Trom in de RUZ – afl 28

Trom in de RUZ – afl 28

Bij het zien van de slachting bij Salanga riep Atomù op tot actie. De lat is te hoog komen te liggen, constateert Trom. Dat is het, trompettert Atomù, als wij dieren nu eens met zijn allen naar de stad trekken om de lat te verleggen?

dinsdag 4 september 2018 17:13
Spread the love

Stel je voor, het symbool van de Markt en de prestatiemaatschappij – daar heeft de tweevoeter niet van terug. In 2045 vindt Magnus het fantastisch dat het verhaal van Trom in de RUZ wordt opgevoerd, maar hij en Quint hebben privé nog wat uit te klaren.

 

Terug naar Tingatonga

uit Nisja’s log De Opstand der Dieren, 2016/28

Elk jaar wordt het moeilijker om door de savanne te navigeren. Overal waar Atomù en zijn karavaan passeren, stoten ze op dorpen en plantages, op hekken en platgebrande stukken bos.

‘Gruwelijk, dat was hier vorige keer niet,’ rommelt de grote bul als ze op een immens veld vol palmbomen stuiten. ‘We kunnen er niet eens van eten. Keren maar weer.’

Heel even ziet Trom een glimp van wanhoop in de ogen van zijn leider, maar deze herstelt zich snel. ‘Kom op, dan buigen we af langs Bulimba, net voor de Siringet. Een omtrekkende beweging meer of minder, wat maakt het uit. We kunnen beter niet te veel in de kijker lopen. Daarbij, Mater wacht sowieso op ons bij Taalu.’ 




Resoluut wendt Atomù het hoofd westwaarts, ook al moet hij daarvoor een oude route verlaten. Feilloos stelt hij zijn antenne bij op de mindmap die hem van generatie op generatie is doorgegeven. Op luchtfoto’s zijn nog sporen van traditionele olifantenpaden te zien, maar ze worden overal doorkruist door constructies van de mens. De schrale oogsten van de Kirim zijn nog een meevaller, maar hier en daar staat iets in de weg, daar kunnen ze niet veel aan doen. Olifanten hebben hun kaliber en ook de andere gasten uit de Geheime Vallei zet je niet zomaar opzij. Pech als de dorpelingen daar geen begrip voor hebben, maar het is niet anders.

‘Alsof de natuur niet van iedereen is,’ moppert Atomù. ‘Vroeger, ten tijde van de eerste kolonialen, was er nog enig ontzag voor ons. Nu staan er overal palissades en omheiningen met schrikdraad.’

‘Waarom grijpt het gouvernement dan niet in?’ zegt Trom, die samen met Quark naast hem loopt.

‘Het gouvernement? Was het maar waar. Tegenwoordig spelen politiek, economie en overheid onder één hoedje. De ene controleert de andere niet meer, ze bevoordelen gewoon elkaar. Ten koste van de gewone tweevoeter, maar ook van ons en de natuur.’

‘Hoe kan zoiets nu? Het Tingatongapark is toch van de overheid? Die komt toch op voor onze rechten?’

‘Ja, maar het reservaat krimpt voortdurend. En alle afspraken worden met de voeten getreden. Waarvoor komen we op straat, denk je? Toch omdat er weer een paar honderd van ons zijn afgeslacht door stropers of rebellen, die gedoogd worden door papa Zeus.’

Trom zwijgt. Hij begrijpt niet hoe levende wezens dergelijke zinloze daden kunnen stellen.

‘Ik zal je wat vertellen over de geschiedenis van de tweevoeter,’ zegt Atomù. ‘Er is grote strijd geweest. Eerst tussen wit en zwart, omdat de ene de andere overheerste. Onderaan op het continent werden zwarte tweevoeters zelfs apart gezet, in reservaten, net als wij. Daarna stonden de zwarte tweevoeters elkaar onderling naar het leven. Dat was hogerop, dicht bij de Grote Meren.’

‘Maar elders ter wereld ging het ook fout,’ argumenteert Quark.

‘Reken maar. Er is altijd en overal tweespalt geweest, dat is zelfs twee keer op een wereldwijde oorlog uitgedraaid. De laatste keer dat er vrede werd gesloten ging het een tijd goed. Er was een betere verdeling tussen arm en rijk, iedereen droeg zijn steentje bij. Ook wij profiteerden daarvan, er kwamen programma’s die ons moesten beschermen.’

