Trom in de RUZ – afl 26

Trom in de RUZ – afl 26

dinsdag 21 augustus 2018 22:46
Spread the love

Vorige keer kwam Veyron aansnellen met de kwade tijding dat driehonderd olifanten met cyanide waren vergiftigd. In een intermezzo vertelt Nyagor Mbele hoe hij van kindsoldaat uitgroeide tot aanstichter van deze massavernietiging. Quint van zijn kant weet intussen wel dat alles voortdurend verandert. Maar als zijn oude buren met een ziekentaxi uit de straat verdwijnen, moet hij toch even slikken. Ook omdat dat ze in 2045 heel wat punten kost…

 

Reis naar het binnenste der aarde

uit Nisja’s log De Opstand der Dieren, 2016/26

Dit is het verhaal van Nyagor Mbele, een Kirim uit Malambi. Toen hij twaalf was, kaapte Bozo’s East-African Front hem weg uit Symfala, als kindsoldaat. Het dorp is nog door paters van het Heilig Hart gesticht.




‘Ik heb meer dan twintig mensen omgebracht,’ pocht Nyagor. ‘Dat ging zo, we lagen in een hinderlaag en beschoten de Nmer die uit het noorden kwamen. Khorason voerde een Sjia tegen de christenen en het animisme, ze plunderden onze dorpen en verkrachtten onze vrouwen. Zie je de kerven op mijn borst? Ik ben de tel kwijtgeraakt.

‘Daarna trokken we noordwaarts, tot diep boven het Victoriameer. Daar deden wij hetzelfde met hun dorpen en hun vrouwen. Hoeveel ik er heb verkracht, ik heb geen idee. Of ik daar problemen mee had? Het ging als in een roes. Ons ras verspreiden, dat was de enige manier om de Nmer van Kzulu tegen te houden.

‘De vrouwen waren makkelijk, het was erop en erover. Gewoon het ouwe in-uit, weet je wel. Als ze niet zwegen, sneden we ze de keel over. Hiv? Nooit mee gezeten, dat is voor zwakkelingen. Het was vooral stoer doen, mannen onder elkaar. Ik draag er weinig van mee.’

Toen de grenzen in Oost-Afrika werden hertekend, keerde Nyagor terug naar zijn dorp. Zijn hele familie was uitgemoord of op de vlucht geslagen, de koeien en de geiten van zijn vader waren verdwenen. De velden waren in beslag genomen door achtergebleven linies van Bozo’s rebellenleger.

‘Dat was hard,’ zegt Nyagor. ‘Had ik daarvoor gestreden? Maar ik had geen keus. Ik heb Bozo één keer van dichtbij gezien, toen hij op doorreis was. Ik had een golfplaat weten te bemachtigen en was een hut aan het timmeren. De stoet Land Cruisers stopte in een wolk van stof, de lijfwachten kwamen in de lucht schietend op ons af.

‘Ik ben één van jullie, riep ik. Bozo stapte uit en keek los door me heen. Hij zag maar door één oog, het andere zat levenloos in zijn kas. Zijn gezicht is het gruwelijkste wat ik ooit zag. Als kind was ik bang toen ze me wegvoerden en een kalasjnikov in de handen drukten, maar nog lang niet zo bang als toen ik in Bozo’s boze oog keek.

‘Ik zie de kerven op je borst, zei hij. Ik zag zijn rotte gebit en zijn been dat in een smerig verband gewikkeld zat. Waar is de blanke dokter? riep hij, mankend op zijn andere been, ondersteund door een van zijn lijfwachten. In het dorp, zei ik. De kliniek zit in de oude kerk.

‘Je komt er makkelijk van af deze keer, spuwde hij me in het gezicht. Ik heb nu geen tijd voor deserteurs, maar wacht tot ik je kom halen. Ik heb manschappen nodig in de mijnen. Ik veegde het speeksel van mijn wang en besloot dat het tijd was om te vertrekken. Ik was niet veilig meer in mijn dorp.’

Aansluiting zoeken bij Kzulu was geen optie, Nyagor was geen Nmer. Dus vond hij een tijdlang een onderkomen in het vluchtelingenkamp van Nukaru bijde grens met de Oost-Afrikaanse republiek, tussen Mugwana en het Ngarameer. Daar zat hij dan, in een VN-zone, die geduld werd door Bozo, door Kzulu en door het gouvernement.

