Buitengewoon onderwijs afschaffen is niet zo moeilijk

Opinie - Peter Lambreghts
dinsdag 1 september 2015 16:33

“Ik voelde mij afgesloten van de wereld” “Ik wil graag werken, maar het is moeilijk om een job te vinden. Ik ben in het buitengewoon onderwijs weinig uitgedaagd en heb niet genoeg geleerd om mijn plaats in de samenleving te vinden en mijn steentje bij te dragen. Mijn omgeving en ik zijn ervan overtuigd dat ik dat potentieel wel heb.”

Maak kennis met Jonas. Een enthousiaste en nieuwsgierige jongen die nog heel wat kan bijleren. Met veel dromen, vragen en ruimte om te groeien. Eén moeilijkheid, hij heeft een beperking. Het gaat iets moeilijker dan bij andere kinderen om dagdagelijkse dingen te doen. Op school raden ze hem aan om naar het buitengewoon onderwijs te gaan. “We hebben al alles geprobeerd en we denken dat Jonas gelukkiger zal zijn in het buitengewoon onderwijs”.

Daarna werd het moeilijk. Ondanks de goede wil van alle betrokkenen, is een plaats in de samenleving zoeken na het buitengewoon onderwijs niet eenvoudig. Jonas kreeg weinig uitdagingen, zijn capaciteiten werden geregeld onderschat en hij kreeg geen begeleiding voor een job in het reguliere arbeidscircuit. Zijn leven speelde zich ver weg af van de gewone samenleving.

Weg dromen. Weg kans om te groeien. En hij is jammer genoeg niet de enige.

Heel wat kinderen en jongeren komen terecht in het buitengewoon onderwijs terwijl een plaats in het gewoon onderwijs voor hen perfect mogelijk is. Het zou hen meer klaarstomen voor een plekje op de gewone arbeidsmarkt. Zo kunnen ze  hun steentje aan de maatschappij bijdragen. Het zou hen en hun omgeving heel wat levenswaarden bijbrengen over leven met een beperking.

Een belangrijke vraag: Hoe komt het dat zoveel jongeren in het buitengewoon onderwijs terechtkomen?

Historisch zo gegroeid. Heel lang geleden was het de gewoonte om kinderen en jongeren met een beperking naar instituten ver weg van de samenleving te sturen. Een groot gebouw in een bos met grote muren errond, ver weg van het gewone leven. Gelukkig zijn we al een heel eind verder gekomen en is dat vandaag niet meer de standaard. Toch zijn nog niet al deze gebouwen afgebroken en komen kinderen er – weliswaar met een heel andere aanpak dan vroeger- toch terecht.

Daarnaast is het een complex verhaal van financieringsstromen en overheidsdomeinen. Kinderen met een beperking kwamen vaak terecht in een medisch pedagogisch instituut vroeger MPI, nu MFC. Daar krijgen ze ondersteuning voor dagdagelijkse dingen en krijgen ze er onderwijs. Het onderwijs wordt gefinancierd door de sector onderwijs, de zorg en het wonen en leven, de ondersteuning wordt dan weer door het Vlaams Agentschap Personen met een Handicap betaald. Maar in de praktijk lopen beide  financieringsstromen binnen deze  instituten door elkaar. Zo vloeien onderwijs en het gewone leven samen. Er is financieel geen onderscheid en ook de kinderen zelf ervaren weinig verschil. Een routine met een duidelijk onderscheid tussen wonen, leven en onderwijs is nauwelijks aanwezig.

Ook de lange wachtlijsten in de gehandicaptensector versterken het probleem. Het persoonlijk  assistentiebudget(PAB) is een mogelijke oplossing om kinderen met een beperking te ondersteunen in het gewone onderwijs. Met het budget kunnen mensen zelf hun assistenten aanwerven en hun ondersteuning organiseren. Het is een volwaardig en aangepast budget dat bestaat naast alle kleine regelingen die er vandaag al zijn: GON-uren, GOK-uren, … . Het probleem: niet genoeg mensen kennen het systeem. Diegene die het wel kennen, wachten soms jaren door een gebrek aan budget van de overheid of door ingewikkelde en langlopende procedures. Het verhaal is genuanceerder, maar toch kunnen we ons de vraag stellen: Wat als we het budget dat de Vlaamse regering nu  in het  buitengewoon onderwijs besteedt  aan assistentie en ondersteuning in het gewone onderwijs zou geven?

