Van Elcker-Ik tot Hart boven Hard

Voorpublicatie -
vrijdag 30 oktober 2015 13:07

Lees hier de inleiding van het zopas verschenen boek 'Elcker-Ick, 45 jaar sociale actie' van Walter Lotens. Met tien bijdragen van onder meer Guy Poppe, Mieke Vogels, Dirk Barrez en Wouter Hillaert, en een nawoord van Jos Geysels.

Een oudere man monteert zijn fototoestel op een statief en buigt zich over een stapel vergeelde nummers van het tijdschrift Links. Zo kopieer je hier, goedkoop en milieuvriendelijk. Dat moet een geregelde bezoeker van het Amsab-Instituut zijn, het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging in Gent. Op deze zonnige dag ben ik de enige andere bezoeker. Het is zeer stil in het zaaltje op de eerste verdieping waar het naar oude documenten en vervlogen tijden ruikt. Hier wordt historisch onderzoek gedaan. De geschiedenis van de sociale bewegingen zit hier opgeborgen in honderden meters dozen en mappen en rekken vol archiefmateriaal over de socialistische arbeidersbeweging, de partij (bwp, bsp, sp, sp.a), de vakbond (abvv, acod), de mutualiteit, de socioculturele verenigingen, de Arbeiderstoeristenbond, de Jong Socialisten, de Socialistische Vrouwen Vereniging, maar ook klein-linkse partijen en veel meer. Een goudmijn voor historici. Ook voor iemand zoals ik, die materiaal bij elkaar sprokkelt voor een boek.

Het ruime Amsab-herenhuis ligt op hooguit vijftig meter van De Vooruit, het honderd jaar oude feestlokaal in jugendstil van de socialistische verbruikerscoöperatie. In het prachtige glas-in-lood-plafond van de theaterzaal staan nog steeds de eerste woorden van de Internationale: ‘Ontwaak, verworpenen der aarde’, samen met de gebalde vuist van de arbeider. Op het moderne buitenterras met hangende tuin heerst een gezellige zomerdrukte. Aan de overkant zie ik dat andere epoquegebouw van De Vooruit, de krant waar journalist Louis Paul Boon ooit peinzend op zijn sigaretje sabbelde. Wie weet schreef hij er zelfs een passage uit zijn Kapellekensbaan.

Gebouwen zijn stenen herinneringen aan hoe mensen zich organiseerden. De Vooruit als coöperatie is ouder dan het gebouw zelf. Opgericht in 1881 was het zelf de opvolger van de Vrije Bakkers, ontstaan in 1874. Die eerste coöperaties groeiden eind 19de eeuw in het kielzog van de sociale bewegingen en belandden nadien in de traditionele Belgische zuilenstructuur. Sociale bewegingen en verzuiling/ontzuiling, het worden sleutelbegrippen in dit verhaal. De Vooruit maakte overigens furore in West-Europa. Met de oprichting van de Belgische Werklieden Partij (bwp) in 1885 begon in België een experiment dat veel internationale belangstelling opwekte: de bijna volledige fusie tussen de socialistische partij, coöperaties en mutualiteiten. De winsten die De Vooruit in die eerste jaren boekte, werden besteed aan socialistische initiatieven. Naast de uitbouw van de eigen zuil werd financiële steun gegeven aan politieke acties in binnen- en buitenland, zoals de strijd om het algemeen enkelvoudig stemrecht. Het verhaal van de stakers in de Borinage, die brood kregen van De Vooruit, is het meest bekende.

Onder leiding van voormannen Edward Anseele en Edward Van Beveren kregen de socialistische coöperaties de wind in de zeilen. ‘Met de opening van het nieuwe Brusselse Maison du Peuple in april 1899 werd het voorbeeldeffect van de Belgische socialistische coöperaties andermaal geactiveerd, en bijna alle Franse socialisten werden het eens over de centrale rol van le modèle belge in hun streven naar eenheid. Jean Jaurès gaf openlijk te kennen un sincère et fervent ami de la coopération te zijn.’4 

Al die historische wijsheid haal ik uit het werk Werklieden bemint uw profijt! De Belgische sociaaldemocratie in Europa van de Gentse historicus Hendrik Defoort, die iets verderop in de universitaire boekentoren werkt. Het is een lijvig standaardwerk, met Amsab als co-uitgever. De Belgische katholieke zuil stond eerst wantrouwig tegenover coöperaties, maar het werd ook voor de christelijke arbeidersbeweging al snel noodzakelijk om het succes van de socialistische organisaties te bekampen. Die verzuilde ontwikkeling van de verbruikerscoöperaties is een overwegend Belgisch fenomeen. Elders in Europa groepeerden coöperaties zich eerder per sector.

