Ons repressief liberaal cultuurbeleid

Ons repressief liberaal cultuurbeleid

dinsdag 9 december 2014 12:29
Spread the love




Vrijdag
28 november werd bekend dat de Vlaamse Regering 4 miljoen euro subsidie toekent
aan het ééngemaakt Kunstensteunpunt
vzw voor de periode 2015-2016.
Dat is 2 miljoen per werkjaar. Over dit soort beslissingen informeert de
Vlaamse Regering transparant via de daartoe voorziene websites. Maar wat
betekent het eigenlijk? Om de politieke
polka van de voorbije en volgende jaren toch enigszins in perspectief te
brengen, is het zinvol vandaag eens een blik te werpen op wat er met de
steunpunten van kunst en cultuur gebeurt. Onder de waterlijn…

Stoelendans

Wat leren
we uit de media? In een recent gesprek in Knack tussen de huidige
Cultuurminister Sven Gatz en een voorganger, Bert Anciaux, kwam ter sprake hoe
het voor Gatz deze zomer allemaal begon. Plots was daar die tweet van Felix De
Clerck: ‘Komaan Gwendolyn Rutten, haal Gatz terug naar de politiek!’ Het bracht,
aldus Gatz, de ballen aan het rollen en… hem op zijn stoel. Hoewel hij niet
opkwam bij de verkiezingen, belandde Gatz tot zijn eigen verbazing als bij
toeval op die post. Felix De Clerck (CD&V) kwam wel op, maar kon geen zitje
bemachtigen.

Na deze geflopte carrièrestart is hij vandaag aan de slag als algemeen
directeur van het nieuwe steunpunt ‘Kunstenpunt’, dat drie grote steunpunten
samenbrengt: dat van theater (VTi), beeldende kunsten (BAM) en het muziekcentrum
Vlaanderen. Zijn stoelendans was even verrassend. Zelfs wie dit niet als een
politieke benoeming opvat, valt het moeilijk te ontkennen dat een collega-politicus
van Gatz vandaag aan het stuur zit van een van grootste cultuurpolitieke
instituten, die officieel een stem ‘namens de cultuursector’ toebedeeld krijgt.

Vanaf
2012 was De Clerck coördinator van het VOBK (Verenigde Organisaties BeeldKunst),
de belangenbehartiger voor een groep beeldendekunstenorganisaties. Hoewel De
Clerck vanaf de zomer 2013 fulltime met zijn verkiezingscampagne bezig was,
bleef hij op post van een instituut dat in principe oppositiewerk tegen
minister Schauvliege (CD&V) moest voeren. Best lastig te combineren
natuurlijk als je een verkiesbare plaats beoogt op de lijst van haar partij.
Dat conflict werd opgelost door in aanloop van de vorige verkiezingen het VOBK
op te doeken. De officiële verklaring luidt dat het is opgegaan in OKO (Overleg Kunstenorganisaties), de belangenbehartiger
van de kunstensector zeg maar. Het zou om een krachtenbundeling gaan waardoor
de gehele culturele sector zijn stem luider en duidelijker kan doen klinken.

Vreemd, want heel wat
instituten die deel uitmaakten van VOBK, waren ook al lid van OKO. Het waren
gewoon twee belangenbehartigers met een ander profiel. VOBK werd in 2003
opgericht om bij de toenmalige onderhandelingen van het kunstendecreet de
belangen van de beeldende kunsteninstituten te verdedigen. OKO is in
vergelijking een veel grotere organisatie die sinds de jaren 1960 uitgroeide over
de kunstsectoren heen, van muziek tot theater, en vandaag 200 leden
samenbrengt. Voor de kleinere instituten beeldende kunst van VOBK is deze fusie
duidelijk een aderlating. Als de volgende beleidsperiode de uitwerking van het
nieuwe kunstendecreet op tafel ligt, kan deze groep haar concrete bezorgheden
niet meer bepleiten tegen de grotere huizen en andere deelsectoren in. Ze
zitten dan immers in één grote zak met alle instituten samen. 

