Waar academische vrijheid niet van toepassing is, mag ze dan ook niet misbruikt worden om het recht van spreken in te perken.
Inleiding
De reactie van Lieven De Cauter op Bart De Wevers essay over de relatie tussen kunst en politiek heeft de nodige reacties losgeweekt. De feiten zijn bekend: Lieven De Cauter schreef een mail naar een zeventigtal prominenten uit de kunst- en cultuursector waarin hij Bart De Wever verweet dat hij een aantal kunstenaars en kunstfilosofen, op basis van een oppervlakkige lezing, voor zijn politieke kar trachtte te spannen.[1]De stijl waarin het korte stukje was gesteld, kon niet gesmaakt worden door Bart De Wever, die daarop besloot om bij de Leuvense rector, Mark Waer, zijn beklag te doen. Wat mij interesseert, is niet zozeer de reactie van Bart De Wever, maar wel deze van de Leuvense rector op de klachtenmail van de N-VA voorzitter en burgemeester van Antwerpen. In De Standaard verklaart de rector:
“Er is zoiets als academische vrijheid die de universiteit hoog in het vaandel draagt. Maar er is ook zoiets als academische terughoudendheid. De vraag is of beide hier nog in evenwicht zijn.”
In tegenstelling tot Mark Waer, die de discussie kadert in termen van academische vrijheid, denk ik dat de tussenkomst van Lieven De Cauter niet onder de academische vrijheid valt, maar wel onder het recht op vrije meningsuiting. Door de reactie van Lieven De Cauter te plaatsen in het kader van de academische vrijheid wordt academische vrijheid ingeschakeld als disciplineringsmiddel.
Academische vrijheid
De notie van academische vrijheid vindt zijn oorsprong in het Duitsland van de 19de eeuw. Het academische personeel behoorde tot het ambtenarenkorps De staat deed, als werkgever, dan ook allerlei pogingen om het academisch functioneren van academici te sturen in een richting die aansloot bij de staatsbelangen. Zo probeerde de staat vat te krijgen op het onderwezen curriculum, het wetenschappelijk onderzoek en de verspreiding van wetenschappelijke ideeën.
Om de academische werkzaamheden te vrijwaren van inmenging van staatswege, werd de notie van academische vrijheid ingevoerd . Deze notie heeft betrekking op drie aspecten: de individuele rechten van de academicus, institutionele (universitaire) rechten en tenslotte de plichten van de overheid om de academische vrijheid te waarborgen. Wat hier van belang is, zijn de individuele rechten van de academicus. Academische vrijheid garandeert de academicus de vrijheid om zelf de inhoud van het onderzoek vast te leggen zonder inmenging van buitenaf: de academicus kan zelf bepalen wat onderzocht dient te worden, welke methode daartoe wordt gehanteerd en wat de doelstelling is van het onderzoek. Verder garandeert de academische vrijheid dat de onderzoeker zelf mag bepalen hoe en wanneer hij de resultaten van het onderzoek openbaar wil maken. In het bijzonder betekent dit dat het de academicus vrij staat om zijn onderzoek, wat ook de resultaten zijn, te publiceren. Tenslotte staat het de academicus vrij om zelf te bepalen op welke manier de toevertrouwde leeropdracht het best kan worden ingevuld.
Zoals elke vrijheid is ook de academische vrijheid niet absoluut. Wie gebruik wil maken van de academische vrijheid, moet een aantal normen respecteren. Onderzoek moet voldoen aan een aantal criteria van wetenschappelijkheid, het verspreiden van resultaten van wetenschappelijk onderzoek dient te gebeuren via geijkte wetenschappelijke kanalen en publicaties moeten opgesteld zijn in een min of meer zakelijke toon.
In hoeverre het klassieke ideaal van academische vrijheid vandaag nog gewaarborgd is, is zeer de vraag. De commercialisering en commodificatie van een deel van het wetenschappelijk onderzoek zet bepaalde academische waarden onder druk. Academici worden steeds afhankelijker van geldstromen van actoren die niet in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in de verdere ontwikkeling van de wetenschap, maar vooral in de toepasbaarheid en commercialisatie van wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Dit zorgt er bijvoorbeeld voor dat de autonomie van de onderzoeker in de keuze van het onderzoeksdomein en de -methodologie steeds verder naar de achtergrond verdwijnt. Om geld binnen te halen, moet de onderzoeker zich steeds meer laten leiden door de vraag van niet-academische, commerciële actoren dan door intrinsieke wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Aan de universiteiten zijn het vaak de bestuurders die deze erodering van de academische vrijheid bejubelen als het model van de toekomst voor wetenschappelijk onderzoek. Hoewel dit een belangrijke kwestie is, ga ik in het vervolg van dit artikel niet dieper op in.
