Lieven De Cauter (foto Bart De Waele)
Interview -

‘Pessimisme in de theorie, optimisme in de praktijk’

Het leger op straat, de vrije meningsuiting bedreigd. Cultuurfilosoof Lieven De Cauter ziet het als donkere tekenen van de tijd. Jan de Zutter interviewde hem voor het tijdschrift Samenleving en Politiek.

maandag 2 maart 2015 16:13
Spread the love

Het leger op straat, de vrije meningsuiting
bedreigd. Hij ziet het als donkere tekenen van de tijd. “Bart De Wever behoort
tot het extreme centrum,” zegt cultuurfilosoof Lieven De Cauter. “Hij flirt met
de uitzonderingstoestand. Het leger op straat is de definitie zelf van de
uitzonderingstoestand. Het betekent de opheffing van de normaliteit.”

Cultuurfilosoof Lieven De Cauter
(1959) waarschuwt. “Ik ben een amateur, zoals een publiek intellectueel betaamt te zijn. Ik ben geen strateeg, noch een politiek beest. Eerder een
estheet. Mijn doctoraat ging over Walter Benjamin, literatuurcriticus en
cultuurfilosoof. Ik ben kunsthistoricus. Ik kom helemaal niet uit de politiek,
bijna zelfs uit de antipolitiek. De spreuk van mijn vader, zoon van een
burgemeester, staat nog in mijn hersenpan gebrand: wie zijn vader en zijn
moeder heeft vermoord, is nog te goed om in de politiek te gaan.”

In zijn bureau in een herenwoning
in Brussel, vlakbij het Koninklijk paleis, maar pal in een bruisende
migrantenbuurt wordt hij de levende illustratie van de sympathieke, warrige
professor wiens denken van hot naar her springt. Filosofie gaat over alles. De
Cauter mijmert, verbaast zich, ziet de poëzie opduiken waar men haar niet zou
verwachten, maar kan zich ook verschrikkelijk opwinden over onrechtvaardigheid.
Hij benadert het politieke en maatschappelijke spel zoals een kunstenaar dat
zou doen en dat maakt hem in wetenschappelijke milieus soms ook wat ‘onplaatsbaar’.
Ondertussen is hij aan zijn dertiende boek toe en werkt hij aan een boek over metamoderniteit.

Het bredere publiek kent De Cauter
als de geëngageerde filosoof die hardnekkig de vrije meningsuiting verdedigt. Hij
richtte het ondertussen ter ziele gegane Platform
voor Vrije Meningsuiting op. Na de aanslagen op Charlie Hebdo domineert
de problematiek van de vrije meningsuiting opnieuw het debat. “Ik ben toevallig in dat thema
gerold,” zegt De Cauter. “Dat kwam door de criminalisering van activisme in de
slipstream van 9/11. Naar aanleiding van de zaak-Bahar Kimyongür richtte ik in
2007 het Platform voor Vrije Meningsuiting op.”




“Bahar Kimyongür, die de
Belgisch-Turkse nationaliteit heeft, werd maandenlang vastgehouden omdat hij
kritisch was voor de Turkse staat. In 2006 werd beslist om hem, via Nederland,
uit te leveren aan Turkije. Dat was ongrondwettelijk en onethisch: Bahar
Kimyongür is net als u en ik een Belgisch staatsburger, hier geboren en
getogen. Die mag je niet uitleveren aan een land dat zijn politieke vijanden
martelt. Dit is een echte staatszaak die, raar genoeg, nog altijd niet tot het
collectieve bewustzijn is doorgedrongen.”

“Maar er was ook de zaak-Luk
Vervaet, de zaak van de afgeluisterde Luikse activisten, de zaak- Barbara Van
Dyck die actie had gevoerd tegen de teelt van genetisch gemodificeerde
aardappelen… Op een bepaald moment stelde ik vast dat activisme – een
onderdeel van het recht op vrije meningsuiting – systematisch werd gecriminaliseerd. Ik schreef er vele opiniestukken over, ze zijn gebundeld in De Alledaagse Apocalyps (2011), 600 bladzijden politieke teksten. Het is de
taak van publieke figuren om het recht op activisme te verdedigen. Na al die jaren kan ik zeggen: activisme loont. Activisme en vrije meningsuiting leveren een belangrijke bijdrage
aan het maatschappelijk debat en dus aan de democratie.”