In zijn besparingsplan speelt
Gatz de grote cultuurhuizen, die op permanente erkenning kunnen rekenen, uit
tegen de andere instituten: die grote instituten moeten 2,5 procent saneren
terwijl de andere instituten min 7,5 procent in de boeken moeten schrijven.
Driemaal zoveel dus. De grote huizen worden ook wel eens de ‘G7’ genoemd omdat
het om een zevental organisaties gaat zoals de Vlaamse Opera, deFilharmonie,
het Ballet van Vlaanderen, deSingel, M HKA, Ancienne Belgique en Kunsthuis.

Opvallend:
die grote organisaties gaven tot op heden geen signaal van solidariteit naar
hun getroffen collega’s. Radiostilte. Geen streepje kritiek aan het adres van
de minister. Sterker nog, sommige van deze huizen zien er streng op toe dat OKO
vooral niet te veel tegen het beleid van de minister ingaat. Zij zitten immers
voorlopig goed. Als OKO bijvoorbeeld overweegt steun te verlenen aan de
burgerbeweging Hart boven Hard, steken
deze instituten al eens een stok in de wielen. Ze hebben ook een groot gewicht
in de schaal, en zouden OKO vleugellam kunnen
slaan. Kortom, het verlies van VOBK  is
het verlies van een collectieve stem voor heel wat cultuurhuizen. Dat die
vandaag welkom zou zijn, is een understatement.

Dat
verlies is de verdienste van De Clerck. Het zou dan ook bijzonder naïef zijn te
denken dat Gatz en De Clerck de volgende jaren inzake cultuurbeleid geen pas de deux zullen maken. Zou Gatz
daarbij de opvolging van Guy Vanhengel ambiëren? Na Big Beer volgt Big Brussels?
De dochter van de liberale Brusselse minister van Financiën, Eva Vanhengel,
werd prompt na de aankomst van Gatz als woordvoerster van zijn kabinet benoemd.
Is hier nog een bijsluiter nodig? Zo duikt er een gans old boys netwerk op, met alles behalve onbesproken figuren: Jari
Demeulemeester, Willem Elias, Johan Swinnen… ze zijn allemaal van de partij.

De ideale wereld

Steunpunten
zijn zonder twijfel ontzettend belangrijk en daar mag ook veel geld naartoe
gaan. Ze zijn nodig voor reflectie en ondersteuning van onderuit, de
bevordering van communicatie en overleg, om als luis in de pels van het beleid
een collectieve cultuurpolitieke visie vorm te geven. Aangezien we een divers
kunstenlandschap hebben, iets dat het steunpunt VTi met een landschapstekening
recent duidelijk in kaart bracht, is een veelheid van kleine en flexibele
steunpunten ideaal.

Ze moeten autonoom kunnen werken vanuit de bezorgdheid van
een bepaalde deelsector. Zo komen ze meestal ook tot stand. Met een focus op de
basis, want die heeft het meeste ontwikkelingssteun nodig: de kunstenaars en
kleine of jonge initiatieven. Als kunstenaars bij een steunpunt terecht kunnen,
betekent dit dat zij hun onafhankelijkheid tegenover de cultuurhuizen kunnen
bewaren, wat dan weer een stimulans is om correct met kunstenaars om te gaan.
Essentieel is ook dat steunpunten kritisch kunnen zijn, zowel ten aanzien van
de overheid als de eigen sector. Zonder dat ze nadien een knip in de middelen
als return krijgen. Autonomie is daarom essentieel.

De
afgelopen jaren voltrokken zich echter verschillende fusies waardoor
steunpunten groter en breder werden. Soms waren daar wel goede redenen voor,
want de kunstwereld evolueert voortdurend, maar meestal ging het toch om een
verkapte besparing. Tegelijk gingen steunpunten meer beleidsondersteunende
taken op zich nemen. De kritische houding werd afgebouwd. Onderzoek en overleg stonden
steeds meer in functie van de verzuchtingen van de minister, vaak gericht op
een sectoroverschrijdende planning in het belang van de creatieve industrie of
andere commerciële belangen. Kunst moet nuttig zijn, nietwaar? Door het gebrek
aan kritische bewegingsvrijheid van de steunpunten, blijven de goede intenties
vaak steken in sympathieke maar tandeloze output. Dat is jammer, want scherpe,
strenge en confronterende studies zijn voor een complexe en dynamische sector
als die van kunst en cultuur cruciaal.