Om het beperkte budget dat er is op een rechtvaardige manier te verdelen, zijn de regionale prioriteitencommissies (RPC’s) in het leven geroepen. De leden van zo’n commissie beslissen per dossier of de persoon in kwestie al dan niet een budget krijgt. Ze wegen alle dossiers af en geven budget aan diegene waarvan zij op dat moment inschatten, dat die het dringendste hulp nodig heeft. Dat leidt tot situaties waarbij enkel mensen die zich in een schrijnende situatie bevinden een budget krijgen. Iemand die nog wel even verder kan, maar dankzij een budget wel zou kunnen werken, studeren of zijn omgeving ontlasten, maakt vaak geen kans.

Begrijpelijk, maar wat als we verder kijken dan de korte termijn? Een jongen die geslaagd is in het gewone lager onderwijs. Hij wil graag een assistentiebudget omdat het middelbaar doorlopen anders moeilijk wordt. Omdat zijn ouders er nog zijn en hem nog genoeg kunnen opvangen en ondersteunen, is zijn situatie niet dringend genoeg en krijgt hij geen budget. Zes tot tien jaar later kan hij niet verder studeren omdat hij het diploma niet heeft en misschien ook niet de nodige vaardigheden heeft aangeleerd. Zo glipt de gewone arbeidsmarkt en een perspectief op een zo normaal mogelijk leven ook steeds verder weg. Hem een budget geven op het moment dat hij hiermee zijn leven kan uitbouwen, maakt hier het verschil. Zeker in het geval van kinderen, is het dus nodig om niet alleen naar de dringendheid te kijken, maar ook naar het perspectief op lange termijn.

Vandaag staan we op een keerpunt. Via het M-decreet wil de overheid meer inclusief onderwijs mogelijk maken. Via de integrale toegangspoort wil de overheid jongeren beter en sneller hulp bieden. Via de persoonsvolgende financiering (PVF)  wil de overheid meer mensen met een beperking zelf de touwtjes in handen geven over hun ondersteuning. Zo komen alle puzzelstukjes samen en daarbij vormt PVF de sleutel tot de oplossing.  En dat is goed, al die nieuwe plannen en zicht op vooruitgang. Maar wat weten we over de context?

Er is onvoldoende budget om alle betrokkenen te ondersteunen. Er is niet genoeg informatie, duidelijkheid en transparantie voor mensen die de plannen in de praktijk uitvoeren . En de financieringsstromen zitten niet juist. Dat leidt tot verkeerde opvattingen, bezorgdheden en stress waardoor de goedbedoelde vooruitgang misschien een stilstand veroorzaakt of in het slechtste geval gaan we erop achteruit.

Kortom, een complex verhaal met veel verschillende betrokken partijen. Maar het gaat wel over jongeren en de kansen die zij (niet) krijgen. Over onze kinderen. Het gaat over de toekomst van onze samenleving. Willen we een samenleving waarin mensen met een beperking en mensen zonder beperking naast elkaar leven? Of willen we een samenleving waarin ze samen leven, van elkaar leren en waar iedereen de kansen krijgt waar hij of zij recht op heeft?

Daarom is deze boodschap aan heel wat mensen gericht:

Beste beleidsmaker in de sector voor personen met een beperking, maak alstublieft werk van de wachtlijsten. Zorg ervoor dat elke persoon met een beperking een budget krijgt waar hij of zij controle over heeft  zodat  dit niet in de weg staat van verdere ontwikkelingen in andere beleidsdomeinen.

Beste beleidsmaker van het beleidsdomein onderwijs, zorg er voor dat het budget dat u wil besteden aan het laten groeien van een zorgenkind even hoog is, of het nu naar een gewone of een buitengewone school gaat.

Beste leerkracht, zeg niet “inclusief onderwijs dat werkt niet”, maar vraag de overheid om voldoende middelen te voorzien om uzelf en uw kinderen te ondersteunen zodat ook u de mogelijkheden hebt om kinderen alle kansen te geven die ze verdienen.

Beste ouders en kinderen, geloof in jezelf en je intuïtie. Blijf opkomen voor waar je recht op hebt.

Peter Lambreghts is een persoon met een beperking die als een van de eersten volledig inclusief onderwijs volgde. Nu heeft hij een gezin met twee kinderen en werkt hij als woordvoerder voor Onafhankelijk Leven vzw.



Content

take down
the paywall
steun ons nu!