‘Zoals in het Tingatongapark.’

‘Precies. Maar daarna stak de hebzucht weer de kop op. Rechten die waren verworven werden opnieuw afgebouwd, onder het mom de handel meer zuurstof te geven. Daar gingen onze slagtanden weer. Tot er straks niemand van ons is die overschiet. Ook de gemiddelde tweevoeter is er niet beter van geworden. Van hen lopen er steeds meer rond, de hele wereld verkeert in chaos.’

‘Is er dan nergens orde gekomen?’

‘Alleen voor sommigen, beste Trom. Sommigen hebben overvloed, sommigen zijn zelfs zo buitensporig welvarend dat ze het niet op kunnen maken in één leven, laat staan meenemen in hun graf. Het is een gigantische zeepbel. Al dat profijt dat ze najagen, het is een illusie.’

‘Dan is de lat behoorlijk uit evenwicht,’ zegt Trom stilletjes voor zich uit.

‘Wat zeg je daar?’ schettert Atomù zo hard dat de hele karavaan abrupt tot stilstand komt.




‘Ik zei: de lat is uit evenwicht,’ zegt Trom geschrokken. ‘Ik heb er ooit een grafiek van gezien op een samsam. Naarmate het aantal stroperijen toenam, ging de curve omhoog. Dat was een teken dat het misging, zei dokter Taldis. Op de savanne wordt normaal een nulsomspel gespeeld. De leeuwen slaan een antilope, wij olifanten doen aan bomenbeheer. Kortom, we hebben geen regelaar nodig, we houden de lat vanzelf in het midden. Maar als die buiten ons om steeds hoger gelegd wordt…’

 ‘Je bent geweldig,’ schalt Atomù, zijn slurf om die van Trom wikkelend tot hij bijna stikt. ‘Van een onzichtbare hand gesproken. Ha! Overal zie je ingrepen van de tweevoeter. Dat moeten we aan banden leggen. We willen meer regulering. En om dat te verkrijgen, stappen we naar de markt van Mugwana. Om de lat gelijk te trekken!’

‘Nu moet je me even bijspijkeren,’ zegt Argyll, de mammoet. ‘Ik ben niet meer mee.’

‘Hij heeft het over Ching-wei, de beurs van Mugwama,’ kleppert Longlegs, de ooievaar. ‘In de toren naast het paleis van papa Zeus op de markt staat een reuzengrote lichtreclame die de evolutie van het bbp in Malambi, Afrika en de hele wereld weergeeft. Die bedoel je toch, hè?’

‘Precies, die bedoel ik,’ zegt Atomù. ‘Die curve gaan we met een goedgemikte stoot eventjes aanpassen.’

‘Dat ding staat veel te hoog, daar kun je niet bij,’ zegt Khan, de sabeltandtijger.

‘Geen probleem,’ zegt Sjors, de reuzenpad. ‘Ik ben vrijwilliger, dat wordt de sprong van mijn leven.’

‘Het is Trom zijn idee,’ zegt Betty, de titanosaurus. ‘Ik zou er ook bij kunnen, maar ik vind dat de jeugd het moet doen.’

‘Het lijkt me veeleer symbolisch,’ zegt Jess, het nijlpaard. ‘Wat denk je ermee te bereiken?’

‘Het maakt niet uit,’ loeit Jägermeister, de buffel. ‘We laten ons aantal spreken. Daarmee maken we ons ongenoegen kenbaar. Ze kunnen niet meer om ons heen.’

De hele horde, intussen respectabel in aantal gegroeid doordat een kudde wildebeesten, een groep giraffen – ook een bedreigde soort -, een zwerm wevervogels en een wolk sprinkhanen zich erbij heeft gevoegd, kortom, die hele beestenboel ontsteekt nu in een regelrechte kakofonie.

‘Ik sta te popelen om het nieuws te verkondigen,’ zegt Veyron tegen Trom onder het tumult. ‘Maar ik blijf nog even. Het is te spannend.’

‘Jägermeister heeft gelijk,’ roept Atomù de massa tot de orde. ‘Ik vat het even samen. Niet alleen olifanten of neushoorns worden afgeslacht, toeristen leggen ook leeuwen neer, als trofee. En dat allemaal omdat er een wereldwijde markt voor is. Daar kunnen we ons niet bijzonder veel bij voorstellen, maar er gaat aardig wat geld om – nog zoiets abstracts waar mijn neven overzee over vertellen.’