Leven in een tent was best comfortabel, maar het liefst wou hij een lapje grond, om een gezin te stichten. Hij had een meisje zwanger gemaakt in zijn dorp, daar zat zijn toekomst. Maar hij had geen geld, dus om de bruidsschat te bekostigen moest hij werken. Dat was hij met zijn schoonvader overeengekomen voor hij vertrok.

‘De mogelijkheden waren beperkt, dus moest ik wel naar de mijn,’ vertelt Nyagor. ‘Alles liever dan naar olie boren in de moerassen van de Oost-Afrikaanse republiek. Ik had gezien hoe het er toeging, daar maakte iemand met mijn rebellenachtergrond geen kans. Misschien als ze ooit in Kirungo of Okorongo zouden boren, wie weet. Maar op dat moment kon ik alleen in Masoton aan de slag.

‘Ik meldde me aan in het plaatselijke Bozo-kampement, maar alle hogere rangen waren bekleed. Ik had geen zin om weer onderaan de ladder te beginnen, dus schoof ik aan in de rij voor dat enorme gat in de grond.

‘Ik weet nog goed dat ik olifanten zag lopen over de kam van de heuvels, op een van hun routes naar god weet waarheen. Ooit doe ik wat met olifanten, besloot ik toen, maar ik had geen idee wat. Er waren belangrijkere zaken aan de orde, meer bepaald hoe ik me een plek in de mijn kon veroveren.’

Met wat ellebogenwerk werd Nyagor ploegleider. Zijn verleden kwam hem te pas, hij zat niet verlegen om het gebruik van geweld. Maar hij was niet te beroerd om in de put af te dalen als het zijn beurt was. Alleen door samen te werken kreeg je de coltan boven.

‘Het waren lastige kuilen die we groeven. Je kon er maar met één man tegelijk in. Je werd aan een koord neergelaten, je groef en je schepte je mand vol. Daarna werd die opgehaald en kwam er een andere naar beneden. Dat ging zo door tot je er genoeg van had. Dan riep je dat je afgelost wilde worden en werd je opgetrokken.

‘Intussen waren de anderen de aarde al aan het zeven en wassen. Ik had keurig afgesproken met ze. Ik zou niet dulden dat er achter mijn rug coltan werd verdonkeremaand, dat wisten ze. In ruil onderhandelde ik over de prijs met de tussenpersonen van het rebellenleger en als het even kon direct met de opkopers van Global Mining.

‘Wat me het meest bijgebleven is van het werken in de Masotonmijn is die tocht naar het binnenste der aarde. Dat afzakken door die pijp, het had iets verstikkends. Je zag de wand steeds dichterbij komen, op de lange duur sloot ik mijn ogen terwijl ik naar beneden zakte.

‘En dan, eenmaal beneden, zo snel mogelijk hakken en scheppen. We verkochten per kilo, maar van een mand aarde hield je nog geen handvol coltan over. Het was keihard baggeren. Mijn lamp flakkerde, mijn werktuigen wogen zwaar, ik moest ze bijna lostrekken van de grond. Aan straling heb ik nooit gedacht, dat zette ik van me af. Je moet ergens van dood, maar gezond was het niet.

‘s Avonds trok ik naar huis, het eerste en enige stenen huis dat ik ooit bezeten heb. Mijn tweede vrouw verzorgde me goed, al was ik blijkbaar te bekaf om haar met kind te schoppen. De keren dat ik naar Symfala trok om mijn eerste vrouw te bezoeken, bleef zij om op het huis te passen. In het dorp was ik meer ontspannen, zeker? Daar had ik binnen de kortste keren drie koters rondlopen.’

Het waren geen fortuinen die Nyagor verdiende in de mijn, maar voor een Kirim was het pure rijkdom. Na een paar jaar had hij genoeg opzijgezet om definitief terug te kunnen keren naar zijn dorp. Maar net daarvoor gebeurde er iets stoms. Bij het afrekenen van het erts kreeg hij het aan de stok met een wacht van het rebellenleger. Hij stak de soldaat neer en op gevaar van te worden gelyncht ging hij op de vlucht. Hij liet zijn huis en vrouw in de steek en trok naar zijn dorp, om voorgoed daar te blijven. Dacht hij.

In Symfala werd Nyagor binnengehaald als een held, maar tijdens de festiviteiten kwam zijn schoonvader om in een messengevecht. De begrafenis liep uit op een ruzie, omdat zowel christenen, moslims als animisten het lijk opeisten. Nyagor hakte een jongen van Khorason een arm af en moest opnieuw de benen nemen.