Het voorbije decennium is op het
terrein een kritisch middenveld ontstaan dat niet gevat wordt door klassieke
ngo’s of partijen. Is het dat nieuwe activisme, die stem van de straat, die
toch wat mensen zenuwachtig maakt?

“U denkt aan de straatprotesten
van de Indignados of aan de Field Liberation Movement. Maar het geval van Bahar
Kimyongür of dat van de gevangenisactivist Luk Vervaet gaan over de harde
realiteit van de ‘war on terror’. Vandaag beslist Michel I om het leger in te
zetten en een deel van de macht van het expertisecentrum OCAD te ontnemen. Voor
mij is dat een rode lijn; bij anderen bemerk ik aarzeling. Ik lanceerde recent
een petitie tegen het aanwezigheid van het leger in het stadsbeeld. Ik voel dat
veel intellectuelen aarzelen om positie in te nemen. Bart De Wever wil het
gebruik van het leger structureel maken. Je mag Bart De Wever geen leger geven
waar hij – naar believen – mee kan
spelen. Voor je het weet zet hij dat instrument in tegen wat hij noemt ‘politieke stakingen’.”

Tegen foorkramers wilde De Wever
het al inzetten nog voor er sprake was van Charlie Hebdo en de
antiterrorisme-actie in Verviers. Hoe verklaart u die drang om toch maar het
leger te willen inzetten?

“Bart De Wever is een neoconservatief. Een bewust of onbewust leerling van de politieke filosoof Leo Straus, één van de inspiratiebronnen voor de neoconservatieve beweging in de jaren 1970 in de Verenigde Staten. De Wever behoort tot
wat de Brits-Pakistaanse historicus Tarik Ali ‘The Extreme Centre’ noemt. Hij houdt van gespierde politiek en
flirt met de uitzonderingstoestand. Het leger op straat is de definitie zelf
van de uitzonderingstoestand. Het betekent de opheffing van de normaliteit. Dat
het leger even wordt ingezet, als een reactie van shock na de gebeurtenissen in
Verviers, kan ik nog begrijpen. Maar dit stond al in het akkoord van een
regering die vanaf het prilste begin wist dat er sociale onrust zou zijn. Als
de regering – en niet langer het expertisecentrum OCAD – kan beslissen wat
dreigingsniveau 3 is, en dus ook wanneer het leger kan worden ingezet, wordt
dit een politieke beslissing. Dit is erg sinister.”

Dergelijke analyses komen in de
buurt van wat critici complotdenken zouden noemen. Je impliceert een
strategische zet met het oog op het onder controle houden van sociale onrust.



Lieven De Cauter (foto Bart De Waele)

“Neen. Dit is Leo Strauss volgens
het boekje. Bart De Wever voert een identiteitspolitiek, gevoed door een sterke
vijand, desnoods uitgevonden (de PS-staat), uitgewerkt via handige leugens en vrome mythes –
genre de hardwerkende Vlaming – en onderbouwd met gespierd leiderschap en met
de uitzonderingspolitiek van de angst. Een dergelijk exceptionalisme was vooral onder
Bush I en II duidelijk. Die administraties waren helemaal in de ban van de
neoconservatieven. De Straussianen waren er aan de macht. De neoconservatieven
hadden al in 1998 beslist dat Irak moest worden binnengevallen. Toen al
schreven Rumsfeld, Wolfowitz en Cheney onder de vlag van de denktank ‘The Project
for a New American Century’
brieven aan Clinton. Later kwamen ze allen in de
administratie van Bush I terecht. In 2001 hadden ze een alibi; in 2003 was de
invasie van Irak een feit. Dat was echt een samenzwering. Nu, dit flirten met de uitzonderingstoestand vind je dus ook bij De Wever.”

Hoe
verklaart u dat de opdeling in het verzet om het leger in te zetten niet
links-rechts verloopt?

“Het is verwarrend. De N-VA is
ultraliberaal als het over economie gaat, maar antiliberaal inzake persoonlijke
vrijheden. Ook dat is typisch neoconservatief. Nochtans zijn tolerantie, het
beschermen van de privacy, de scheiding der machten en de vrije meningsuiting
al sinds de liberale filosoof Karl Popper een fetisj van het liberalisme. Voor
mij is dat de waardevolle kant van het liberalisme. Het recht op de vrije
meningsuiting is het recht hebben op een verkeerde mening. Het recht op de
goede mening is geen vrije meningsuiting. Links is te zeer geïnteresseerd in de
goede mening. De Franse filosoof en Maoïst Alain Badiou schreef in zijn boek La relation énigmatique entre politique et
philosophie
dat linkse politiek eerder gericht is op ‘gelijkheid’ en ‘rechtvaardigheid’,
maar dat vrijheid er iets minder toe doet.”