Ik blader nog even in de Amsab-catalogus. Dit zuilgebonden Instituut voor Sociale Geschiedenis is een schatkamer voor onderzoek naar le modèle belge en naar de sociale bewegingen. Maar niet alleen de ‘oude’ sociale bewegingen lees ik verder in de catalogus. Sinds 1980 verzamelt Amsab ook immens veel documenten over de ‘nieuwe’ sociale bewegingen. Je vindt er archieven van de milieubeweging, de derdewereldbeweging, van Agalev en van allerlei emancipatorische en sociale bewegingen van de voorbije halve eeuw. Ik blader door thema’s als alternatieve pers, mensenrechten, migranten, solidariteit, seksualiteit tot – zeer uitvoerig – de vrouwenbeweging. Hoewel deze nieuwe bewegingen nog relatief jong zijn, vonden zij al wel hun weg naar dit archief. Oud en nieuw reiken elkaar hier de hand. Al is dat niet de juiste omschrijving, want vaak boterde het niet zo goed tussen oude en nieuwe sociale bewegingen. De oude bewegingen behoorden in de jaren zeventig al tot de klassieke middenveldorganisaties, die door nieuwe sociale bewegingen als deel van de bestaande orde zelf uitgedaagd werden. Zij kwamen op voor meer autonomie en voor een minder paternalistische samenleving, en zetten zich af tegen de politieke elites en het klassieke middenveld.

Daarom zit ik hier nu, begraven onder een grote stapel kartonnen dozen, aan een lange tafel waar mijn buurman ijverig documenten fotografeert. De dozen dragen allemaal het label ‘Elcker-Ik’: zeer veel Antwerpen, een flink aantal Leuven en Turnhout en een schamel mapje Gent. Niet weinig, maar toch zeer onvolledig. Er moet nog veel meer materiaal bestaan, maar dat zit allicht nog in de persoonlijke archieven van vele ex-medewerkers. Deze reconstructie wordt dus ook een zoektocht naar nog beschikbare stemmen uit het verleden. De meeste protagonisten van dit verhaal zijn intussen gepensioneerde babyboomers het wordt dus hoog tijd om eraan te beginnen, want ‘een mens die sterft is als een museum dat brandt.’ Medeoprichter Flor Fischer overleed in 1998 en zijn kompaan van het eerste uur, Hugo Ongena, is intussen ook al over de kaap van de tachtig. Veel ex-medewerkers van Elcker-Ik zijn inmiddels actieve gepensioneerden – of toch bijna – bij wie ik maar al te graag in hun geheugen wil gaan graven. 

In de stilte van de leeszaal duik ik 45 jaar terug in de tijd en probeer de beginjaren van Elcker-Ik in beeld te krijgen. Dat wordt geen gemakkelijke klus, want over die eerste jaren vanaf 1970 is niet zo veel te vinden. In de archiefdozen klinken verwarrend veel verschillende stemmen. Vaak zijn het momentopnames die ik moeilijk begrijp omdat de context ontbreekt. Deze teksten werden meestal snel-snel in elkaar geflanst en waren zeker niet voor het nageslacht bedoeld. Alleen van Elcker-Ik Antwerpen al zijn er 24 archiefdozen met 124 mappen of omslagen met verslagen, dossiers, interne nieuwsbrieven, brieven, documentatiemappen, studiereizen, nota’s, deelnemerslijsten, aankondigingsformulieren, facturen, activiteitenkalenders, startrapporten, erkenningsrapporten, werkgelegenheidsvoorstellen en ga zo maar door. Het archief van Amsab wordt duidelijk ‘overvallen’ met materiaal en vindt voorlopig niet de tijd om alles systematisch te ontsluiten. Enkel de inventaris van Elcker-Ik Turnhout is heel zorgvuldig opgesteld. Jammer voor mij, want ik wil vooral het ‘moederhuis’ Antwerpen in beeld brengen. 