In de
vorige legislatuur was het overigens frappant te merken dat de steunpunten
actief mee onderhandelden bij de opstelling van het nieuw kunstendecreet, met
als uitkomst dat zij alvast per decreet veel van hun autonomie zouden verliezen,
zelfs onder rechtstreekse controle kwamen te staan van de administratie van de
minister. Dat is alles welbeschouwd een opmerkelijke evolutie: van initiatieven
die ooit spontaan in het veld waren ontstaan vanuit een noodzaak, naar grote
bureaucratische instellingen die opereren als de verlengde arm van de minister.

Een steunpunt als VTi dat tien jaar geleden zoveel betekende voor theatermakers
en dus op zich gewoon relevant was, evolueerde naar een instelling die vandaag
nog sporadisch relevante zaken doet. Zoals de nieuwe publicatie Courant 111, een
informatieve reflectie over het belang van artist-run-initiatieven. Veelzeggend
is natuurlijk dat het eigen studiewerk net datgene aangeeft waarin het (eigen)
beleid fout loopt: er is nood aan nieuwe kleine bottom-up-initiatieven en in
dat opzicht is de voortschrijdende verticalisering en bureaucratisering van de
steunpunten een evolutie in de omgekeerde richting.

De shockdoctrine

De zonet
geschetste evolutie komt vandaag in een stroomversnelling. De shock van de
besparingen dient als middel om de sector te herorganiseren. Zo worden instituten
richting alternatieve financiering geduwd, waardoor een vermarktingsmodel
uitgerold kan worden. Het zet ook druk op de ketel om op fusies en sluitingen te
kunnen aansturen. Met de recente besparing van 20 procent op de steunpunten, doet
de minister alsof hij het goede voorbeeld geeft door alvast in de supplementaire
overheidsdiensten extra te snoeien. Maar natuurlijk is dat snoeien wel degelijk
een groot probleem, en het veel te kleine totaalbudget evenzeer. Zoals Bart De
Wever, drukt minister Gatz een sanering door, en vermeldt er meteen bij dat
‘verzet geen zin heeft’. Niks overleg.

Door de
shock van de sanering heeft de minister al de steunpunten ook aan de ketting:
de onzekerheid legt hen het zwijgen op. Aangezien budgetverhoging
onbespreekbaar is, lijkt het vrij vanzelfsprekend dat vooral in de bovenbouw
gesneden wordt. Zo zorg je voor interne twisten. Terwijl het nieuw
kunstensteunpunt met een schone lei kan beginnen in een amicale sfeer tussen De
Clerck en Gatz, blijft het voor de elf andere steunpunten bang afwachten.
Evenals voor de vele andere ondersteunende organisaties.

In het Knack-interview
met het tweet-verhaal van De Clerck, noemde Gatz zijn collega Anciaux ‘een
pastoor’. Diens inzet voor sociale en culturele betrokkenheid wordt daarmee in
één sneer van tafel geveegd. Gatz gaf al te kennen dat hij er een zeer liberale
visie op kunst op nahoudt: ‘Kunst dient nergens toe.’ Tenzij natuurlijk om de
economie te doen draaien en het Vlaamse imago te promoten.

