‘De stad is van ons’: oproep van gematigde radicaal Dyab Abou Jahjah

‘De stad is van ons’: oproep van gematigde radicaal Dyab Abou Jahjah

Ooit uitgespuwd door de Belgische goegemeente, politici en pers, staat Dyab Abou Jahjah na zijn recente terugkomst uit Libanon meer dan ooit in de belangstelling met zijn columns in De Standaard. België is een linkse, atypische intellectueel rijker. Dat bewijst hij nu ook met zijn boek ‘De stad is van ons’.

donderdag 19 juni 2014 22:07
Spread the love

DeWereldMorgen.be

Op 21 december
2007 veroordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg Dyab Abou Jahjah en Ahmed
Azzuz van de Arabisch-Europese Liga (AEL), tot een jaar effectieve opsluiting
en een schadevergoeding van meer dan 5.000 euro voor hun zogeheten opruiende
rol in straatrellen die op 26 november 2002 uitbraken, na de moord op
Mohammed Achrak.

Het was het voorlopige einde van een haatcampagne waarin
voormalig premier Guy Verhofstadt (Open Vld) en zijn raadgevers, maar ook de
pers – waaronder de krant De Morgen – een weinig fraaie rol hebben gespeeld. Journalist
Ludo De Witte toonde dat aan in Wie is bang voor moslims?, zijn aantekeningen
over Abou Jahjah, etnocentrisme en islamofobie.

Abou Jahjah en Azzuz tekenden toen beroep aan. Einde 2008 gaf
het Antwerpse Hof van Beroep hen gelijk. Ik zat toen mee in de rechtszaal. Het
strafdossier van 4000 pagina’s bleek een lege doos. Zeer gênant. Kort daarop
keerde Dyab Abou Jahjah naar zijn geboorteland Libanon. Zeven jaar later is hij met zijn
gezin terug in België.

De grootste omslag in zijn denken
is de paradigmaverschuiving van identitair nationalisme naar actief
burgerschap. Identiteit moet geen politiek zijn. Hij nodigt uit om samen na te
denken over een nieuw burgerschap. Wat voor burgerschap? Wat voor beleid? En…
wat voor een ‘wij’?

Majority minority cities

Abou Jahjah constateert dat de demografische groei
in de steden een allochtone meerderheid doet ontstaan. Deze wijken met een
meerderheid aan immigranten uit de Derde Wereld – hij gebruikt die term nog – bepalen vandaag het stadsbeeld over heel Europa. Hij verwijst
daarvoor naar steden als Brussel en Amsterdam waar nu al een allochtone
meerderheid is. Het gaat dan om een (numerieke) meerderheid die
geminoriseerd wordt.

Dat is een zeer moeilijke en gevaarlijke situatie waar
steeds meer landen mee te kampen krijgen. Neem
Bolivia, een land waar de inheemse bevolking in de meerderheid is, maar waar ze,
ook onder Evo Morales en ondanks de grondwettelijke erkenning van 36 etnische
groepen, nog steeds niet als volwaardige burgers wordt aanzien. De stad El Alto,
aan de rand van de hoofdstad La Paz, wordt bewoond door Aymara’s die van het
platteland naar de grote stad zijn gekomen en er binnenkort een numerieke maar
geminoriseerde meerderheid zullen vormen.

Hoe gaan we daarmee om in ‘majority minority cities’  in deze eeuw van superdiversiteit? Dat is
de grote vraag die ook Dyab Abou Jahjah stelt en die in vrijwel de hele
wereld aan de orde is of zou moeten zijn. Mondialisering grijpt immers plaats
in de steden en van daaruit moeten de antwoorden komen op de grote problemen
van deze tijd.  

Abou Jahjah schrijft: “De Stad is een schakel
geworden in een keten die van Tokyo tot Los Angeles reikt en van Kaapstad tot
Brussel.’ (p. 19) Hij vermeldt Eric Corijn niet, maar het is duidelijk dat zijn
denken aansluit bij de auteur van Kan de stad de wereld redden? en bij
figuren als Benjamin Barber en zijn recente boek If Mayors Ruled the World.  

