Jan Sadeler, Adam en Eva in het paradijs (Boni et mali scientia), 1583.

Veldaantekeningen over het paradijs

dinsdag 3 februari 2015 08:19
Spread the love

Het paradijs staat
niet op zichzelf. (Het is nogal moeilijk te situeren in de ruimte – geografische
coördinaten ongewis – maar des te gemakkelijker in de tijd. De historische
coördinaten van het paradijs zijn overduidelijk.) Het paradijs kan alleen
begrepen worden als een van de drie Messiaanse momenten: eerst komt het paradijs,
daarna de Zondeval en uiteindelijk de Verlossing: (Elementary, Watson:) het paradijs is het mythische beginpunt van de
heilsgeschiedenis. De geschiedenis is één lange zondeval, een dwaaltocht, een
exodus (uit het paradijs) maar ook een poging tot terugkeer (naar het beloofde
land). De verlossing is het herstel van dat paradijs (of het rijk van David). Dat
in wezen circulaire narratief is de basis van de hele joods-christelijke (en
zelfs islamitische) kosmogonie en eschatologie. De messiaanse triade is een (nogal
vierkante) cirkel. (De heilige Drievuldigheid en het hele neoplatoonse
narratief van de geest die bij zich is, de geest die zich veruitwendigt in de
materie en uiteindelijk gelouterd, verrijkt terugkeert naar zichzelf, is een
van de basisnarratieven van het Westerse denken. Het vindt in zekere zin zijn
hoogtepunt bij Hegel.  Alle dialectiek is
circulair, of spiraalvormig: these, antithese, synthese, en op naar een
volgende cirkelbeweging.)  

De geschiedenis van
de mens begint volgens het boek Genesis met
het eten van de verboden vrucht van de kennis, de kennis van goed en kwaad. Dat
is een zeer juist inzicht, niet alleen theologisch, maar ook filosofisch, paleo-antropologisch
bijna. Ook Aristoteles gelooft dat wat de mensen onderscheidt van alle andere
zoogdieren, het feit is dat hij spreekt en niet alleen kan communiceren over
wat aangenaam en onaangenaam is, maar kan spreken over goed en kwaad, dat maakt
hem/haar tot sociaal dier, tot zoön
politikon
, we zouden kunnen zeggen: een ethico-politiek dier. Dat is
gemakkelijk in te zien: voor dieren, katten bijvoorbeeld, bestaat er geen goed
of kwaad, maar wij mensenkinderen vallen uit het paradijs zodra we spreken – de
niet-sprekende kinderen – infans
betekent niet-sprekend – zijn de representanten van die katachtige,
paradijselijke toestand van voor de taal. Als Aristoteles en de Bijbel het eens
zijn, dan moet het haast waar zijn.

Het feit echter dat
in het boek Genesis de mensen al
kunnen spreken in het paradijs is, antropologisch gesproken, een vergissing. Want
wie spreekt kan onmogelijk in het paradijs vertoeven, want de taal is de boom,
de hele stamboom van de kennis, de wortel van alle grootheid en ellende van het
mens-zijn. De erfzonde. Maar men zou het ook de emancipatie uit het dierenrijk
kunnen noemen: door te vallen in de taal en dus in de kennis, zijn we een
verdwaalde diersoort, ja, maar ook godgelijk, geschapen naar ‘een beeld en
gelijkenis van God’.

Ook in de Kabbala is
die kennis (van goed en kwaad) voor de interpretatie van het paradijsverhaal
cruciaal. In een boek dat tot de jongste delen behoort van de beroemde
verzameling Sohar, de Ra’ja Mehenna (eind 13de-begin 14de eeuw) is er sprake
van de twee bomen van het paradijs. Bij Gerschom Scholem, de grondlegger van de
Kabbala-studies, vindt men het herhaaldelijk naverteld, ik vertel het hier op
mijn beurt nog eens na.

In het paradijs, zo
verhaalt dit boek, stonden twee bomen, de boom des levens, die de ongebroken
macht van het heilige en de ononderbroken stroom tussen God en zijn schepselen
belichaamde, en de boom van de kennis (van goed en kwaad), die omdat zijn
vrucht de dood met zich meebrengt, ook “de boom des doods” heette.
Sinds Adams val werd de wereld niet meer beheerst door de boom des levens, maar
door de boom van de kennis. Door te eten van de verboden vrucht van de kennis
werd de ongescheiden wereld gesplitst in onderscheiden sferen, die van het
heilige en die van het profane, die van het zuivere en het onzuivere, van het
geoorloofde en het ongeoorloofde, van het levende en het dode, het goddelijke
en het demonische. Ook de Thora zelf is na de zondeval slechts vanuit de kennis
(van goed en kwaad) leesbaar. In de schaduw van de boom van de kennis (eerder
dan in het licht ervan, zegt Scholem in een van zijn zeldzame woordspelingen)
wordt de Thora gelezen als een dam tegen het kwade, dat door het vrije oordeel
van de mens is ontstaan.