Er is
weinig verzet vanuit de bevolking tegen de aanwezigheid van het leger op
straat.

“In De capsulaire beschaving. Over de stad in het tijdperk van de angst (2004)
schrijf ik over de mondiale tendens tot verburchting. Denk aan de gated
communities
, SUV-automodellen, de elektronische schermen waar we gaan in wonen.
We gaan naar een beschaving van capsules, waar technologische, sociale en
politieke logica’s bijeenkomen en voor verburchting zorgen. Een ander boek Entropic Empire. On the City of Man in the
Age of Disaster (2012)
gaat over de natuurtoestand, de chaos, de
entropie, het verlies van orde, met de burgeroorlog als paradigma. We leven in
tijden van grote onzekerheid. Er leeft dan ook een verlangen naar veiligheid en
dus ook naar beveiliging.”

U wijst op een kantelperiode
waarin we ons bevinden, een chaotisch moment in de tijd, het einde van de
normaliteit. Dat wordt – veel positiever – ook wel eens omschreven als de
transitie naar een nieuw economisch model, naar andere samenlevingsmodellen.

“Ik ben zelf een gitzwarte pessimist,
maar toch ook wat bipolair. Ik geloof bijvoorbeeld sterk in projecten als ‘Parckfarm’,
een Brussels volksparkje achter de Tour & Taxi-site. Dat is wat ik een
concrete utopie noem. We moeten helemaal inzetten op dat soort eco-sociale
praktijken, op kleine revoluties, op experimenten die tot een paradigma kunnen
uitgroeien. Mijn motto is: ‘pessimisme in de theorie, optimisme in de praktijk’.
Vandaag Parckfarm, morgen de rest van de wereld. Heel Brussel zou kunnen leren
van Parckfarm. Daklozen, eco-bobo’s, migranten en buurtbewoners klitten er
samen, maken een buurtweefsel dat uniek is. When did you last talk with a homeless? De dakloze is de
klusjesman van dienst op dat terrein. Dat is fantastisch. Het park als sociale
mixer. Er wordt geëxperimenteerd met voedselsoevereiniteit, lokale productie,
korte ketens.

Het ‘Collective Disaster’ maakte er een droog toilet, ‘l’usine du trésor noire’, een
architecturaal werk dat ook The Temple
of Holy Shit
wordt genoemd. Er zat een ludiek aspect aan. Je kon het
toilet bijvoorbeeld verlaten via een glijbaan. Maar het werk wees er ook op dat
menselijke uitwerpselen ter plekke kunnen worden gecomposteerd. In een
overbevolkte stad, waar menselijke uitwerpselen problematisch worden, is dat
een redelijk geniale oplossing. Parckfarm is dus een schitterend project. Daar
ga ik voor. Maar op wereldschaal ben ik pessimistischer met de dag. Wat tot voor kort als doemdenken werd afgedaan, lijkt nu helaas werkelijkheid te worden.”

Toch is
men overal ter wereld aan het experimenteren met omvangrijke groene projecten.
Grote architectenbureaus ontwerpen groene woontorens aan de lopende band,
ontwikkelen stadsboerderijen of gebouwen die volledig op hernieuwbare energie
draaien. Je zou daar optimisme kunnen uithalen?

“Natuurlijk. Maar de statistieken blijven tegen ons. We zitten
nog altijd in een logica van de groei. In hun boek De mythe van de groene economie (2012) stellen Matthias Lievens
en Anneleen Kenis dat de transitie naar een duurzame toekomst niet kan
zonder een diepgaande maatschappijverandering. Zolang we in een
groei-economie zitten, vervuilen we meer dan we herstellen. Bijkomend probleem
is dat we steeds meer olie lijken te ontdekken. Overal waar we kijken, is er
schaliegas of teerzandolie te vinden; er zit olie onder de Noordpool en voor de
kusten van Israël. We besteden miljarden aan de zoektocht naar nieuwe
olievoorraden, terwijl we het gebruik van fossiele brandstoffen moeten
afbouwen. Onze verslaving aan petroleum is onhoudbaar. Zoals in de film Mad Max, die zich afspeelt in een
dystopische toekomst, rijden we ons naar de uitputting. Als klap op de vuurpijl
keren we zelfs terug naar ‘veilige’ steenkool. We zitten echt bijna bij George
Orwell.”