Scenario’s

Kan de stad de wereld redden? Dat is de openingsvraag
waarrond Abou Jahjah zijn boek heeft opgebouwd. Na een inleidend hoofdstuk
ontwikkelt hij drie mogelijke toekomstscenario’s van stadsontwikkeling. Hij begint met twee worstcasescenario’s.
Abou Jahjah situeert ze in
Antwerpen-Noord, maar hij vermeldt uitdrukkelijk dat ze gelden voor alle
Noord-Europese steden. Vervolgens geeft hij een positief alternatief.  

In het eerste scenario schetst Abou Jahjah de stad als
dumpingplaats. Enerzijds zetten zich daar de huidige tendensen van
gentrificatie en ‘witte’ stadsvlucht voort. Anderzijds worden uitsluiting en
discriminatie er niet structureel aangepakt. Abou Jahjah schetst een favela-scenario waarin Oekraïense
toestanden plaatsvinden. Hij besluit: “Als de stad een dumpingplaats wordt, stort
de maatschappij in elkaar”. (p. 56)  

Het tweede scenario ‘De stad als burcht’ is een
lichte, iets minder dramatische variant op het eerste scenario, en wordt gekenmerkt door een zich verder doorzetten van de gentrificatietrend en het
voortduren van uitsluitings- en discriminatiemechanismen. Abou Jahjah wijst, zeker niet ten onrechte, op het
sociale verdringingsmechanisme dat zich voordoet bij gentrificatie waarvan de
sociaal zwakkeren het slachtoffer worden.  

Hij is ook niet mals voor bakfiets-Vlamingen die
hij smalend ‘progressievelingen’ noemt. Enerzijds doen ze verpauperde wijken
herleven, zoals de Brusselse Dansaertwijk of het Borgerhoutse Krugerpark. Anderzijds brengen ze een gevoel van ‘invasie’ teweeg bij de
oorspronkelijke bewoners. Hoewel Abou Jahjah zeker een punt heeft, gaat hij hier
behoorlijk kort door de bocht door alle ‘bakfiets-Vlamingen’ – een term die
werd gelanceerd door Bart De Wever – over één kam te scheren.
Nuancering was hier op zijn plaats geweest.

Brusselse hybridisering

In een derde, hoopvol scenario ‘De stad van burgers’
voert Abou Jahjah zijn woonplaats Brussel op als een laboratorium waarin De stad is
van ons
, verder dan een slogan alleen, werkelijkheid zou kunnen worden. Het is daar dat
er de facto geen sprake meer is van een meerderheid, maar van een samenleving
van meerdere minderheden.  

Hybridisering, vermenging is in Brussel aan een zeer
hoog tempo werkzaam. Er is volgens hem een nieuwe identiteit aan het
ontstaan, een nieuwe stedelijke identiteit die afwijkt van wat Vlaanderen of
Wallonië wordt genoemd. Abou Jahjah is vol lof over die hybridiseringstendensen. Volgens hem is de nieuwe Brusselaar ‘iemand die
Mohammed of Jan kan heten, Layla of Virginie of Agneskha, blank of zwart zijn;
meestal iets daar tussenin, hij zal in de eerste en de laatste plaats een kind
zijn van zijn stad.’ Dat Brussel-gevoel, dat Zinneke-zijn is ook de teneur in
het mooie boek In Brussel van de Brusselse historicus Hans Vandecasteele.  

Abou Jahjah geeft enkele momentopnames van die
hybridisering in de Brusselse realiteit. “Een Marokkaan gebruikt het Turkse
woord Abe met oudere Turken als teken
van respect en een Turk zegt Assahbi
tegen een Marokkaan als teken van vriendschap. Congolese jongeren die katholiek
zijn, zeggen Wollah, een islamitische
eed, tegen Poolse jongeren die dat begrijpen. Autochtone jongeren die Andak zeggen in plaats van ‘opgelet’ en
dan in vlekkeloos Nederlands verder spreken met hun Algerijnse vriend die met
hen naar het Nederlandstalige onderwijs gaat terwijl ze allemaal thuis Frans
spreken.” (p. 124) 

Abou
Jahjah benadrukt dat het zeer belangrijk is dat er zich een middenklasse kan ontwikkelen
die zich sociaaleconomisch kan opwerken en zich ook als mondige burger durft
manifesteren. Hij verwijst uitdrukkelijk naar de BRIC-landen waar zich een
dergelijke middenklasse aan het vormen is.