Ik voel mij eerder een blinde beiaardier die niet goed weet hoeveel klokken er in de toren hangen, dan een middeleeuwse monnik met een duidelijk omschreven opdracht. Ik snuffel te kust en te keur in handgeschreven of gestencilde, dicht op elkaar getikte documenten en uit de mist van de tijd komen een heleboel namen op me af van mensen die een tijdje meedraaiden in Antwerpen. De meeste namen zijn me niet onbekend, dat is alvast een aanknopingspunt. Wim Steel, Mattie De Ryck, Mieke Vogels, Jos Geysels, Paul Goossens, Hilde De Wit, Jan Soetewey, Joost Van Langendonck, André Bogaert, Stefaan Vermeulen, Dré Smessaert, Luc Steenkiste, Hilde Derveaux, Katrien Boone, Ludo Serrien, Ludo Fret, Luc Versmissen, Bob Docx, Gerd Van Limbergen, Jan Baelus, Ludo Abicht, Wim Van Hees en ga zo maar door. De lijst van geëngageerde mensen is lang, zeer lang en dat zijn dan nog maar enkel de namen in de archiefdozen van Elcker-Ik Antwerpen. 

In die vergeelde documenten zit niet alleen de sfeer van een tijdgeest verborgen. Hoe langer ik bezig ben, hoe sterker een meerstemmig en geëngageerd koor tot leven komt dat met vallen en opstaan zijn steentje in de rivier verlegde. Dit verhaal werd echter nooit systematisch opgetekend. Pas in 2013 gaf Ken Steyls met zijn masterproef de eerste aanzet tot ‘een verken- nende studie van Elcker-Ik tussen 1970 en 2013.’ Een jaar later maakte de pas afgestudeerde regisseur Timm Knaeps, met behulp van Stefaan Vermeulen en Yael Brakin, een documentaire over Elcker-Ik. In die film wordt een groot aantal ‘oud-strijders’ geïnterviewd over hun inzet, hun vele realisaties en het engagement van Elcker-Ik tot maatschappelijke vernieuwing. Tijdens de feestelijke voorstelling van die film werd de basis van dit boek gelegd. Toen Stefaan bij de inleiding vroeg of er ‘geen jong-gepensioneerde in de zaal zit die hierover een boek wil schrijven’ nam ik de handschoen op. Ik was geboeid door het onderwerp, en besefte toen nog niet welke aanslag dit onderwerp zou betekenen op mijn tijd.

Ere wie ere toekomt, Ken en Timm gaven de voorzet. De nieuwsgierigheid van deze jonge generatie werkte aanstekelijk. En daarom zit ik hier nu amateuristisch foto’s te nemen zonder statief en aantekeningen te maken tussen de kartonnen dozen. Het is zeker niet mijn bedoeling om dé geschiedenis van Elcker-Ik te schrijven. Dat zou aanmatigend zijn. Ik ben trouwens geen historicus, maar door mijn leeftijd – ik ben een oorlogskind – kan ik wel mee terugblikken op die 45 jaar. Ook door mijn maatschappelijke engagement dat in het verlengde lag van Elcker-Ik. En al was ik nooit een medewerker van binnenuit, ik behoor tot de generatie die het allemaal meegemaakt heeft. Dat is soms een voordeel, maar kan evengoed leiden tot selectieve verblinding, overbelichting of zelfs stereotypering van periodes die je zelf intensief meemaakte. Het was historicus Kim Christiaens die me daar tijdens een voorbereidend gesprek op wees. Hij is een jonge doctor aan de ku Leuven, gepromoveerd op een studie over de geschiedenis van de nieuwe sociale bewegingen, en erg internationaal georiënteerd. Omdat hij toen zelf nog niet geboren was, kan hij veel afstandelijker terugblikken op de solidariteitsbewegingen met Vietnam, Chili, Nicaragua en Zuid-Afrika dan ikzelf.