‘Er is geen ontzag meer voor ouderen in de stam,’ zegt hij. ‘Ik ben zelf nog geen dertig, maar ik zie nu al hoe ons leven steeds meer gedicteerd wordt door jongeren. We willen allemaal zo lang mogelijk jong blijven, dat is de invloed van het westen. Mijn vader zei het al, wijsheid en ervaring tellen niet meer mee. Ik geloofde hem niet, ik lachte hem uit. En nu moest ik toezien hoe ze de resten van mijn schoonvader onteerden. Ik kon toch niet bij de pakken blijven neerzitten?’

Eens te meer waren de machtsverhoudingen in Symfala omgeslagen. Maar deze keer kon Nyagor niet meer terug naar de bergstreek, hij moest de wijk nemen naar de bush. Hij kende de savanne nog van toen hij als kind de geiten hoedde. Hij had de olifanten van het Tingatongapark vaak genoeg de oogst van zijn vader zien vernielen. Henry Letoyia, die parkwachter was, had hem verteld dat Malambi zuinig moest zijn op zijn olifanten. Die vertegenwoordigden een grotere rijkdom dan alle tantalium, olie en geothermische energie samen.

Hij had respect gehad voor de man, maar waarom kozen die beesten geen andere route dan over hun velden? Nyagor kon niet stilzitten. Hij moest zijn gezin onderhouden, al was het op een afstand. Dus sloot hij zich aan bij een stropersbende die jacht maakte op ivoor. Hoe minder olifanten, hoe meer het spul opbracht, zo luidde het devies.

Stropers en rebellen, moslims en animisten, het gouvernement of sin.org, in Afrika is alles één pot nat. Zo kwam Nyagor aan de cyanide, die hij ‘s nachts met twee kornuiten in het meer van Salanga kieperde en op de likstenen aanbracht. Daarmee veroorzaakte hij een milieuramp die het wereldnieuws haalde.

‘Het was makkelijk zat,’ zegt hij. ‘Op die manier vingen we honderden van die beesten in een keer en lieten we geen spoor van wapens achter. Het afzagen van de slagtanden was wel een karwei. Toen de parkpolitie er hoogte van kreeg, hebben we het grootste deel van de buit in de steek moeten laten.




‘Honderd kilo ivoor levert mij tienduizend dollar op, dat is veel meer dan coltan. Dan nog is het een schijntje van wat het spul in China opbrengt. Maar ik ben niet ontevreden. Erger vind ik dat ik met mijn rijkdom niet te koop kan lopen. Ik loop tegen de lamp als ik geld uitgeef. Ik kan het mijn gezin ook maar met mondjesmaat toestoppen. Ik heb geen moment rust, iedereen staat me naar het leven.’

Van de savanne, waar de olifanten de oogst van zijn vader vernielden, naar de mijnen waar hij ze over de heuvels zag lopen en weer terug naar de grasvlakte waar hij het symbool van Malambi hielp ombrengen – de cirkel is rond voor Nyagor.

‘Nog geen dertig ben ik, maar ik heb alles gezien. Zelfs het binnenste van de aardkloot heeft geen geheimen voor me. Er bestaat geen verderfelijker plek, het is er als de dood en tegelijk is alles er in beweging. Maar ik had geen tijd om te overdenken wat ik deed. Een mens moet overleven en daarvoor moet je sterk zijn, en gehaaid.’

Buurtwerk

Red Jezelf in Bruciety/26, april 2045

‘Ik heb tigtal snips gepusht op myView,’ juicht Brim. ‘Ik heb al massa’s likes. Iedereen doet mee.’

‘Goed dat ik geen avatar hoef te spelen in de diepklas,’ zeg ik. ‘Ik draaf liever op als the real thing in de RUZ.’

‘Het hele feest is gewijd aan de olifant,’ zegt hij, struikelend over zijn woorden. ‘De intro is een optocht van de kleuters. De suits zijn top, ik heb de designs gezien. Daarna komt de Opstand der Dieren. Alles wordt aan elkaar gekletst en gezongen als een musical.’

‘Het wordt een totaalspektakel,’ zegt Moona. ‘Daar komen alle parents op af. Dat wil niemand missen.’

Ik droom mee met de kids. Een reallife schoolfeest, zoals in de oude tijd. Maar eerlijk gezegd, ik heb het liever niet te massaal. Als inspreker ben ik een anoniem bereik gewoon, bij een optreden in het openbaar mis ik controle.

