De volgende stap voor Europa: een minimumloon

Europa heeft een probleem. De vrije markt in Europa leidde niet enkel tot meer handel, maar ook tot een grotere competitie tussen bedrijven en tussen landen. Competitiviteit is sinds enkele jaren de maatstaf waartegen elke beleidsmaatregel afgewogen moet worden. De gevolgen zijn duidelijk: overal in Europa staan de lonen onder druk en bijna alle lidstaten krijgen te maken met het fenomeen van werkende armen. Hier kan en moet Europa een dam tegen opwerpen.

dinsdag 25 maart 2014 08:57
Spread the love

Europa heeft een probleem. De vrije markt in Europa
leidde niet enkel tot meer handel, maar ook tot een grotere competitie
tussen bedrijven en tussen landen. Competitiviteit is sinds enkele jaren
de maatstaf waartegen elke beleidsmaatregel afgewogen moet worden. De
gevolgen zijn duidelijk: overal in Europa staan de lonen onder druk en
bijna alle lidstaten krijgen te maken met het fenomeen van werkende
armen. Hier kan en moet Europa een dam tegen opwerpen. Een beleidsoptie
die al lang op tafel ligt maar nu aan momentum wint is het Europees
minimumloon.

Een Europees minimumloon

Een Europees minimumloon is een door Europa ingestelde loongrens
waaronder geen werk aangeboden mag worden. Dat die grens niet dezelfde
kan zijn voor alle landen, daar is iedereen het over eens. Ook nu liggen
de minimumlonen van landen als België en Bulgarije ver uit elkaar en
het is ondenkbaar (en onnuttig) om die te harmoniseren naar één niveau.
Een Europees minimumloon moet dus een relatieve grens worden die bepaald
wordt van land tot land.

Veruit het populairste voorstel rond de bepaling van het minimumloon
inspireert zich op de armoedegrens. De armoedegrens wordt bepaald door
de loonverdeling in een land en wordt in de EU vastgesteld op 60% van
het mediaaninkomen. Ook het Europese minimumloon zou op deze hoogte
gelegd kunnen worden. Op die manier is de boodschap van Europa aan zijn
bevolking duidelijk: in onze ontwikkelde samenleving moet arbeid lonen.
Wie werkt, kan niet in armoede leven.

Ook de manier waarop een Europees minimumloon wordt ingevoerd, kan
verschillen van land tot land. Niet elke lidstaat heeft op dit moment
namelijk een wettelijk gegarandeerd minimumloon. In vele landen (zoals
Zweden, Noorwegen en momenteel nog Duitsland) worden de minima
vastgelegd per sector door de sociale partners, te vergelijken met de
sectorale barema’s in België. Europa zou de lidstaten en hun sociale
partners de autonomie kunnen geven om zelf te beslissen hoe het
minimumloon georganiseerd wordt, zolang het maar reikt aan de door
Europa vastgelegde ondergrens.

Legitimiteit

Maar waarom is een Europees minimumloon nodig? Als de meeste landen
momenteel al minima hebben, waarom moet Europa zich daar dan mee
bezighouden?

Een eerste reden is legitimiteit. Een Europa dat enkel aan sociale
afbraak doet, verliest elke vorm van respect in de ogen van de burger.
Als er iets is dat Europa onderscheidt van de rest van de wereld, is het
haar sociaal model. Wil Europa zich in een positief daglicht stellen
naar haar bevolking toe, dan moet ze dat sociaal model dringend
beschermen en uitbouwen, in plaats van het af te bouwen.

Naast legitimiteit zijn er ook hardere, economische, redenen om voor
een Europees minimumloon te pleiten. Zoals aangehaald zijn er enkele
landen die momenteel géén minimumloon hebben en andere die zeer lage
minima hebben. Hun loonpolitiek zet ook andere landen onder druk.

Duitsland speelt hier een belangrijke rol in. In de laatste jaren
hervormde Duitsland zijn arbeidsmarkt op zo’n manier dat heel lage lonen
mogelijk werden in het land. Produceren in Duitsland werd goedkoper wat
leidde tot een verhoogde export en een opverende economie. Goed voor
Duitsland, maar niet goed voor de andere Europese lidstaten. Die staan
onder druk om hetzelfde beleid toe te passen, maar als elk land dat
doet, dan ontstaat er een negatieve spiraal. Een race naar de bodem als
het over arbeidsvoorwaarden gaat.

Een Europees minimumloon zou een (relatieve) ondergrens vastleggen
van de lonen in Europa. Lidstaten zouden zo elkaar niet meer kunnen
‘onderbieden’ in termen van lonen zoals Duitsland dit de laatste jaren
deed.

Recent deed een Eurofunctionaris er dan ook geen doekjes om: ‘Germany is the real issue’.
Het feit dat Duitsland zelf beslist heeft om een minimumloon in te
voeren is zonder twijfel een goede zaak, maar het neemt de reden voor
een Europees minimumloon niet weg. Zonder afspraken op Europees niveau
kunnen landen nog steeds aan sociale dumping doen door hun minima niet
aan te passen, uitzonderingen te voorzien of ze eenvoudigweg sterk te
laten dalen.