Ik nam eraan deel, hij kent het alleen uit de archieven. ‘Ik vind onderzoek op basis van geschreven bronnen veel belangrijker dan inter- views met oud-strijders. Die geven immers vaak een gekleurde, persoonlijke versie van de feiten, die dan aan de strenge regels van de historische kritiek onderworpen moeten worden.’ Zo toonde hij aan dat de mobilisering voor de massale anti-oorlogsdemonstraties van eind jaren 60 en begin jaren 70 ook in grote mate gedragen werd door bijvoorbeeld de communistische partij, die in de jaren 60 allesbehalve nieuw was. Terwijl traditionele studies vooral studenten en Nieuw Links als voornaamste protagonisten beschouwen. Dat zijn inzichten om goed over na te denken. Ik pleit alleszins voor een grotere deelname van jonge onderzoekers aan de studie van de nieuwe sociale bewegingen. Zo was ook de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog, de collaboratie en de repressie veel te lang in handen van geëngageerde auteurs, vaak betrokkenen, die een pro domo-versie van de feiten vertelden. Vooral de huidige generatie van historici (Bruno De Wever, Herman Van Goethem, Lieven Saerens, Insa Meinen, …) schetste een genuanceerder beeld van die periode. ‘Vandaag zal geen enkele historicus nog beweren dat we de waarheid, zoals het geweest is, in alle objectiviteit kunnen reconstrueren omdat we altijd al doorheen de lens van onze ervaringen naar het verleden kijken,’ schrijft filosoof Ludo Abicht.

Ik zal zeker rekening houden met de raad van Kim Christiaens, maar voor dit boek baseer ik me toch vooral op archiefmateriaal en op interviews met ex-medewerkers. Daarmee waag ik me op het glibberige terrein van de mondelinge geschiedenis, dat besef ik. Maar door mensen van vlees en bloed aan het woord te laten, hoop ik vooral dat de tekst minder naar archiefdozen gaat ruiken. Hugo Ongena – medestichter van Elcker-Ik – had me van in het begin gewaarschuwd. ‘Let op. In het verhaal van Elcker-Ik zijn zeer vele en polyvalente stemmen aanwezig. Die moeten mee doorklinken, want, zoals Wannes Van de Velde zei, “ne zanger is ne groep.”’ Inderdaad, Elcker-Ik was een collectief met sterke, geprononceerde persoonlijkheden.

Bij momenten lagen die ook overhoop met elkaar. Dat is eigen aan elke groep mensen, zeker als ze extra gedreven zijn. Ook tussen founding fathers Hugo Ongena en Flor Fischer was het niet altijd koek en ei. Dat is nu eenmaal eigen aan een groep met mensen die – als ik Kant mag parafraseren – toch allemaal uit krom hout gemaakt zijn. Heiligen bestaan niet, alleen maar feilbare mensen. Dat is mijn credo en zo kijk ik ook naar Elcker-Ik. 

Maar al die mensen droegen wel, over generaties heen, een gemeenschappelijk engagement. In veel gevallen werden zij na hun Elcker-Ik-periode zelf ook de eerste steenlegger van nieuwe organisaties waarvan het embryo in Elcker-Ik tot ontwikkeling gekomen was. Iemand als Ludo Fret bijvoorbeeld sloot zich in 1972 als vrijwilliger aan bij de Werkgroep Gehandicapten. Op voorwaarde dat hij met een grote papierslag en giften zelf voor inkomsten zou zorgen, kwam hij in 74 voltijds in dienst bij Elcker-Ik. Daar verruimde hij meteen het politiserend vormingswerk met gehandicapten naar welzijnswerkers, door vanuit het actiecomité Vrij en Vrolijk de Werkgroep Bijzondere Jeugdzorg op te richten. Het werd zijn voedingsbodem voor een levenslang engagement in het welzijnswerk. Hij vermeldde die inspiratie expliciet bij zijn afscheid, toen hij in 2013 met pensioen ging als directeur van het Pluralistisch Overleg Welzijnswerk en hoofdredacteur werd van alert, het tijdschrift voor sociaal werk en politiek. Ook Joost Van Langendonck, in 75 initiatiefnemer van drukkerscollectief De Wrikker ging onlangs met pensioen, net zoals Bob Docx, die in 81 vanuit Elcker-Ik startte met garagecollectief De Krikker – alleen voor R4-autootjes. Het wrikken en krikken in de marge eindigde voor al deze mensen niet wanneer ze uit het Elcker- Ik-nest vertrokken. Een nog bekender voorbeeld is Mieke Vogels, die als ex-medewerkster van Elcker-Ik eerst politica werd bij Agalev/Groen en later minister van Welzijn. In haar politieke testament De rekening van de verzuiling pleit zij voor een andere benadering in de zorg: van een zuilgebonden naar een buurt- en regiogebonden aanpak. De ontzuilingsgedachte van Elcker-Ik droeg ze heel haar politieke loopbaan met zich mee.