‘Het loopt wel los, Q,’ zegt Brim. ‘Het kan niet misgaan. Daar zorgen wij wel voor.’

Wat een pro’s, mijn kleinkinderen. Brim is een bijzondere gave voor special effects aan het ontwikkelen en ook Moona heeft haar hoogste versnelling ingeschakeld. Atika heeft haar gepartnerd aan Wendel Helsen, die een kei blijkt in het arrangeren van haar tunes op zijn keyboards. Het is een geschikte knul, ze zijn druk aan het repeteren op haar kamertje. Het feest is pas over anderhalve maand, dus er mag nog niemand komen luisteren. Maar ik hoor alvast allerlei goeds door de muur komen.

In onze straat valt minder goed nieuws te noteren. Buurvrouw Marlies is gevallen en moet een nieuwe heup krijgen. Nu kan ze Ruud niet langer verzorgen, die eind vorig jaar een beroerte heeft gehad. Vorige week zijn ze allebei afgevoerd met een ziekentaxi. Dat moet ze erg veel punten hebben gekost.

Ik ben bang dat ik ze niet zo gauw terugzie. Marlies zal een poos moeten revalideren in de Bijtjes, zegt haar dochter Gella. Er waren een paar buren afscheid komen nemen, maar dat vonden ze niet leuk. Ze zijn altijd lid van het straatcomité geweest. Ruud was erg gul met zijn groenten en hij nam bij het snoeien altijd een stuk van onze haag mee. Kun je nagaan wat een afgang het voor hen was.

Gella is er niet veel geweest voor haar ouders. Als kind is ze weggemaaid door een truck die op haar klasje inreed. Het was op weg naar de zwemles, vijf kinderen waren op slag dood. Zelf heeft ze een tijd in coma gelegen. Toen ze wakker werd had ze een blijvende achterstand opgelopen, wat niet belette dat ze opgroeide tot een knappe meid.

Op een gegeven moment werd ze met jong geschopt door een zoon van Verleyzen, die de hele straat van nieuwe ramen en deuren had voorzien. Dat was na een inbraakgolf van Oost-Europese bendes, ik was toen, eens kijken, achttien, twintig? Oud genoeg om te beseffen dat het kind van Gella zou opgroeien voor galg en rad. Heike werd de helft van de tijd gedumpt bij Marlies en Ruud, die geen raad met haar wisten. Toen kregen de kids nog ritalin, maar het pakte verkeerd uit, dat zag je aan haar blik.

Marlies en Ruud dus. Allebei wellicht voorgoed opgeborgen in de care van BruNorth. Diede zegt dat ze prima opgevangen worden in de Bijtjes. Maar Marlies had me nog maar net verteld hoe erg Ruud het vond om in een rolstoel te zitten. De gruwel in zijn hersens, zo te moeten eindigen. Bovendien, wat voor een uitwisseling had zij nog met haar man? Er viel zo al geen woord uit hem te trekken.

‘Die verdomde kat zit daar nog achter het raam,’ zei Gella toen de taxi wegreed. ‘Daar kan ik me nu niet mee bezighouden. Die moet maar blijven waar hij zit. Ik zal hem morgen buitensluiten, dat hij zijn plan trekt.’

Toen haar scooter twee dagen later voor de deur stond, ben ik gaan aankloppen. Ik informeerde hoe het met Marlies ging, maar Gella was in alle staten.

‘Dat ze creperen, alle twee. Hij zit daar maar en zij krabbelt rond op haar krukken. Die kunnen nooit naar huis volgende week. Weet je hoe duur die care is? En dan zou ik nog voor die kat moeten zorgen.’ 




‘Geef Tuyzentfloot maar mee met mij,’ zei ik. ‘Die kent het huis, hij zit de helft van de tijd in onze tuin. Ik zal zijn mand in onze berging zetten.’

 Mensen geven de gekste namen aan hun huisdieren. Tuyzentfloot is een of andere figuur uit een vintage graphic novel, een zeeschuimer die onder hels kabaal met zijn sabel zwaaide. De oranje kater sluipt ook altijd met immens gerinkel van zijn belletje door de tuin.

Het was nog een gedoe om hem te pakken te krijgen. Hij sprong van de vensterbank op de tafel en de kast voor ik hem bij zijn nekvel had. Hij strekte zijn poten wijduit en blies zo hard dat mijn haar er rechtop van ging staan. Zodra we buiten waren probeerde hij zich los te spartelen, maar het ging goed. Bij een bord melk kwam hij tot rust, het waren ook verwarrende dagen voor het beest.

