Basislogica over vakbonden en groei

Basislogica over vakbonden en groei

dinsdag 24 februari 2015 11:48
Spread the love

Niet meer van deze tijd”, dat is een veelgehoorde uitspraak
bij mensen die de vakbond een niet zo warm hart toedragen. Zeker als de
bonden met enkele (nationale) stakingen het land plat leggen, opiniëren
velen dat we de vakbond beter kwijt dan rijk zijn. De acties van de
bonden, en eigenlijk hun aanwezigheid alleen al, zouden stokken in de
wielen steken van onze economie, de groei beperken, onnoemelijk veel
kosten veroorzaken en kortom, het economische doodsvonnis tekenen van
ons België. Dat in België de vakbonden al lang sterk staan, dat België
nog steeds geen derdewereldland is geworden, en dat we tot nu toe de
crisis redelijk goed doorstaan hebben, wordt dan maar even vergeten. De
vakbond: dat staat gelijk aan economische rampspoed.

Maar kijk, enkele internationale studies lijken op het omgekeerde te
wijzen. Het gaat ten eerste over de veel geciteerde studie van de OESO
over de relatie tussen ongelijkheid en groei. In lijn met de theorie van
Wilkinson, concluderen ze op basis van een longitudinale analyse van
heel wat data dat een grotere ongelijkheid zich rechtsreeks vertaalt in
minder groei. Naar de verklaring is het helaas wat gissen. Volgens de
OESO economen zijn het vooral de hogere investeringen in onderwijs en
menselijk kapitaal van de lagere klassen die in gelijke samenlevingen
het verschil maken. Daarnaast betekent een hogere mate van gelijkheid
dat de koopkracht eerlijker verdeeld is over de verschillende klassen.
De koopkracht verdelen leidt tot meer consumptie dan wanneer ze
geconcentreerd wordt bij een bevoordeelde klasse.

De OESO economen concluderen ze op basis van een
longitudinale analyse van heel wat data dat een grotere ongelijkheid
zich rechtsreeks vertaalt in minder groei.

Een andere studie, deze keer van de denktank CLASS, bekijkt niet de
effecten, maar de oorzaken van ongelijkheid. Ze focussen daar meer
bepaald op de vakbondssterkte als mogelijke dam tegen ongelijkheid. Hun
analyse is minder uitgewerkt dan de OESO studie, maar toch vinden ze een
duidelijk verband: in landen waar vakbonden sterker staan, is de
ongelijkheid beperkter. Dat is zo als je landen vergelijkt op
verschillende tijdstippen, maar ook zo als je evoluties binnen landen
bekijkt. De redenen: vakbonden zorgen voor hogere lonen aan de onderkant
van de loonverdeling. Lagere lonen zijn dus relatief hoger. Die extra
kost wordt door bedrijven gecompenseerd door te knippen aan de bovenkant
van de loonverdeling. Hogere lonen zullen dus lager zijn. De combinatie
van de twee zorgt voor minder ongelijkheid.

In landen waar vakbonden sterker staan, is de ongelijkheid beperkter.

Dus sterke vakbonden zijn gelijk aan minder ongelijkheid, en minder
ongelijkheid is gelijk aan meer groei. De basislogica suggereert dus dat
sterke vakbonden gelijk moeten zijn aan economische groei. Misschien
moeten we in tijden van crisis dus pleiten voor méér, in de plaats van
minder vakbond?

Dus sterke vakbonden zijn gelijk aan minder ongelijkheid,
en minder ongelijkheid is gelijk aan meer groei. De basislogica
suggereert dus dat sterke vakbonden gelijk moeten zijn aan economische
groei.

Toch zijn er enkele kanttekeningen. Een vergelijking tussen landen is
interessant maar het nadeel is dat het aanbod (vergelijkbare) landen
beperkt is. Meten we hier niet vooral het effect van de Scandinavische
landen waar vakbonden sterk staan en waar de ongelijkheid beperkt en de
economische groei relatief hoog is? En kan de relatie vakbond-gelijkheid
ook niet omgekeerd lopen? Dat is niet uitgesloten. Maar vakbondssterkte
gelijkstellen aan minder groei, economische rampspoed en het graven van
ons eigen graf, daar is in ieder geval geen bewijs voor.

Stan De Spiegelaere is onderzoeker aan het HIVA (KU Leuven) en actief bij Poliargus. Hij schrijft deze bijdrage in eigen naam.

Dit stuk werd eerder als column gepubliceerd in De Gids op Maatschappelijk Gebied (februari 2015).

take down
the paywall
steun ons nu!