Wat academische vrijheid niet is
Academische vrijheid is enkel van toepassing op de werkzaamheden en uitlatingen van academici in de uitoefening van hun academisch rol . Als een academicus uitspraken doet of handelingen stelt die niet kaderen binnen zijn academische werkzaamheden, dan kan hij of zij zich niet beroepen op academische vrijheid. Niet elke uitlating van een academicus valt met andere woorden onder de noemer van academische vrijheid. De scheidslijn tussen welke interventies van een academicus wel tot de academische sfeer behoren en welke niet, is niet altijd zo duidelijk te trekken. Dit is in het bijzonder het geval wanneer een academicus deelneemt aan het publieke debat.
Waar in dit geval de grens getrokken dient te worden, is echter niet zo belangrijk vermits De Cauter zich nergens beroept op academische vrijheid, enkel op zijn recht op vrije meningsuiting. Dit betekent dat De Cauter zich ook niet hoeft te houden aan de normen die de academische vrijheid beperken. Hij was dus vrij – binnen de gebruikelijke begrenzingen van de vrije meningsuiting – om de stijlmiddelen te hanteren die hem het meest adequaat leken.
Een vreemde inversie
Waer interpreteert de notie van academische vrijheid echter veel ruimer: hij schijnt te denken dat elke uitlating van een academicus onder de academische vrijheid valt en dus gebonden is aan dezelfde eisen. Aan de hand van deze ruime interpretatie van de notie van academische vrijheid kan de rector dan ook Lieven De Cauter de les te lezen. Want dat is precies wat Waer doet: hij noemt zichzelf een verdediger van de academische vrijheid, maar wijst erop dat Lieven De Cauter de normen, die bij de academische vrijheid horen, overtreedt (Waer heeft het over academische terughoudendheid die bij de academische vrijheid behoort). Maar zoals ik hierboven aangaf, is De Cauters email geen academische bijdrage en valt ze niet onder de academische vrijheid. Door haar toch als een uitlating te bestempelen die onder de academische vrijheid valt, kan Mark Waer kritiek formuleren: De Cauter houdt zich niet aan de academische terughoudendheid en dus misbruikt hij de academische vrijheid. Maar dit is onterecht. Waer exporteert academische normen naar een kader waar ze niet thuishoren. Door dit trucje kan Waer De Cauter op het matje roepen. Anders gezegd, Waer gebruikt de academische vrijheid, niet om De Cauter als lid van de academische gemeenschap te vrijwaren van politieke inmenging, maar wel om die politieke inmenging te legitimeren. Academische vrijheid wordt met andere woorden ingezet om het recht op vrije meningsuiting van De Cauter in vraag te stellen.
Dit is een bizarre inversie. Waar academische vrijheid bedoeld was om de academicus te beschermen, wordt het nu gebruikt als een middel om zijn recht op meningsuiting te beperken. Of Mark Waer dit bedoelde, is onduidelijk, maar als Waers redenering wordt doorgetrokken, dreigt de vrije meningsuiting voor academici ernstig beperkt te worden.[2] Wanneer elke uitlating van een academicus wordt beschouwd als een uitlating die valt onder de academische vrijheid dan vormt de academische vrijheid niet langer een bescherming van de academicus bij het uitoefenen van zijn taak, maar verwordt ze tot een disciplineringsinstrument. Het is dan ook belangrijk om de toepassing van de notie van academische vrijheid te beperken tot het domein waarvoor ze bedoeld is en ze daar rigoureus te verdedigen. Waar academische vrijheid niet van toepassing is, mag ze dan ook niet misbruikt worden om het recht van spreken in te perken.
Voetnoten
- [1]Dit is niet de eerste keer. Een paar maanden geleden publiceerde Bart De Wever een stukje waarin hij de ideeën van Ludwig Wittgenstein trachtte te gebruiken om zijn politieke punt te maken. Ook in dit geval bleek het, en ik druk me zeer voorzichtig uit, om een wel zeer vrije interpretatie gebaseerd op een oppervlakkige lezing van het gedachtengoed van Wittgenstein te gaan. Voor een kritiek op De Wevers Wittgenstein-columns zie http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120925_00311078 en https://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/09/29/wetenschap-als-deel-van-de-lulkoek . Dat De Wever ook in zijn laatste column aantoont weinig begrepen te hebben van het conceptueel apparaat van de kunsttheorie zie http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20121225_00413895 .
- [2]Waers track-record is op dat vlak misschien niet zo overtuigend: vorig jaar werd Barbara Van Dijck zonder veel poespas ontslagen. Een paar maand geleden ontsloeg de KULeuven een sociaal wetenschapper omdat hij er een persoonlijke website met religieuze nonsens op nahield (zie http://www.demorgen.be/dm/nl/1344/Onderwijs/article/detail/1527817/2012/11/03/KU-Leuven-geeft-onderzoeker-de-bons-wegens-te-christelijk.dhtml). Dit alles doet vermoeden dat Waers voornaamste doelstelling niet zozeer de bescherming van het academisch personeel is, maar wel het beschermen van de “goede naam” van zijn instelling.