Even wakkert het gehuil weer aan, maar nu manen ook de andere hoofden uit de Geheime Vallei aan tot stilte.

‘Het gouvernement laat het bij dit alles flagrant afweten,’ vervolgt Atomù. ‘Zelfs in de parken genieten we geen bescherming meer. De overheid is een draak die ten dienste staat van woekeraars en niet langer opkomt voor de brede schepping.’

‘Dat is altijd zo geweest,’ hinnikt Rodeo, de zebra.

‘We hebben een stem en die moeten we gebruiken,’ zegt Atomù. ‘We sluiten de gelederen en roepen zo hard we kunnen. We willen elkaar weer kunnen vertrouwen, zowel tweevoeters als dieren. Neem dokter Taldis, hij stak zijn hoofd in mijn mond toen hij mijn tand trok. Ik had hem kunnen vermorzelen, ik had hem meters in het rond kunnen slaan. Maar geen haar op mijn oren dat daaraan dacht. We hadden een deal. Zo’n akkoord willen we en daartoe gaan we de lat verleggen op de markt van Mugwana.’

Het gejuich dat hierna losbarst is infernaal. Op naar de markt, scanderen de dieren, zo hard dat horen en zien vergaat.

‘Maar hoe komen we daar?’ vraagt Trom zich af. ‘Die markt ligt in de stad.’

‘Daar huizen politici, bankiers, entrepreneurs en Chinezen,’ zegt Solomon, het vogelbekdier. ‘We zullen heel wat versperringen moeten passeren.’

‘Fluitje van een cent,’ zegt Jägermeister. ‘Gewoon met zijn allen even tegenaan schuren en die liggen zo om.’

‘Het domino-effect,’ zegt Atomù peinzend.

‘Ik weet waar hij op doelt,’ zegt Quark. ‘De lat ligt niet alleen hier in Mugwana verkeerd. Overal ter wereld is ze uit balans. We moeten onze broeders en zusters in alle dierentuinen over de hele aarde mobiliseren.’

‘Ik kan mijn oom Nelson in Philadelphia of tante Magali in Hamburg seinen,’ stelt Veyron voor. ‘Als iedereen dat met zijn familie doet…’

‘Zo eenvoudig is het niet,’ zegt Atomù.

‘Je hebt gelijk, er is een probleem,’ zegt Quark. ‘Je zult Mater moeten overtuigen. Zij is onze sterkste communicatrice. Misschien zal ze opwerpen dat je ons een gewisse dood instuurt. Dat olifanten zich niet moeten profileren, niet aan politiek moeten doen. Dat we het beter bij de showbizz en het toerisme kunnen houden.’

‘Ja maar,’ zegt Argyll, ‘dit is toch een vredelievend project, voor het welzijn van alle leven op aarde? We moeten onze koppen in de kalk dopen, dan is het duidelijk dat we niets vijandigs in de zin hebben.’

‘Allemaal vragen die zichzelf oplossen zodra we Mater gesproken hebben,’ rommelt Atomù. ‘Natuurlijk is ze bezorgd over de goede afloop, in de eerste plaats voor haar eigen kudde. Maar tot nu toe heeft ze me alleen maar haar steun gestuurd. Afwachten dus. Ik stel voor dat we hier overnachten en morgen voor dag en dauw weer vertrekken. Als alles meezit, bereiken we tegen de middag Taalu.’

Magnus

Red Jezelf in Bruciety/28, mei 2045

Ik moet dringend een woordje wisselen met Magnus. Van vader tot zoon, zodat er uitkomt wat al een poos zit te gisten. Is er iets gebeurd wat hij niet kwijt kan? Of is hij bang voor de nieuwste aangekondigde wereldbrand? Ik tref hem onder het afdak in de tuin met een voorwereldlijk saffie in de hand. Hij probeert het nog te verbergen, maar de geur van tabak is scherper dan de lucht van slappe regen.

‘Waar heb je die op de kop weten te tikken?’

‘Afrika, man. Waar anders, dacht je?’

‘Hier bij ons, in de commons. Heb je onze wietplantage nooit gezien? Tabak mag dan wel out zijn, maar medicinaal wiet is nog altijd een recht. Voor wie niet aan de nanochips of de MDMA wil. Zo houden we de cijns laag.’

