Japanse kroniek
Nieuws, Cultuur, Recensie, Japan, Boekrecensie, Nicolas Bouvier, Japanse kroniek -

‘Japanse kroniek’ of de genese van een schrijverschap

Nicolas Bouvier is vooral bekend van 'De wegen van de wereld', dat vaak in één adem wordt genoemd met ‘In Patagonia’, ‘Un barbare en Asie’, ‘A Dragon Apparent’ en andere klassiekers van de twintigste-eeuwse reisliteratuur. Minder geweten is dat hij ook een groot japanofiel was. Zijn ‘Japanse kroniek’ is het verslag van een meervoudig verblijf in het land.

dinsdag 11 september 2012 10:40
Spread the love

Met Japanse kroniek zijn de drie grote werken van de Zwitserse reisschrijver en fotograaf Nicolas Bouvier (1929-1989) nu allemaal in het Nederlands beschikbaar. Het boek verscheen een eerste maal in 2000, maar wordt nu door Bas Lubberhuizen heruitgegeven na de belangstelling die De wegen van de wereld en De schorpioenvis hebben losgemaakt in de Nederlandse boekenmarkt.

Wie de boeken in hun chronologische volgorde leest – die haaks staat op hun ontstaansgeschiedenis – krijgt meteen een mooi beeld van het (fysieke en mentale) traject dat Bouvier aflegde. Met De wegen van de wereld (L’usage du monde), het verslag van een autoreis naar India in de vroege jaren 1950, schreef Bouvier een van de klassieke reisboeken van de twintigste eeuw. Hij was er zijn tijd ver mee vooruit, want de route zou pas jaren later door de op verlichting beluste reizigers van de tegencultuur de bijnaam ‘the hippie trail’ krijgen.

Aan het eind van zijn reis bleef Bouvier hangen in Ceylon (het huidige Sri Lanka), waar hij, overvallen door reizigersblues en malaria, een ernstige crisis doormaakte. De ervaring kreeg pas in 1982 vorm in De schorpioenvis (Le poisson-scorpion). Na een half jaar ontsnapte Bouvier aan zijn lethargie in de buik van een mailboot die hem in oktober 1955 in Yokohama afleverde.

Hij zou een jaar in Japan doorbrengen en er de volgende vijftien jaar nog tweemaal voor langere tijd verblijven. In 1967 publiceerde hij een eerste verslag van zijn ervaringen, dat hij nog verschillende keren zou herzien en dat in 1975 definitief zijn beslag zou krijgen in Chronique japonaise, de basis van de nu voorliggende vertaling.

De Franse tekst werd door Floor Borsboom, ook al vertaalster van Wegen en Schorpioenvis, omgezet in een fraai, vlot lopend Nederlands. Voorts bevat het boek een aantal boeiende zwart-witfoto’s die de auteur tijdens zijn verblijf zelf nam.

Exotisme

Zoals de titel belooft, is het boek een kroniek van de Japanse geschiedenis, deels vanuit Japans standpunt, deels over de ontmoetingen van het Westen met het land. Maar tegelijk is het ook een hoogst persoonlijk relaas, gekruid door Bouviers eigen ervaringen. Daarvoor put hij uit zijn dagboekaantekeningen, in het boek aangegeven als ‘Het grijze schrift’, waaruit hij in willekeurige volgorde citeert.

Door deze afwisseling tussen een objectiverende, historisch-documentaire aanpak en een subjectieve, impressionistische benadering ontstaat een caleidoscopisch beeld van het ‘land van de Rijzende Zon’. Toen Bouvier er halfweg de jaren 1950 voet aan wal zette, lag de Tweede Wereldoorlog nauwelijks tien jaar in het verleden. Het land kwam langzamerhand bij van wat het zelf als een onbegrijpelijke ramp en schande had ervaren.

In het Westen gold Japan toen nog als een toonbeeld van exotisme en de volmaakte belichaming van oosterse doorgrondelijkheid. Wat meteen opvalt, is dat Bouvier daar geen genoegen mee neemt: “Men vergelijkt de Japanners graag met de Spartanen en leunt vervolgens tevreden achterover in de veronderstelling dat hiermee alles is gezegd” (p. 188).

Bloemenfeest

Zorgvuldig observeert hij en beschrijft vervolgens wat hij ziet. Met rake pen en zonder grote theorieën geeft hij zijn indrukken weer, waarbij vooral zijn talent voor treffende, kernachtige beelden opvalt. Het geluid van een wegrijdende bus “dooft als een kaars” (p. 191).

Een trein wordt “een locomotief met een bronzen bel die zijn paraaf van paarlemoeren rook door de nacht trekt” (p. 202). En een overlevende van Hiroshima legt hij volgende woorden in de mond: “We waren beiden zo licht als as en zo hard als door vuur gestaald bamboe” (p. 89).

In de historische gedeelten valt dan weer de nuchtere, soms licht ironische vertelstijl op. Anno 1000 in Kioto heet het: “De onmetelijke fauna van Japanse spoken is al in volle ontwikkeling en de nachtelijke lucht is vervuld van klaaglijke of vervaarlijke geesten” (p. 33).

Daarbij citeert hij ook uit historische Japanse dagboeken en maakt hij gebruik van beschrijvingen van vroege en latere Japanreizigers en -commentatoren, onder anderen Marco Polo en Ruth Benedict (auteur van het veel gelezen en even vaak verguisde The Chrysanthemum and the Sword, de antropologische studie die ze schreef op vraag van de Amerikaanse overheid).

Pas nadat hij omstandig de geschiedenis van de eilandengroep uit de doeken heeft gedaan, vertelt hij hoe hij er terechtkwam. Daarna volgen twee korte hoofdstukken, respectievelijk over het zenboeddhisme en een bezoek aan een bloemenfeest (een soort lentefeest) in een plattelandsdorp.

Minimalisme

Het laatste kwart van het boek is gewijd aan het noordelijke eiland Hokkaido. Verschillende keren moet hij uitleggen wat hij daar in hemelsnaam gaat zoeken, want het eiland heeft (tot op vandaag) de reputatie van een wat achtergesteld gebied, waar behalve de uitgestrekte natuur bitter weinig te zien valt.

Maar net dat trekt hem aan en het is in deze pagina’s dat Bouvier zijn stijgende bewondering voor de minimalistische principes belijdt. “In dit land dat uit zo weinig bestaat, voegt regen altijd iets extra’s toe. Ik ben trouwens dol op klimaten die geen symfonische muziek laten horen maar slechts een stuk of wat noten die eindeloos worden herhaald. In dat weinige, dat zo goed bij me past, voel ik me thuis, vind ik mezelf terug” (p. 204).

Het is alsof je als lezer hier getuige bent van de genese van een kunstenaar. Twijfelt Bouvier voordien af en toe aan zijn eigen talent, dan tracht hij vanaf Hokkaido niet langer om te worden wat hij niet is, maar haalt het maximum uit wat hem is gegeven.

Dat ‘minder is meer’-principe zou het richtsnoer worden van zijn latere schrijverij. Eerst goed kijken en dan pas schrijven, het zou het motto moeten zijn van alle reisschrijvers.

Vond u deze bespreking interessant?
Steun DeWereldMorgen.be door dit boek in onze shop te kopen.

take down
the paywall
steun ons nu!