Eens komt de tijd dat
de heerschappij van de boom des levens wordt hersteld. In de wereld van de
verlossing, waarin alle macht van het kwade gebroken is, zullen al deze
scheidingen verdwijnen en zullen de verhardingen van de levensstroom geen
geldigheid en geen zin meer hebben. Wanneer de wereld weer onder de wet van de
boom des levens staat, zal het gezicht van de Halacha (de voorschriften)
veranderen. Waar alles heilig is, zijn geen beperkingen en verboden meer nodig[1].
De Thora kan in de huidige wereldtoestand alleen gelezen worden als bestaande
uit vele betekenislagen. Ook de mysticus is aan de vele uitwendige vormen
gebonden. De Verlossing wordt in de Ra’ja
Mehenna
opgevat als een spirituele revolutie die de mystieke inhoud van de
Schrift als haar eigenlijke ware woordelijkheid en letterlijke betekenis
onthult. De auteur, zwelgt, aldus nog Scholem, in dit contrast tussen de Thora
van de verbanning en de Thora van de verlossing, die pas de volle en levende
betekenis van de Thora zal onthullen, en dit niet alleen aan de ingewijden maar
aan alle mensen. Verder is volgens Scholem de utopische visie binnen het
rabbijnse jodendom niet gedreven, en hij voegt eraan toe dat het ook moeilijk
verder gedreven kon worden[2].     

Prachtig verhaal. Een
verhaal ook dat de circulariteit van het messiaanse narratief heel mooi in
beeld brengt. Maar, nu zijn we, met heel die contrastwerking, dat klank en
lichtspel tussen die twee bomen, het paradijs zelf, het bos, wat uit het oog
verloren. Het ging meer over de zondeval en over de verlossing. Wat valt op in
het paradijs, naast die ongelukkig scène van de slang en de appel van de boom
van de kennis? Wat ziet een denkbeeldige antropoloog die bij Adam en Eva op
bezoek gaat? De eerste mensen werken niet, en ze zijn naakt, maar dan van een
totaal onschuldige, onnozele naaktheid: ze zijn er zich niet eens van bewust.
Zoals doorwinterde nudisten. De beide elementen zijn fundamenteel, de mensen
van het paradijs zijn nog geen mensen, ze werken niet, maken dus geen cultuur,
maken geen huizen, hebben geen kleren, want die moet je maken. Kleren zijn
techniek, ja als we kledij een medium noemen (met Mcluhan: alle verlengstukken
van de mens zijn media), dan is kledij, als verlengstuk van de huid van de
naakte aap, als tweede huid, wellicht het eerste medium van de mens. Adam en
Eva zijn van alle techniek en technologie ontbloot, maar ook van enige
schaamte. Werken doen ze niet. Lijden ook niet. En moraal hebben ze, zoals
gezien, niet nodig. Er staat zelfs geen hut in het paradijs. ‘Deze stam heeft
hier geen enkel werktuig: die is nu werkelijk het ultieme natuurvolk’, zou onze
denkbeeldige antropoloog in zijn dagboek over Adam en Eva noteren.

Het paradijs is
nochtans het tegendeel van de natuurtoestand. Althans die van Hobbes, Rousseau’s
bon sauvage is een soort van
geseculariseerde Adam (die overigens niet spreekt, en dus nog geen mens is).
Maar de hobbesiaanse natuurtoestand als de oorlog van allen tegen allen, van de
universele burgeroorlog die pas een einde neemt met het sociaal contract met de
Soeverein, is het tegendeel van het paradijs. Is de natuurtoestand, als oorlog
van allen tegen allen, een universele, planetaire burgeroorlog, dan is het paradijs
een alomvattende vrede (en wel een zonder verdragen, zonder verbodsbepalingen
of kleine lettertjes). De natuurtoestand is de hobbesiaanse hel, en helaas ook,
een gruwelijke en wijdverspreide, ja zich steeds verder uitzaaiende realiteit
(Syrië, Irak, Soedan, Somalië, Nigeria en ga zo maar door). 