Magnus grinnikt en drukt zijn sigaret uit op een steen. Omdat hij niet ziet waar hij met de peuk kan blijven, houdt hij hem in zijn hand.




‘Doe maar hier,’ zeg ik en pak een oude bloempot uit een krat tegen de muur. ‘Die doet toch geen dienst meer.’

‘Pakt het zaaigoed niet?’

‘Nooit gedaan, eigenlijk. Joris heeft nog geprobeerd veldbloemen te zaaien, ik spreek van 2010, zoiets. Het pakte toen al niet, het is bedorven grond. De bijen hebben zich nog een poos te goed gedaan aan de meidoornhaag en de boerenjasmijn, daarna was het voorbij.’

‘Er is erger. Hoe is het met de commons?’

‘Bedoel je de serres? We hebben allemaal een stekje met een batterij zonneleds in het rek, met automatische dosering van water en kunstmest. Nu heb ik wat eikenbladsla, prei en worteltjes staan. We hebben ook al bonen en kerstomaatjes gehad en een stuk of wat bloemkolen en broccoli. Ik kom er niet zo vaak, een serviceapp houdt de bak in de gaten. Als ik een pulsje krijg, ga ik even langs.’

‘Je eigen Venusproject. En de deelconvector, redt die het met de zonnefilm in de winter?’

‘Nog net. Er is geen strenge vorst meer. Hier, loop even mee. Deze cape zal je wel passen.’

Zwijgend lopen we door de straten van de oude verkaveling. De meeste huizen staan er onderhand meer dan vijftig jaar. De tweede bouwgolf, nog allesbehalve energieneutraal. Het steenrot is moeilijk in de hand te houden, maar we redden ons. Nieuwbouw is onbetaalbaar.

‘Te gek, al die huizen met een poort,’ zegt Magnus. ‘Terwijl er niks meer op de oprit staat. Iedereen produceert zijn eigen stroom, maar wie heeft nu nog vier wielen?’

‘Met de heffingen en de staat van het wegdek, bedoel je? Nee, dat krijgt Bruciety niet doorgedrukt. En de Vrijhavens trekken alleen een budget uit voor snelwegen.’

‘Bekijk het zo, jullie hebben nu wel een uitgestrekt netwerk van trage wegen,’ snuift mijn zoon, terwijl we het bospad inslaan naar de serres.

‘Het is ook nog altijd jouw netwerk,’ zeg ik. ‘Je doet alsof je dagreizen ver bent met je gedachten.’

‘Ik weet het. Maar met die luchtschepen kun je niet zo vaak naar huis. Maken de kids er een probleem van? Ik probeer ze zo veel mogelijk te snippen. Of heb jij het er moeilijk mee?’

‘O, Diede en ik redden ons uitstekend. En de kids met ons. Maar je weet dat Moona het hard heeft gehad, met die masterkid die haar links liet liggen en zo. Het gaat wel al veel beter, nu ze haar zingen heeft opgepakt en op het eindetermijnfeest een hoofdrol speelt.’

‘Je maakt toch geen ster van haar? Net zoals Nisja met mij heeft geprobeerd met haar blog?’

Ik schrik. ‘Hoezo? Doet niet elke ouder dat?’

‘Hangt ervan af. Jullie stelden de hoogste verwachtingen, maar ik mocht het alleen oplossen.’

‘Vind je dat? Dan spijt het me hartsgrondig. Het is een vreselijk patroon, ik heb het zien insluipen nog voor Bruciety een feit was. Is dat niet typisch voor payrollers?’

‘Ik verwijt jullie niks. De dingen lopen zoals ze lopen. Een carrière stelde enorme eisen in die tijd.’

‘Dat is toch nog altijd zo? Al die nulcontracten, we zijn allemaal dagloners geworden.’

‘Het doet er niet toe, je leeft met de dag. Dat is het voorrecht van onze generatie. In Afrika hebben kinderen zich altijd in hun eentje weten te redden. Moona en Brim zullen zich ook moeten bewijzen in de wereld. Dat zal een opa die wat meer tijd aan ze besteedt niet veranderen.’

‘In principe niet,’ zeg ik. ‘Toch is het belangrijk dat Bruciety alle leeftijden bij het samenleven betrekt. Generatiemanagement, die term heb ik nog van Joris. Er is te weinig communicatie tussen jong en oud.’

