar het argument dat Japan zichzelf financiert, en niet uit de hand van de financiële markten moet eten, heeft wel zijn beste tijd gehad. Tot nu toe kon de regering rekenen op de babyboomers, maar nu gaan die ook in Japan met pensioen en zullen, gezien hun karig pensioen (doorgaans 30 procent van hun laatste loon), hun spaargeld moeten aanspreken. En de dertigers van vandaag sparen nog maar 5 procent van hun inkomen, daar waar hun ouders een kwart opzij legden. Daarenboven heeft het grootste pensioenfonds ter wereld – dat van de Japanse overheidssector – aangekondigd haar beleggingen in Japanse obligaties af te bouwen en meer te gaan besteden aan aandelen. Reden: de overheid leent al jaren tegen maar 1 procent.

De belangrijkste oorzaak van Japans begrotingstekorten is echter de halvering van de belastinginkomsten sinds 1990. De forse daling van huizen- en grondprijzen deed ook de successierechten navenant slinken. Ook de totale loonsom is sinds 1997 met 15 procent gekrompen, omdat beter betaalde babyboomers niet vervangen zijn, dan wel door minder betaalde jongeren zonder vast contract. Veel werknemers zagen trouwens hun loon zakken beneden de belastingdrempel. Ook veel zelfstandigen betalen amper belasting: hun lobby’s zijn nog machtiger dan bij ons.

Een btw is dan weer pas in 1997 ingevoerd, maar leidde meteen tot een recessie en het eigenlijke begin van deflatie. De btw-verhoging van dit jaar deed niet anders. Blijft over ongezond gedrag. Sigaretten zijn, vergeleken met Europa, goedkoop, maar de accijnzen zijn al in 2006 en 2010 fors verhoogd. Bovendien is de staat meerderheidsaandeelhouder van Japan Tobacco, en passeert dus bij elke sigaret twee keer langs de kassa: via de verkoopprijs en via de accijnzen. Ook bij bier valt nog weinig mee te drinken. Japan belast niet alcohol maar mout (om sake te kunnen vrijstellen). Dus zijn brouwerijen begonnen met moutarme ‘biersoorten’: ze zien eruit als bier, schuimen als bier, zijn twee derde goedkoper en je kunt je ermee bedrinken, maar de staatskas wordt wel drooggelegd.

Abe moet natuurlijk niet de btw verhogen als hij – zeker zonder loonsverhogingen – de consumptie wil stimuleren. Hij zou beter het vele spaargeld belasten, inzonder de Fuji-berg van cash waarop de ondernemingen zitten (1.550 miljard euro). Maar ook Abe durft die tax shift niet aan. Ondernemingen klagen immers dat de vennootschapsbelasting hoog is (36 procent). Ze aarzelen dan ook, net als hun Amerikaanse tegenhangers, om de winsten van hun buitenlandse dochters te repatriëren. Abe zou daarom graag de vennootschapsbelasting verlagen, maar daartoe moet hij elders gelden gaan zoeken.

Je zou denken, die liggen zo voor de hand, want Japans belastinginning vertoont ‘Griekse’ proporties. Als wie belastingen en heffingen verschuldigd zijn, die ook daadwerkelijk zouden betalen! Japan kent nog altijd geen systeem van btw-nummers op rekeningen. Volgens schattingen misloopt de fiscus daardoor elk jaar 27 miljard euro aan btw. Er bestaat ook geen persoonlijk belastingnummer. Dat kost de staat nog eens 45 miljard euro. Daarenboven betalen op de 2,7 miljoen Japanse bedrijven enkel 1,7 miljoen bijdragen voor pensioenen. En firma’s mogen dan wel steevast klagen over een te hoge vennootschapsbelasting, in feite betaalt slechts een derde ook belastingen.

In totaal zou jaarlijks 100 miljard euro aan verschuldigde belastingen niet vereffend worden. Maar politiek is het haast onmogelijk om tegen dit fiscaal (wan)gedrag in te gaan, legden mensen van vakbond Rengo me ooit uit. Politici proberen het ook niet eens. Allicht ook niet na deze verkiezingen.

De publieke opinie keurt dan wel de ontbinding van het parlement af, en 84 procent van de Japanners vinden ook dat Abenomics hun leven niet verbeterd heeft, toch zullen volgens peilingende kiezers niet in groten getale opdagen en gaat Abe’s LDP (liberale en democratische partij) haar twee derde meerderheid in het Lagerhuis behouden. De oppositie is zwak en verdeeld, en Abe heeft van de verkiezingen een heus plebisciet gemaakt: ‘De mensen moeten beslissen of ik mag voortdoen of moet stoppen. Maar een alternatief is er niet.’

Een alternatief is het wel voor de EU. Mario Draghi (Europese Centrale Bank) pleit al geruime tijd voor het afschieten van dezelfde drie pijlen. Hijzelf heeft zich al een tijdje aan geldverruiming begeven: hij doet banken zwemmen in geld, maar is nog altijd niet toe aan het inkopen van staatsobligaties van schuldenlanden. Meer overheidsuitgaven voor infrastructuur? O nee, doodzonde volgens de Europese Commissie. Ook Juncker heeft geen eurocent vers geld gekregen voor zijn investeringspakket van 300 miljard. Ten slotte structurele hervormingen: die gaan, zoals in Japan, van au! Nee, experimenterende Japanners zijn we in Europa nog lang niet geworden. Niet in deflatie. En niet in reflatie.

take down
the paywall
steun ons nu!