China, de reus op lemen voeten

China, de reus op lemen voeten

donderdag 27 april 2017 12:49
Spread the love

Los van alles wat John Maynard Keynes en Milton Friedman ooit geschreven hebben, geldt in de economie eigenlijk maar één enkele wetmatigheid: de wet van vraag en aanbod. De prijs van de producten die verkocht worden en de hoeveelheid verkochte producten worden bepaald door een evenwicht tussen vraag en aanbod. Wij bepalen als Westerse consument waar we onze producten kopen op basis van de prijs: we kopen waar we de laagste prijs vinden. Wij kopen onze meubelen bij Ikea, onze jeans bij Primark en eigenlijk stellen we ons weinig vragen waar die producten vandaag komen. Als er in Bangladesh eens een fabriek uitbrandt of instort met duizend doden tot gevolg zijn we natuurlijk geschokt en verontwaardigd, maar dat gaat snel over.

Dat zelfde geldt voor grote bedrijven die werknemers nodig hebben om goederen te produceren. Grote multinationals bepalen waar ze hun productie vestigen louter op basis van loonkosten. Eurogenerics, de Europese marktleider in generische geneesmiddelen had zijn productie oorspronkelijk grotendeels in Duitsland, omdat dit land de bakermat was van de chemische industrie. Maar door de hoge loonkosten in Duitsland verhuisde het die productie vrij snel naar Polen. Amper enkele jaren later, nog voor de investeringen in de laboratoria afgeschreven waren, bleken ook de Poolse lonen veel te duur. Het overgrote deel van de generische medicatie die Eurogenerics op de Europese markt brengt, wordt momenteel in Vietnam geproduceerd. 

Dat maakt dat landen zoals China, Indië of andere Aziatische landen een groot deel van de wereldeconomie naar zich kunnen toe kunnen trekken door loonkosten goedkoper te maken voor grote multinationals. Je kan productieprocessen indelen in twee grote categorieën: de ene groep is delocaliseerbaar en de andere is dat niet. De meeste consumpiegoederen kan je eender waar produceren. Het Nederlandse  Philips maakt zijn nieuwste modellen flatscreens in Brazilië. Het Belgische Bekaert maakt zijn prikkeldraad al lang niet meer in het West-Vlaamse Zwevegem, maar in Zuid-Amerika en Azië.  En Willy Naessens wil Ardeense salami maken in Aartselaar, maar dit laten we even buiten beschouwing. 

Er zijn ook economische activiteiten die niet verplaatsbaar zijn. Denk bij voorbeeld aan de bouwsector of de landbouw. Huizen moeten gebouwd worden op de plaats waar mensen willen wonen. Bruggen en wegen moeten gebouwd worden op plaatsen waar verkeer moet circuleren. Je kan geen zalm kweken in tropische wateren en je kan geen graan kweken in de woestijn. Los daarvan zie je natuurlijk wel dat de werknemers in die onverplaatsbare economische sectoren soms wel van ver komen. Zo wordt op een doorsnee Vlaamse bouwwerf wel vaker Pools of Bulgaars gesproken. In het zuiden van Frankrijk werken voornamelijk Portugezen in de wijngaarden. Gesubsidieerd door de Europese Unie dan nog. 

In het ganse verhaal van de wereldeconomie is er eigenlijk een soort opbod bezig waarbij landen met lage loonkosten proberen om een zo groot mogelijk deel van de economische activiteit naar zich toe te trekken. Er bestaat ook zoiets als een fiscaal opbod. Landen proberen grote multinationals aan te trekken met de belofte dat ze zo goed als geen belastingen moeten betalen. Zo heeft Facebook het Amerikaanse Silicon Valley als thuisbasis terwijl het zijn belastingen in Ierland betaalt.