‘Is ook dat niet altijd zo geweest? Niemand wil met saaie ouwe lullen optrekken die alles beter weten.’

‘Hm. Op een bepaalde leeftijd zit je met ervaring die je wil doorgeven, Magnus. Inzichten die anders verloren gaan. Dat besef je pas als het zover is.’

‘Kletskoek, Q. Je staat niet met je twee voeten in real life. Je komt nauwelijks uit je studio, je verzint verhaaltjes voor het slapengaan waar de kids niks aan hebben.’

Ik slik, dat komt aan. Wat kan ik er tegenin brengen? Dat ik een huis en een familie-unit te verdedigen heb? Dat ik om mijn lasten aan Bruciety voor te schieten voortdurend achter mijn brels aan moet?

‘Kom, we gaan even zitten onder die eik,’ zeg ik. En dan spat ik het er op mijn beurt uit. ‘Wat zit jou eigenlijk dwars, Magnus? Waarom loop je de hele tijd je woede te verbijten? Is het omdat we nooit echt over Nisja praten? OK, misschien was ze er niet exclusief genoeg voor jou, was ze er te veel voor iedereen. Je hebt haar bezig gezien in de Jungle, je hebt er meer dan één reportage over gedraaid. En ja, toen je acht was heeft ze een blog voor je geschreven, omdat ze niet wist hoe ze je anders kon aanhalen.’

Magnus blijft merkwaardig kalm onder mijn uitval. ‘Het is dat de geschiedenis zich herhaalt,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Niet dat ik me gepasseerd voel, want ik vind het fantastisch dat jullie Trom in de RUZ brengen. Maar het doet me er wel bij stilstaan dat ik er op mijn beurt niet ben voor mijn kids, snap je?’

‘We leven in uitzonderlijke tijden,’ zeg ik, nog altijd gepikeerd.

‘Zeg eens eerlijk, Q, was jij er voor mij? Ik bedoel, ging jouw werk ook niet voor? Deed je het puur om geld in het laatje te brengen of werd ook jij gedreven door een ideaal of door zucht om erkenning, om bevestiging?’

Die wending had ik niet verwacht. ‘Geen idee. Wil jij de waarheid dan niet aan het licht brengen? Is het niet daarom dat je het gevaar opzoekt?’

‘We zijn allebei op onze manier op de vlucht gegaan voor Nisja’s dood,’ zegt Magnus omfloerst. ‘Heb je nog altijd niet meer getuigen gesproken? Nyagor was erbij, die zal je heus wel sparen.’

‘Nee,’ zeg ik verrast. ‘Ik heb gezien hoe ze toegetakeld was, meer hoef ik niet te weten. En jij?’

‘Natuurlijk, ik was vrijwel meteen ter plaatse. Ik schrik er nog elke nacht van wakker. Maar we komen niet veel verder zo,’ zegt hij en hij springt op om het oude Breughellandschap te overschouwen. Alleen de oude eik biedt zo’n glimp terug in de tijd.




‘Ik wist niet dat het er zo treurig bij kon liggen. In mijn herinnering was het altijd zonniger, uitbundiger. Ik kan de kerktoren niet eens meer zien. Is die afgebroken?’

‘Dat is ook sinds de laatste zwavelinjectie. En de pylonen zijn weg. Er is een stuk oerwoud in de plaats gekomen, onder het vernielde viaduct. Waterachtig gebied, te link voor bebouwing, dat hebben ze intussen wel geleerd. Die bomen staan er al jaren, ze hebben het op een wonderbaarlijke manier gered.’

‘Ik heb er nooit eerder op gelet. Het valt me voor het eerst op.’

‘Dan ben je heel ver weg geweest, Magnus. Vertel eens, nog nieuws uit de voormalige kolonies?’

‘Niet meer dan wat jij weet uit de mainstream. Ik zit ook maar in de rimboe. Ik rij de hele dag van hot naar her in een stinkende 4×4, ik ben blij als ik om de week in een compound een douche kan nemen. De indrukken zijn niet te harden, man. Ik moest er even uit.’

 

Volgende keer, op een meeting bij Taalu, krijgt de opstand der dieren steeds meer vorm. Quint van zijn kant gaat zijn vader opzoeken in het bloomer-reservaat aan zee.

 

Auteursrecht bij SABAM – illustraties Inge Moijson – eigen foto’s

take down
the paywall
steun ons nu!