De ellende met Marlies roept onwillekeurig herinneringen op aan Nisja’s inzet in BruNorth. De twenties waren zo erg, dat ze er zelfs haar acties voor de olifant voor opschortte. Al die passengers die in verlaten hallen wachtten op wat komen ging, jonge vrouwen die in eenieders bijzijn hun baby ter wereld brachten… Vraag maar aan Diede of aan Nyagor Mbele, ze hebben haar allebei geassisteerd.

Ook als vrijwilliger bij het prille Bruciety nam ze veel te veel hooi op haar vork. Op een gegeven moment stelde ze zich borg voor de opvang van half Diegem. Volgens de verzekering had ze niet alle controles laten uitvoeren, er was een gebrek aan preventie geweest. Het systeem was pas in voege, we waren alle zorgpunten die we hadden ingezet kwijt.

Gelukkig had Lost Data een apart statuut, of de AI’s hadden ons bankroet laten verklaren. We kregen een vorm van krediet als we betaalden voor een apart adres op een secureserver. Maar wat ben je daarmee als het erop aankomt? Op entertainet weten de meeste passieven geen kant op als ze hun zaakjes moet regelen. Mensen als Marlies en Ruud zijn nog echte digital immigrants. Die hebben op een cursus voor seniors na geen ervaring met onlinebeheer.

‘Hoe is het met je vader?’ vroeg Marlies nu en dan. Ze kent Joris als geen één, ze zijn van dezelfde generatie.




‘Prima,’ zei ik dan. ‘Hij heeft een mooie kleine flat op oosteroever. Hij steekt nog vrijwel elke dag over naar de stad met het veer.’

‘Zonde van Suzy,’ zuchtte ze. ‘Je moeder was een fijne vrouw. Maar ja, ze heeft een mooi leven gehad. We moeten er allemaal op een dag aan geloven.’

Ik knikte en zei dat ik nog geregeld hele epistels van Joris kreeg. En dat ze hem ook maar eens moest punten.

‘Dat waren tijden,’ mijmerde Marlies. ‘Het is begonnen met al die inwijkelingen, daarna is het snel bergaf gegaan. Niemand die ons nog kende, hè? Ze begonnen met een straatcomité zonder ons erbij te betrekken.’

‘Kom, Marlies, nu draait het toch? De opvang, de preventie, de energievoorziening, de cleaning. Dat is toch allemaal mooi geregeld met een groepscontract? Je zonnefilm levert meer aan de commons dan je kunt opmaken.’

‘De helft van de straat trekt zijn neus op voor ons. We zijn het uitschot der aarde. Terwijl wij de enigen zijn die hier ons hele leven hebben gewoond. Wij kennen de straat van binnen en van buiten, maar ze kijken op ons neer alsof we van een andere planeet komen.’

‘Leg eens uit,’ zei ik, al wist ik wat er ging komen.

‘Onze ouders waren nog boeren. En dan? Iedereen is van boerenafkomst als je de lijn doortrekt. Toen jouw generatie de laatste percelen in de straat dichtkeilde, dat was nog ver voor het jaar twintig, deed iedereen alsof hij gearriveerd was. Ze waren allemaal consultant of manager, maar wat stelde dat voor? Ze waren gewoon een klasse opgeschoven.’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Maar even later telden ze ook al niet meer mee, toch? Iedereen die geen immense portefeuille had, is terug naar af. Volgens mij is er nu meer saamhorigheid dan toen. We hebben het nog zo slecht niet, kwalitatief gezien.’

Tja, ik begrijp Marlies wel. Ik hoor elke dag gescharrel aan de keukendeur, geef Tuyzentfloot zijn melk en brokken en besef hoezeer alles samenvalt. Er is aardig wat veranderd in die vijftig jaar, maar in essentie blijft alles hetzelfde. Mensen komen en gaan, de straat vangt ze op. Zonder onderscheid.

 

Volgende keer landen de hoofden van de Geheime Vallei helemaal dooreengeschud op de savanne. Al die dode olifanten, dat kunnen ze toch niet zomaar laten passeren? Ook in 2045 komt Magnus ten einde raad naar huis.

 

Auteursrecht bij SABAM – illustraties Inga Moijson – eigen foto’s

take down
the paywall
steun ons nu!