Laat
mij opnieuw de optimist uithangen. De Divestment-movement, die oproept te
desinvesteren uit oliebedrijven, wordt steeds groter en krijgt nu ook in Europa
stilaan voet aan de grond. Het activisme grijpt hier naar economische wapens.

“Maar ook het omgekeerde is waar. Veel activisten die hun leven gewijd
hebben aan de klimaatzaak zeggen: sorry, too little, too late. Er zijn er
steeds meer die de strijd opgeven en zich terugtrekken op een afgelegen
boerderij. Dat zijn pijnlijke vaststellingen. De hamvraag van mijn laatste
boeken – de voorlopige titel is Metamoderniteit
voor beginners: inleiding in het heden, lessen in urgentie’
  – luidt:
Waar gaan we in godsnaam naartoe? Waar gaat het heen met het antropoceen, het tijdperk waarin het
klimaat en de atmosfeer de gevolgen ondervinden van menselijke activiteit? Het
is een melancholische, filosofische vraag. Zoals Melancholia (2011), de
omstreden film van Lars von Trier, die ons meeneemt naar een depressieve
vrouw die het einde van de wereld meemaakt. Maar ik vind het mijn verdomde
plicht om dat novum, namelijk
de mogelijkheid dat wij tussen 2050 en 2100 door een rampgebied gaan, in de
ogen te kijken. Ik zie niet meer in hoe dat te vermijden. Anderzijds geven
projecten als Parckfarm me hoop. Ik ben nog niet op het niveau dat ik me
terugtrek in mijn tuin, levend volgens de regel van de Griekse filosoof
Epicurus: ‘niets te veel’ (maar wel genoeg) en verborgen leven met een
paar goede vrienden.”

Laten we terugkeren naar de
discussie over de vrije meningsuiting naar aanleiding van de aanslag op Charlie
Hebdo
. Van leerkrachten in het secundair onderwijs in de steden hoor je dat hun
leerlingen behoefte hebben om er over te praten. Dat is niet altijd makkelijk.
Altijd weer komt het argument: Ja maar, ze hebben onze profeet beledigd.




“Ik zit op de lijn van Noam Chomsky (foto). Er
is maar één regel voor de vrije meningsuiting: het recht op de verkeerde
mening. Als aartsbisschop Léonard vindt dat homofilie een ziekte is, heeft hij
het recht om dat te zeggen. Negationisme moet je weerleggen, niet verbieden. Ik
volg de fameuze uitspraak van de biograaf van Voltaire: ‘Je déteste vos idées mais je suis prêt à mourir pour votre droit de
les exprimer’.
Enkel toelaten van politiek correcte meningen is geen
vrije meningsuiting. Het zijn de niet aanvaarde meningen die tellen. Toch vrees
ik dat we op een bepaald moment zullen moeten zeggen: sorry Chomsky, we moeten
bakzeil halen, al was het maar om de lieve vrede te bewaren. We kunnen
blijkbaar niet uitgelegd krijgen dat je mag lachen met een profeet. Anderzijds
moeten we niet doen alsof wij al sinds altijd ‘verlicht’ zijn. Blasfemie is pas
in de twintigste eeuw uit het strafrecht gehaald; in Nederland pas vorig
jaar. Vrouwen kregen hier in 1948 stemrecht. Ook hier zijn de Middeleeuwen gisteren
pas geëindigd.”

Op
scholen merk je verwarring bij leerlingen. Ze voelen zich gediscrimineerd,
uitgesloten en gebruiken hun religie als een wapen, een argument.