Concentratiewijken

Het discours van Abou Jahjah is
onmiskenbaar links – herhaaldelijk zegt hij dat we afstand moeten nemen van het
culturaliseren van maatschappelijke problemen. Hij pleit dan ook voor
structurele maatregelen, vooral in concentratiewijken en -scholen, hervormingen
van het onderwijs en het opleggen van quota in alle sectoren.

Abou Jahjah is geen doemdenker, maar ook geen
zweverige utopist. “We praten en dromen van een utopie, maar met beide voeten
op de grond. We snakken naar idealen, maar houden ons aan het werkbare”. (p.147).
De scenario’s die hij beschrijft, zijn
verlengstukken van maatschappelijke tendensen die nu manifest aanwezig zijn.

Vanuit zijn overtuiging dat maatschappelijke ontwikkelingen geen natuurgegevens
zijn, maar kunnen beïnvloed worden, schetst hij in zijn laatste hoofdstuk de
krachtlijnen die moeten aanwezig zijn in een manifest van de nieuwe
meerderheid. Het gaat dan over de altijd aartsmoeilijke
strategievraag ‘Wat te doen?’ Dat Abou Jahjah daarin wat algemeen blijft, kun je hem
amper verwijjten.

Het manifest lijkt me in de eerste plaats bedoeld als een
oproep aan gelijkgezinden die out of the
box
willen denken, gelovig of niet, en die zich politiek ter linkerzijde,
maar ook in het centrum situeren. Samen vormen zij de nieuwe meerderheid. “Mensen in de steden, maar ook mensen buiten de
steden met stedelijke reflexen. We zijn blank en bruin en geel en zwart. We
komen in alle smaken en in alle geuren en in alle kleuren. We spreken duizend
talen en vertellen duizend verhalen.” (p. 146)  

Zelfportret

In 2007 publiceerde Abou Jahjah reeds Dagboek Beiroet-Brussel. “Tussen de heuvels van Zuid-Libanon is
België zo dichtbij, even dichtbij als Beiroet in de straten van Brussel”. Nu, in de vlucht, schetst hij het profiel van de nieuwe
stedeling in een kosmopolitische omgeving: “Wij zijn strijders, maar niet waar
het niet nodig is. We zijn ernstig, maar niet waar we kunnen lachen. We
relativeren onszelf, alvorens anderen te relativeren; we bespotten onszelf
voordat we anderen bespotten, maar apologetisch zijn we niet, bedeesd zijn we
niet, bang voor een confrontatie zijn we niet. We gaan ervoor, we zijn kritisch
maar niet cynisch noch defaitistisch.” (p. 147)

Dit is een mooi mensbeeld. Het
lijkt alsof Abou Jahjah een klein zelfportret heeft gemaakt. Om de tekst niet te overladen vermijdt hij
bewust het noemen van al te veel namen en het opnemen van bronvermeldingen,
maar het is duidelijk dat hij goed gedocumenteerd aan dit boek is begonnen. En het zou goed zijn dat er veel Abou Jahjahs opstaan. Dan kan de coverfoto van de auteur vervangen worden door een
veelheid aan wakkere stedelingen “die de grenzen opzoeken, de uitersten zonder
extremisten te zijn”.  

Deze oproep van een gematigde radicaal is een
inspirerend en leesbaar essay met een eigenzinnige denkkracht, die pendelt
tussen reflectie en strijdbaarheid, tussen woord en daad, tussen Beiroet en
Borgerhout en nog veel verder.

Dyab Abou Jahjah: De stad is van ons. Manifest van de nieuwe meerderheid. Uitgeverij Pelckmans, ISBN 9789028977068.

take down
the paywall
steun ons nu!