Maar een Europees minimumloon is niet enkel een defensief instrument,
het kan ook passen in een beleid van relance en groei. Vele economische
modellen (en recent ook enkele opiniemakers) tonen al langer dat groei
in Europa vooral moet komen door het opkrikken van de koopkracht. Zeker
bij de lage inkomens vertaalt een hoger loon zich bijna volledig in
verhoogde consumptie.

Bovendien zou zo’n minimumloon een rem kunnen zetten op de stijgende
ongelijkheid in Europa, die onder andere te wijten is aan
loonconcurrentie tussen de lidstaten. En verder zou het kunnen zorgen
voor een stijging van de productiviteit en innovatie in de economieën.

Last but not least zou het Europees minimumloon garant staan voor een
absolute trendbreuk in de Europese politiek. Het zou een eerste
hoeksteen vormen voor een Europa dat niet enkel op economie is gericht,
maar ook op het sociale.

Wie zal het voelen?

Recent keken twee onderzoekers in opdracht van Eurofound in detail
naar de mogelijke impact van een Europees minimumloon. In een eerste
oefening keken ze naar het aandeel werkenden dat hun loon zou zien
stijgen als Europa zou kiezen voor de vlucht vooruit.

Ook hier staat Duitsland met stip op kop. Ongeveer een op vier
werknemers in Duitsland zou door zo’n beleid zijn loon zien stijgen.
Luxemburg en Ierland hebben vergelijkbare percentages.

België zit in de categorie landen waar de impact het laagst zou zijn.
Bij ons zou een op tien werknemers hun loon aangepast zien. Maar
onrechtstreeks zullen Belgische werknemers ook profiteren doordat de
sociale concurrentie wordt beperkt.

De impact van een Europees minimumloon is dus niet te onderschatten:
in alle lidstaten zullen werknemers hun loon zien stijgen door dit
beleid. Tegenstanders zullen natuurlijk wijzen op het negatieve effect
van stijgende lonen op de werkgelegenheid en de competitiviteit van onze
economieën. Helaas voor hen zijn er zeer weinig studies die hun
argumenten overtuigend kracht bij zetten. In de wetenschappelijke
literatuur is de consensus dat een minimumloon weinig tot geen effect
heeft op de werkgelegenheid.

Recente ervaringen ondersteunen die analyse. Engeland besliste in
1999 om een minimumloon in te voeren. Na meer dan tien jaar is het
mogelijk om een gedegen evaluatie te maken en de onderzoeksactiviteiten
van de Low Pay Commission kunnen daarbij helpen. Bijna alle studies
komen tot dezelfde conclusie: het minimumloon in Engeland heeft geen
negatief effect gehad op de tewerkstelling (volgens sommigen is er zelfs
sprake van een licht positief effect).

Tegelijk heeft het minimumloon geleid tot een daling van de
loonongelijkheid, de werkloosheid en de loonkloof tussen mannen en
vrouwen. Niet voor niets werd het minimumloon door Britse politieke
experts verkozen tot de meest succesvolle beleidsbeslissing in de laatste dertig jaar in Engeland.

De vlucht vooruit

Meer dan genoeg redenen dus om het voorstel van een Europees
minimumloon ten harte te nemen. Linkse partijen zijn hier al langer van
overtuigd, maar recent blijken ook centrumrechtse politici zich uit te
spreken voor zo’n minimumloon. Zo stelde de ex-voorzitter van de
Eurogroep, Jean-Claude Juncker dat een Europees minimumloon een
beleidsprioriteit moet zijn voor Europa.

Tijd dus om van een Europees minimumloon hét speerpunt te maken voor
de aankomende Europese verkiezingen. De kans is echter klein dat de
koerswijziging van Europa geklaard kan worden enkel met verkiezingen.
Recente ervaringen met de campagnes voor een minimumloon in Zwitserland
en Duitsland leren ons dat de voorstanders zich maar beter voorbereiden
op een lange en moeilijke campagne.

Maar er zijn lessen te trekken uit de Duitse en Zwitserse ervaringen.
In beide landen werd de campagne namelijk gestart door kleine
vakbondspartners. Zij hebben niet gewacht op een akkoord van hun grotere
koepelorganisatie maar hebben die tijdens de campagne overtuigd. Het
tempo van een sociaal Europa moet niet bepaald worden door de traagste.

Deze tekst werd eerder gepubliceerd als opinie op www.mo.be

Stan De Spiegelaere is verbonden aan het HIVA (Onderzoeksinstituut voor Arbeid & Samenleving – KU Leuven) en actief bij Poliargus.


Ferdi De Ville is professor aan het Centrum voor EU Studies van de UGent en actief bij Poliargus.

take down
the paywall
steun ons nu!