Dat
belooft bijvoorbeeld voor Socius, het steunpunt voor sociaal-cultureel werk.
Voor FOV, de federatie sociaal-cultureel werk, of het kenniscentrum voor de
participatie van kansengroepen zoals Demos. Recent werd bekend dat de minister
ook de subsidies voor de belangenbehartigers zal schrappen. Hij vindt namelijk dat
de leden dat zelf moeten financieren. Met deze besparing zorgt Gatz voor de
eliminatie van zijn oppositie. En de kunstenaars dan, zou je kunnen denken? Moeten
die zoiets uit eigen middelen voorzien? Het NICC, de belangenbehartiger van de
beeldende kunstenaars, bewees in het verleden op cruciale momenten een
kritische stem te zijn. Ze moeten dat allemaal wel pro deo doen. 

Het wanbeleid

Binnen de
krijtlijnen die Gatz uitzet – een krimpend budget – in een sector waar vooral
de kleinere organisaties en de kunstenaar de rekening gepresenteerd krijgen, is
de toekenning van 2 miljoen euro aan één steunpunt buiten proportie. Ook
al is er sprake van een drastische besparing vergeleken met het beschikbare
budget van de afzonderlijke steunpunten voor de fusie, het maakt van dit
steunpunt meteen een van de duurste organisaties. Ter vergelijking, wat cijfers betreft: voor de periode
2013-2014, dus voor de besparing van 7,5 procent, kreeg de Beursschouwburg in
Brussel 980 000 euro, Buda Kunstencentrum in Kortrijk 1 000 000 euro, museum
SMAK in Gent 705 000 euro, museum Wiels in Brussel 808 000 euro, Kaaitheater in
Brussel 1 845 000 euro en kunstencentum Vooruit in Gent 2 215 000 euro. De
ganse pot sociaal-artistiek bedraagt 2 780 000 euro voor 12 vzw’s. 

Nog een vergelijking: alle kunstpublicaties samen (het
gaat om 8 vzw’s) krijgen 468 000 euro. Rekto:verso, art, De Witte
Raaf, E-tcetera, Gonzo, Staalkaart, Streven
en de kutsite.com, ze moeten het samen doen
met één vierde van het budget van het steunpunt. Reflectie en kunstkritiek zijn
inzake steun voor de kunstenaar toch zoveel belangrijker?

Vorige week kwam
overigens het pijnlijke bericht dat vanwege besparingen de magazines De
Leeswolf
en De Leeswelp zullen verdwijnen in 2015. Dat betekent dat een site
als De Reactor vrijwel het laatste podium voor literaire kritiek is. Dat
initiatief krijgt… geen eurocent. Kritische stemmen, een democratie bestaat
niet zonder. 

Maandag 24 november was er
een officieel overleg tussen het kunstenaarscollectief State of the arts (die krijgen ook geen subsidies…) en de
Cultuurminister. Kunstenaar Diederik Peeters las een brief voor met daarin een relaas over de dubbele klap die de kunstenaar krijgt.
Naast de besparingen op het beschikbare kunstenaarsbudget zullen ook de
besparingen op de instellingen aan de kunstenaar doorgerekend worden.

Algemeen
directeur Stefaan De Ruyck (Vooruit) benadrukte dat in zijn opinie ‘De kunstenaar zelf ligt op het kapblok‘ (DS, 27/09): besparen op structurele werking is bijzonder moeilijk, de
kunstenaar is daarentegen een variabele kost. Anders gezegd, de bewegingsvrijheid van de
motor van de kunstensector, de kunstenaar, gaat er ijlings op achteruit. Het
totale budget ‘subsidies voor kunstenaars’ van 2014 (het gaat om de drie rondes
samen en het omvat beeldende kunst, architectuur, vormgeving, mengvormen,
muziek, muziektheater, theater, dans) bedroeg 2 682 100 euro. Het zal na de
sanering van 7,5 procent dus onder 2,5 miljoen uitkomen. Onwaarschijnlijke balans
toch, vergeleken met de 2 miljoen voor het steunpunt?

Kortom,
de cultuurpolitiek die de minister vandaag uitzet is er een die de ontsporingen
versterkt. We kunnen er ook van uitgaan dat de rol van de steunpunten nog meer
zal afglijden naar een supplementaire dienstverlening voor de minister eerder
dan voor de sector. Het zou tevens weinig verbazen dat de minister de andere
steunpunten verder afbouwt en ondertussen vooral inzet op dat ééngemaakt
steunpunt van zijn bevriende collega. Dat zal zich als een ‘stem’, in naam van
de sector, met de minister als buikspreker, prima lenen voor een
systeembevestigende schijndialoog tussen overheid en ‘het veld’. 