“Ik kan niet anders dan geloven in
opvoeding en Verlichting. Laat ons in alle openheid discussiëren en nadenken
waar de wereld van gemaakt is. Door goden? Of misschien toch uit atomen zoals
Democritos al in de vijfde eeuw voor Christus door na te denken
concludeerde. Dat is het genie van het bevrijde denken. Dit onbevangen denken is natuurlijk moeilijk te verzoenen met monotheïsme. Dat zal een eeuwige strijd blijven. Laat ons tenminste die filosofische houding aannemen om rond de tafel te zitten… Het is mijnlijk en ironisch: Abraham en Ibrahim, dezelfde godsdienst. Zowel in het christendom als de islam zit een afbeeldingsverbod, zijn het vasten of het
hoofd bedekken belangrijk. Dat zijn we allemaal vergeten. Het is onze taak te
waarschuwen voor die wij-zij-tegenstelling. We moeten meer oefenen in de
zoektocht naar eenheid. Waar kunnen we elkaar begrijpen? Christendom en islam
delen voor een groot stuk dezelfde waarden, hebben dezelfde bronnen, dezelfde
stamvaders. Maar toch ook: islam, maak eens je huiswerk.”

De seculariseringsbeweging heeft
het katholicisme getemperd, zeer recent. Volgens een Amerikaanse studie geven
seculiere families een zeer sterk waardepatroon door aan hun kinderen, sterker
zelfs dan religieuze families. Het gaat onder meer om de universele ethiek van
de wederkerigheid, walking a mile in another man’s shoes… Nochtans blijkt die
moeilijk over te brengen op school.

“Er zit een universeel patroon in.
Vredelievendheid is een mantra die zowel in de islam als in het christendom
herhaald wordt. Beiden hebben religieuze oorlogen gekend. We kijken vandaag
naar Sjiieten en Soennieten alsof er iets mis is met die Arabieren, maar
herinner je de godsdienstoorlogen in de Nederlanden en Engeland, de uitroeiing van de catharen in Frankrijk. Ook wij kennen de macht van de godsdienst maar al te
goed. Onze eigen geschiedenis moet ons leren relativeren. Gisteren was het bij
ons ook nog zo.”

Dat is
de houding die we in het verleden aannamen. Het kost wat tijd, het komt wel in
orde bij de volgende generaties. Maar net met die volgende generaties die hier
geboren en opgegroeid zijn, worden de discussies over secularisme moeilijker.

“Klopt. Dat is een kolossaal
probleem. Waar komt dat fundamentalisme vandaan? Allicht zijn er verschillende
oorzaken. Een ervan heeft met geopolitiek te maken, met de illegale invasie in
Irak, de rabiate steun aan Israël… Het heeft ook met identiteitspolitiek te
maken. De Spaanse socioloog Manuel Castells stelt in The Power of Identity (2009) dat globalisering een epidemie met
zich meebrengt van identiteitspolitiek. Mensen zijn ontheemd. De daders van Charlie
Hebdo
waren eerst rappers op de dool. Door
terrorist te worden, werden ze plots ‘gered’. Alles werd duidelijk. Plotseling
kregen ze een identiteit.”

Heel wat autochtone Europeanen
vrezen dat de islam nooit deel kan uitmaken van de Europese identiteit.

“Geschiedenis
is hardnekkig. Kijk naar Antwerpen: na vijfhonderd jaar
denken ze nog dat ze het centrum van de wereld zijn. (lacht). Dat zit zeer diep. Het is nog altijd voelbaar in de
stadsmentaliteit van de Antwerpenaar. Hetzelfde geldt voor de islam. Dat is
altijd een Europese vijand geweest. Ze stond aan de poorten van Wenen. Keizer
Karel was aan het vechten tegen de Turken. We gingen de Saracenen bevechten in
het Heilige Land. Dat zijn oude gevoeligheden die blijven doorleven. We moeten
die complexiteit durven bekijken, de parameters op tafel leggen, tot zelfs de
sprakeloosheid. Het is niet erg om sprakeloos te zijn, tenminste als het je
niet belet iets te doen.

We moeten springen van ‘het pessimisme van de theorie’
naar ‘het optimisme van de praktijk’.

Hoe zwarter ik de dingen inzie, hoe
urgenter ik het vind om actie te voeren. Om te bekomen van mijn activisme schrijf ik verder aan Het boek der verbazing (2011) over de kleine dingen die een miniatuur zijn voor de hele kosmos. Daar moeten we aan vasthouden.
Want naast de actie is het belangrijk te blijven spelen. Want natuurlijk gaan
we het overleven. De veertiende eeuw hebben we ook overleefd. Dus dit ook.
De vraag is alleen: hoe?”

Interview Jan de Zutter 

Dit interview werd overgenomen van
het tijdschrift Samenleving en Politiek, editie februari 2015.  

take down
the paywall
steun ons nu!