Volgens Ludo Fret waren Elcker-Ik-mensen ontzuilde figuren. ‘De meeste medewerkers hadden zich losgemaakt uit de katholieke zuil, maar konden of wilden zich niet zomaar bekennen tot de socialistische zuil, waartoe ze zich trouwens, ook op theoretisch vlak, weinig aangetrokken voelden. Enkelen bleven ongewild het duidelijk katholieke etiket van destijds meedragen, wat voor boze tongen de aanleiding was om een roomse kleur te geven aan heel de organisatie Elcker-Ik. Hugo Ongena voegt daaraan toe: ‘Vanuit Elcker-Ik was het zeker in die beginjaren heel moeilijk om politieke medestanders te vinden. De verzuiling was toen heel reëel. Eerst was ik zo naïef om vanuit het basissocialisme medestanders te zoeken bij de socialisten, maar dat waren aanvankelijk nog onze grootste vijanden, want voor hen was ik een tjeef. Het klopt dat de meeste Elcker-Ik-medewerkers uit een christelijk nest kwamen, maar zij zetten zich af tegen wat de kerk geworden was.’

Elcker-Ik speelde in de loop der jaren een actieve rol in de nieuwe sociale bewegingen zoals de vredesbeweging, de milieubeweging, de vrouwenbeweging en de derdewereldbeweging, maar ook in de strijd tegen racisme, de ontwikkeling van de sociale economie en de emancipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen. Dat wordt me nog eens extra duidelijk terwijl ik door al die documenten ploeg. Alleen al uit het tijdschrift van Elcker-Ik – in 1975 kostte een abonnement 30 Belgische frank (0,75 euro) – blijkt dat de volkshogeschool als centrum voor vorming en actie ontzettend veel hooi op de vork nam. Alle dagen waren er activiteiten. Ik doe hier een willekeurige greep uit het programma in september 75. Elcker-Ik bestond toen vijf jaar. Ik lees een verontwaardigde gestencilde tekst van de Werkgroep Bijzondere Jeugdzorg over het proces tegen Vrij en Vrolijk en de wantoestanden daar. Een oproep van het nationale actiecomité ‘Een rode anjer voor Angola’. Een bijeenkomst van het Antwerpse volkskoor. Cursussen weven, brood bakken, astrologie of hatha-yoga. Empathietrainingen. Een cyclus ‘Wie ben je?’ De start van de Werkgroep Volksgeneeskunde. Een vergadering van het Antwerpse front werkgroepen mindervaliden. Een studiereis naar Portugal. Bijeenkomsten rond de dood van een relatie. Een denk- en doe-dag voor progressieve onderwijsgroepen. En op het einde van de maand een bal van de beweging voor progressieve frontvorming.