De Japanse stunt 

In dit opzicht is het Japanse verhaal opmerkelijk. Japan werd na het einde van de tweede wereldoorlog redelijk strenge voorwaarden opgelegd. Het moest zijn leger ontmantelen en schadevergoedingen betalen. Niettegenstaande dit wist Japan wel zijn economisch wagentje te koppelen aan de groeiende economie in Europa en noord-Amerika van de jaren vijftig en zestig. Toen het vanaf de jaren zeventig voorbij was met de voorspoedige economische groei, overspoelde Japan de noord-Amerikaanse en west-Europese markten met goedkope auto’s, goedkope electronica en noem maar op. In mijn jeugd hadden we allemaal een rekenmachine, een walkman of een cassetterecorder van Toshiba of Sanyo. De best verkochte wagen was een Toyota. Amerikaanse en Europese autobouwers zoals Ford, Chrysler, Renault of Opel verloren marktaandeel in de prijzenslag met Suzuki, Honda en Mazda. De goeie oude Amerikaanse Harley Davidson werd figuurlijk voorbijgereden door Yamaha’s en Kawasaki’s. Het label Made in Japan veroverde de wereld.Vanaf de jaren zeventig wist Japan door middel van uiterst efficiënte fabrieken, waar geschoolde arbeiders met lage lonen werkten, een uitermate positieve handelsbalans op te bouwen door auto’s en electronica te exporteren naar elk land waar de bevolking ook maar enige koopkracht had. Met de opbrengsten van die handel bouwde het land zijn infrastructuur verder uit met aardbevingsbestendige gebouwen en hoge snelheidstreinen. In 1975 nam Japan netjes plaats in de G6, het onderonsje tussen de zes rijkste industrielanden ter wereld, dat later de G7 zou worden. Wellicht zullen de andere vijf landen in dat clubje zich wel eens de vraag gesteld hebben waar die nieuwkomers zo onverwacht vandaan kwamen.

Wat met China?

Voor de tweede wereldoorlog was in Japan de visvangst nog de belangrijkste economische activiteit, amper één generatie later behoorde het land tot de rijkste landen ter wereld. De levensstandaard van een doorsnee inwoner in Japan was gevoelig gestegen doordat het land allerlei economische productieprocessen naar zich toe getrokken had door handel te drijven met alle andere landen in de vrije wereld.

Momenteel zijn alle ogen gericht op China. Heel wat mensen gaan er van uit dat China de volgende grote wereldmacht wordt. Net zoals Japan zichzelf in de G7 gewerkt heeft door auto’s en electronica te exporteren, verwachten veel mensen dat China naar de toekomst toe de wereld zal domineren door de markten te overspoelen met Chinese producten. Donald Trump ergert zich aan de massale import van goedkoop – gesubsidieerd – Chinees staal in de Verenigde Staten en dreigt met protectionisme.

Maar de vraag is of China de Japanse stunt uit de jaren zeventig kan overdoen. Toen in het midden van de jaren zeventig Deng Xiaoping het van Mao Zedong overnam, wou hij China uit de armoede trekken door een grote speler te worden in de wereldeconomie, net zoals buurland Japan hem dat voorgedaan had. Deng Xiaoping profileerde zich als een pro-westerse leider, loodste zijn land naar een zitje in de Verenigde Naties en sloot in hoog tempo handelsverdragen af met de rest van de wereld. 

Het klopt inderdaad wel dat China heel wat economische activiteit naar zich toegetrokken heeft en heel wat producten exporteert naar het buitenland, maar dat is totaal onvoldoende om die bevolking uit de armoede te tillen. Daar komen we op het structurele verschil tussen China en Japan: het aantal inwoners. Toen Japan in de jaren zeventig zijn economische opmars begon had het een bevolking van ongeveer 125 miljoen mensen. Ter vergelijking: De Verenigde Staten tellen 313 miljoen inwoners en in de Europese Unie tellen we zo’n 500 miljoen mensen. Wanneer een land als Japan er in slaagt een positieve handelsbalans op te bouwen – met andere woorden: buitenlands geld in de eigen economie trekken door meer te exporteren dan er ingevoerd wordt – resulteert dit meteen in een enorme verhoging van de levensstandaard voor dat land. De verhouding tussen het aantal inwoners in Japen en dat van de landen naar waar het exporteert liet het in de jaren zeventig toe om alle Japanners een duidelijke verhoging van de levensstandaard te laten ervaren. 

Voor China ligt dit totaal anders. De Chinese bevolking telt momenteel meer dan 1,3 miljard inwoners. Dat is quasi het dubbel van het aantal inwoners in noord-Amerika en Europa samen. Het mag dan inderdaad wel zo zijn dat China tijdens de afgelopen decennia zo’n 150 miljoen arbeidsplaatsen gecreëerd heeft door massaal goederen te exporteren, maar dat is amper voldoende om de levensstandaard te verhogen. Met een totale beroepsbevolking van ongeveer 800 miljoen Chinezen die kunnen werken, betekent dit dat ongeveer één Chinees op vijf een job kon krijgen die gecreëerd werd door de export naar het buitenland. In het geval van Japan lag dat gans anders. Toen Japan in de jaren zeventig een belangrijke leverancier van auto’s en electronica werd, kon meer dan de helft van de beroepsbevolking aan de slag in een job die het land aan zijn export te danken had. Dat is een enorm structureel verschil tussen Japan en China. 