Kunstsociologische duiding

Tot slot: wat vandaag met het algemeen steunpunt gebeurt,
is een treffend voorbeeld van waar kunstsocioloog Pascal Gielen met zijn boek Repressief
liberalisme
(2013) voor wil waarschuwen. Hij stelt
voor neoliberalisme gewoon ‘repressief liberalisme’ te noemen om duidelijk te
maken hoe de ideologie van het marktdenken zelf de realisatie tegenwerkt van de
waarden die ze belooft, zoals vrijheid en democratie.

De paradox van het
huidige politieke bestel: terwijl ze deze waarden verkondigt, legt ze die
steeds geraffineerder aan banden. Gielen wijst op een noodlottige
cultuurpolitieke tendens die de afgelopen jaren duidelijk naar de voorgrond
kwam in landen als Nederland of Engeland: met de keuze voor een marktconform
beleid onder het mom van een ‘professionalisering’ voltrekt zich in elke
openbare sector een kostengroei en toenemende inefficiëntie. Dat ligt aan de
uitbouw van een technocratisch meet- en controleapparaat met allerhande nieuwe
soorten managers.

Deze neoliberale
bureaucratie heeft tot taak de sectorwerking te professionaliseren. Maar
precies door hun interventies aan audits, accreditaties,
beoordelingsgesprekken, beleidsbevestigende rapporten, monitoringstabellen,
enzovoorts, ontstaat een overmatig reglementerende bovenbouw met een
tegendoelmatig resultaat. Dat hypothekeert inspraak en bewegingsvrijheid. Alles
moet voortaan gemeten, gemotiveerd, gecommuniceerd en beoordeeld worden. Het
werkt op de werkvloer wantrouwen in de hand. En dat leidt juist tot een
deprofessionalisering, omdat creatieve arbeid net een ongedwongen sfeer van
vrijheid en vertrouwen vereist.

Kunstenaars moeten
bovendien steeds meer met administratieve taken bezig zijn waardoor het echte
werk – die ‘linkse hobby’, zoals beeldenstormers het graag noemen – naar de
vrije tijd opschuift en zo tegen wil en dank inderdaad het karakter van een
hobby krijgt. De kunstenaar verliest naast inspraak en vrijheid dus ook tijd,
die geïnvesteerd moet worden aan een papiermolen om het werk van managers
zinvol te maken en zo hun bestaan te legitimeren.

Maar er is ook
goed nieuws: het roert in de sector. Mensen zoeken naar een alternatief. Die
vastberadenheid was nog maar een jaar geleden binnen de kunstensector toch ver
zoek. De steun voor Hart boven hard
groeit, dat werd met de hartverwarmende sinterklaasactie op 6 december nog maar
eens duidelijk. Het is geen geheim meer dat deze minister de hete herfst
afwacht, dat hij nu de temperatuur meet, om dan het bespaar- en
vermarktingsbeleid dat zijn regering beoogt, later verder uit te rollen.

Ondertussen
doet hij aan wat hij expectation
management
noemt: hou iedereen aan de praat, zorg dat je op post blijft, hou
ze op lange termijn de wortel voor. Maar als de Europese Commissie vandaag de
federale minister van Financiën Johan Van Overtveldt aanmaant de aanbevelingen
van het Europese soberheidsbeleid veel strikter toe te passen (en als we weten
dat diezelfde Van Overtveldt eigenlijk al een van de hevigste voorstanders van
een neoliberaal beleid is) dan is met deze regering geen marge voor hoop meer.
Er komen nog meerdere salvo’s aan cuts
aan en ondertussen wordt er een Vlaamsnationalistische, rechtse Kulturkampf
uitgevochten.

take down
the paywall
steun ons nu!