Voor elk wat wils dus en met aandacht voor het middeleeuwse elcker (ieder) en ‘ik’. En zo ging het maand in maand uit, jaar in jaar uit. Ik lees over het elan en de bevlogenheid in de jaren zeventig en de belangrijke rol van trekkers als Flor Fischer en Hugo Ongena. Die sprak ook mensen aan om de centra in Turnhout, Leuven, Mechelen en Gent te starten en ook even Brugge. In de jaren tachtig – the iron eighties – bereikte Elcker-Ik zijn hoogdagen, met een uitstraling en activiteiten in heel Vlaanderen. In de jaren negentig kwam Elcker-Ik in moeilijker vaarwater terecht en na de millenniumwissel zag het er even niet zo goed uit. Maar vanaf het begin van deze eeuw vond Elcker-Ik zijn tweede adem. Al bladerend door al die archieven worden deze grote conjunctuurbewegingen tussen 1970 en 2015 al snel zichtbaar. Het is alvast mijn bedoeling om die evoluties zorgvuldig in kaart te brengen. Om het in sociologentaal te zeggen: er zijn niet alleen breuklijnen tussen de verschillende decennia, er zijn ook ‘doorlopers’. Dat wordt mijn intellectuele zoektocht als kritische sympathisant van Elcker-Ik. Ik beschouw deze bladzijden dan ook als een voorzet naar al die protagonisten en antagonis- ten van Elcker-Ik, om er elk hun eigen verhaal en bedenkingen aan vast te knopen.

Mijn reconstructie zal heel onvolledig zijn. Het wordt een poging om de geschiedenis te lezen door mijn eigen gekleurde bril. Ik neem mij voor om verschillende lenzen te gebruiken: een telelens voor tientallen concrete Elcker-Ik-verhalen, een groothoeklens voor de ruimere maatschappelijke context. Overigens is Elcker-Ik nog lang geen afgesloten verhaal. Dat merkte ik vorig weekend nog, op een druk bijgewoonde bijeenkomst van de Antwerpse actiegroepen die al jaren de mobiliteits- en milieuproblemen van de Antwerpse Ring op de politieke kaart zetten. Manu Claeys van stRaten-generaal, Wim Van Hees van Ademloos en Peter Vermeulen van Ringland kwamen aan het woord over alweer een nieuwe campagne met crowdfunding om het bam-tij alsnog te keren. Ondanks de beslissing van de Vlaamse regeringen om de open verkeersriool in Antwerpen nog te verbreden, blijven zij hardnekkig verzet bieden en betere oplossingen voorstellen. Zij doen al jaren wat antropoloog Rik Pinxten zegt: ‘We kunnen een stukje macht in handen nemen, in onze eigen wereld, los van dat hogere niveau waar alles zo vast lijkt te zitten. Onderaan is er nog veel plaats. Dat was ook de boodschap van Elcker-Ik 45 jaar geleden al. Ze is nog steeds zeer actueel. Op het einde van de bijeenkomst nodigden de actiegroepen iedereen uit voor een drankje in – jawel – Elcker-Ik.

Deze hedendaagse actievoerders vertegenwoordigen eenzelfde mondige beweging van onderuit die zich niet laat inpakken door machtspolitici die hun formele gelijk legitimeren met een vierjaarlijkse stembusgang. Voortschrijdend inzicht is aan hen blijkbaar niet besteed. De kinderen van de babyboomers laten van zich horen op nieuwe sociale media, maar met eenzelfde gedrevenheid als hun historische voorgangers. L’histoire se répète. Ook de huidige strijd van Hart boven Hard past in die traditie, met zijn zeer uitgebreide netwerk van middenveldorganisaties tegen de rechtse regering-Michel I. En de vele kleine initiatieven die van onderuit ontstaan zoals coöperaties, gemeenschapstuinen, geefmarkten, kringloopbeurzen en andere solidariteitsinitiatieven. Het zijn hoopvolle voorbeelden van com- munities of practice die niet zover afstaan van de idealen en de actievormen uit de 45 jaar geschiedenis van Elcker-Ik. Daarom wil dit boek de praktijk van weleer ook confronteren met deze nieuwe vormen van burgeractivisme.