De Chinese export maakt vooral een verschil voor een klein deel van de bevolking aan de oostkust van dat land. Voor de rest blijft de bevolking in het binnenland gewoon straatarm. Je kan een land met 1,3 miljard inwoners niet uit de armoede trekken door handel te drijven met pakweg 800 miljoen Amerikanen en Europeanen. Zeker niet als je er rekening mee houdt dat Indië met bijna evenveel inwoners ook best wel een graantje wil meepikken van de wereldeconomie. 

Alles samen tellen China, Indië en de rest van Indonesië ruw geschat 2,8 miljard mensen. Het is een volstrekte utopie om te geloven dat je zo’n gigantisch aantal mensen uit de armoede kan trekken door handel te drijven met Amerika en Europa. Zeker niet als je weet dat China nu al exportsubsidies moet toekennen aan zijn bedrijven en ondertussen ook een deftige staatsschuld aan het opbouwen is om de nodige infrastructuur te kunnen uitbouwen. 

Voor wat die overheidsschuld betreft heeft Deng Xiaoping identiek dezelfde fout gemaakt als alle andere westerse landen in hun naoorlogse geschiedenis. Volgens officiële cijfers zou de Chinese Volksrepubliek een staatsschuld hebben die ongeveer 20% van het nationaal product bedraagt. Op zich zou dit een gunstig cijfer zijn als je het vergelijkt met België, dat rond de 100% schommelt of het Griekse cijfer dat momenteel ruim 170% bedraagt. Ware het niet dat de Chinese Volksrepubliek zijn lokale besturen (provincies en steden) aangemoedigd heeft om grote infrastructuurwerken te financieren met geleend geld. Doordat de Chinese overheidsschuld voor een groot deel bij allerlei lokale besturen zit, heeft niemand er momenteel een exact zicht op hoe groot die schuld geworden is. Sommige schattingen maken gewag van 80% tot zelfs 100% van het BNP. 

De nakende dept trap

De slotsom is dat Indië, China en Indonesië momenteel op zich wel een positieve handelsbalans hebben met Europa en noord-Amerika, maar dit is volstrekt onvoldoende om er de bevolking mee uit de armoede te trekken. Ondertussen laten die landen zich ook meeslepen in de draaikolk van een steeds toenemende overheidsschuld, waardoor ze zich blootstellen aan het gevaar van de zogenaamde dept trap

Die dept trap houdt in dat een land insolvabel wordt door een te hoge staatsschuld. Neem nu een land als België. Met een staatsschuld van pakweg 450 miljard euro zijn we enorm gevoelig voor renteschommelingen op de internationale financiële markten. Als de rente waarmee ons land geld leent met 1% stijgt, dan moet de overheid in één keer 4,5 miljard euro extra ophoesten om de intresten op de openstaande schuld te betalen. Dat is evenveel als ons huidige budget voor Defensie. In dit kader is solvabiliteit een kernzaak. Als de financiële markten twijfelen aan de solvabiliteit van een land trekken ze de intrestvoeten voor dat land op. Dat betekent dat ze nieuwe leningen wel willen toestaan, maar alleen op voorwaarde dat ze er meer intrest aan verdienen omwille van het verhoogde risico op insolvabiliteit. Voor wat hoort wat, dat wel, maar die duurder wordende rentes slaan een gigantisch gat in de begroting, wat de solvabiliteit er nog slechter op maakt. 

In Europa is het Griekenland overkomen. Italië en Portugal flirten met de grens en ook België blijft een gevaarlijk pokerspel spelen. Wij worden natuurlijk geruggesteund door de Europese Unie, die Griekenland voor de komende generaties aan een financieel infuus gelegd heeft. De vraag stelt zich wie een reus als China ooit aan zo’n infuus kan leggen als het zichzelf in de schulden blijft werken.

We staren ons dus blind op de handelsbalans en we vrezen dat China de wereld zal overnemen, maar in werkelijkheid is China een land met een straatarme bevolking, een zeer vervuilende industrie en sinds kort ook een torenhoge overheidsschuld waar ze in Peking zelf geen concreet bedrag meer op kunnen kleven. 

Daarmee is de Chinese economie even ziek als de rest van de wereld. We dobberen met z’n allen op een gigantische zee van schulden en we hopen dat het niet gaat stormen. 

take down
the paywall
steun ons nu!