Hoe trek je anno 2015 lering uit bijna 50 jaar ervaring met vorming, actie en burgerparticipatie? Wat kunnen hedendaagse bewegingen leren uit de pioniersjaren en de verwezenlijkingen en/of mislukkingen van de nieuwe sociale bewegingen? Heeft de trend naar ontzuiling, die toen ingezet werd, voortgang gevonden? Hoe verhouden de oude en de nieuwe sociale bewegingen zich tot elkaar? Vinden de huidige nieuwkomers in het maatschappelijke middenveld inspiratie bij de spelers die zich ongeveer vijftig jaar geleden in dat veld aandienden? Zijn de initiatieven van Elcker-Ik in de marge blijven opereren of heeft er zich in al die jaren een trend van contestatie naar integratie voorgedaan? Wat kunnen we leren uit de overgang van nieuwe sociale bewegingen naar een politieke formatie zoals Agalev/Groen? De maatschappelijke uitdagingen van vandaag – klimaatopwarming, armoede en herverdeling, superdiversiteit en migratie, economische en financiële crisis, politieke verharding van de mondiale tegenstellingen – dagen elke kritische burger immers uit om zijn stem te laten horen.

Ik stel die vragen in dit boek niet alleen aan ex-medewerkers van Elcker-Ik, ik stel ze ook aan een aantal commentatoren. Hun reflecties plaatsen de rol van Elcker-Ik in een bredere maatschappelijke context, en maken dit verhaal ook meerstemmig. De interviews, beschouwingen en subjectieve reconstructies in dit boek vormen een ideale punchbal om zich tegen af te zetten of een kapstok om beschouwingen aan op te hangen. Door de reflecties van Ludo Abicht, Mieke Vogels, Ferre Wijckmans, Manu Claeys, Wouter Hillaert, Frank Vandenbroucke, Stijn Oosterlynck, Aviel Verbruggen, Liesbet Walckiers, Guy Poppe en Dirk Barrez en het nawoord van Jos Geysels ontmoeten ook heden en verleden elkaar in dit boek. Overigens zijn er thema’s genoeg om een maatschappelijk debat over aan te gaan. Doet het huidige middenveld nog wel aan politiek, zoals dat in de jaren zeventig door de nieuwe contestatiebewegingen en actiegroepen begrepen werd? Of is er na de lange weg door de instellingen sprake van inkapseling in een maatschappelijk systeem waartegen men zich ooit radicaal afzette? Hoeveel pragmatisme is er binnengeslopen in de bevlogenheid van weleer? Hoe verhoudt dat middenveld zich tot het beleid, zeker onder de huidige centrumrechtse regering? ‘Is het middenveld (co-)architect of eerder (onder)aannemer van het beleid?,’ zoals de Verenigde Verenigingen zich afvragen. Hoe is het gesteld met de verzuiling en de rekening ervan? Kunnen nieuwe coöperaties, peer-to-peer-netwerken en buurtgroepen voldoende democratische kracht tot verandering ontwikkelen? 

In zijn boek De democratie voorbij vermeldt Luc Huyse de Antwerpse koepel van buurtbewoners De Ploeg die een constructieve dialoog aanging met een projectontwikkelaar. Zo slaagden zij erin om een nieuw Electrabelgebouw ook een meerwaarde te geven voor de buurt. Deze dialoog kwam overigens tot stand zonder inbreng van politieke partijen. In veel gevallen zijn die immers een remmende factor, zoals in het beruchte Oosterweeldossier waar de stem van onderuit er blijkbaar niet toe doet. De actiegroep stRaten-generaal wordt al sinds haar ontstaan genegeerd. De resultaten van het volksreferendum van Ademloos tegen het bam-tracé worden stelsel- matig verkeerd voorgesteld. En ook de snel aangroeiende groep Ringlanders die de autosnelweg willen overkappen, wordt niet als volwaardige partner beschouwd. Het kan dus niet toevallig zijn dat Elcker-Ik in 2015 bij momenten onderdak verleent aan deze Antwerpse actiegroepen. Ook Hart boven Hard is er meer dan welkom, het burgerinitiatief dat zich verzet tegen een al te economische kijk op onze samenleving en dat opkomt voor meer gelijkheid, solidariteit en zuurstof voor mensen. Zij lopen met z’n allen al decennia mee in de richting van Utopia, zoals Eduardo Galeano het verwoordt in het openingscitaat.



Content

take down
the paywall
steun ons nu!