Het is door de
combinatie van al die aspecten: naaktheid, werkeloosheid, totale
cultuurloosheid, en de afwezigheid van besef van goed en kwaad, en van kennis
in het algemeen, maar ook door de afwezigheid van oorlog en burgeroorlog, dat
men het boek Genesis kan begrijpen: het is de voorhistorie, de prehistorie: dat
wat voor de geschiedenis komt. Met de zondeval en de verdrijving uit het paradijs,
begint pas de geschiedenis. De verlossing is dan de posthistorie, het einde van
de geschiedenis, of dat wat na het einde, de voltooiing van de geschiedenis
komt; het herstelde paradijs.

Dus die verdrijving uit
het paradijs is een opening op het specifiek menselijke: de mens is een met
taal en cultuur, bekleed wezen (geen louter leven, geen zoë maar bios), dat een
geschiedenis heeft en geschiedenis maakt, zichzelf produceert en reproduceert
door te werken. Het verbod op de naaktheid is volgens Bataille fundamenteel
omdat de naaktheid de orde van het werk zou verstoren.

Misschien produceert
de mens zichzelf ook door te spelen en door rituelen, door wat we cultuur
noemen: religie, kunst en sport. Dat spelelement als basis van de menselijke
cultuur (Huizinga!) komt in het boek Genesis niet in beeld. Speelde de mens in
het paradijs, behalve op het einde verstoppertje met God (die ze horen stappen
en dan verstoppen ze zich)? Ik ben geneigd om neen te zeggen – geen vrije tijd
zonder werktijd, maar ook katten spelen… Dus? Nu, om daar een licht op te
werpen, moeten we misschien een theoretisch concept invoeren…   

Is de verlossing een
utopie dan is het paradijs misschien het oermodel van de heterotopie. Een
heterotopie, zegt Foucault in een lezing uit 1967 voor architecten, is een
andere plek, een plek van andersheid, die de continuïteit van de gewone,
alledaagse wereld onderbreekt (het is ook altijd een andere tijd).
Heterotopieën hebben iets utopisch, het zijn volgens Foucault ‘gerealiseerde
utopieën’, zoals sommige van zijn voorbeelden duidelijk maken: het naaktstrand,
de sauna, de hammam, de honeymoon, het bordeel, het theater, zou men, met wat
goede wil, gerealiseerde utopieën kunnen noemen.

Het naaktstrand heeft
inderdaad iets paradijselijk, zoals de schilderijen van Gaugin, een terugkeer
naar de primitieve naaktheid, een tijgersprong voorbij de schaamte. Dus, ja,
heterotopieën als het naaktstrand, de sauna, of de hammam, hebben iets
paradijselijk. Het zijn plekken waar het basisverbod op de naaktheid is
opgegeven. Ook de theaterscène is zoals bekend een plek waar veel bloot te zien
is (‘functioneel naakt’ heet dat dan zedig), en dat is niet alleen te verklaren
vanuit het voyeurisme van de meestal mannelijke regisseurs en het
exhibitionisme van de actrices. Heterotopieën zijn plekken waar de gewone orde
niet geldt, of tussen haakjes wordt gezet, of zelfs op haar kop. Vandaar ook
dat je er niet zomaar binnen komt. In Bredene, het officiële naaktstrand aan de
Belgische kust controleren (aangeklede) politieagenten naar verluidt of
iedereen die het strand betreedt wel degelijk naakt is, om een tweedeling
tussen voyeurs en noodgedwongen exhibitionisten te voorkomen. Grappig. Maar ook
heel illustratief voor de complexiteit van de heterotopie en haar ‘openingen’
en ‘sluitingen’. 

Nu, het is eigenlijk
onomstotelijk: de tuin staat hoog op de lijst van Foucaults voorbeelden, het is
de wereld in het klein, een lustoord, hij verwijst naar het tapijt als
representatie van de tuin en dus van de wereld…. Het paradijs is een tuin, een
park zeg maar voor de eerste mensen, dus het paradijs is een heterotopie. Elk
tuin is een paradijstuin. Elke tuin is een speeltuin ook. (Laat ons aannemen
dat Aam en Eva minstens hebben gedarteld). Maar elke tuin is ook begrensd.
Stonden er muren rond de hof van Eden? Dat blijft een open vraag? In elk geval
was het paradijs om de een of andere manier gesloten, anders zou het geen tuin
zijn. Of moeten we het paradijs opvatten als ‘de planetaire tuin’, waarover landschapsarchitect
Gilles Clément, die prachtige tuinen maakt die lijken op wilde braaklanden, zo
poëtisch kan spreken. Waaruit de mens wordt verstoten is natuurlijk uit de
wildheid, de wildheid van Mowgli (ook een mooi scheppingsverhaal: door het vuur
werd de mens pas echt tot mens, een technologisch dier, dat kookt en vuur als
wapen gebruikt: van het kampvuur, over de toorts, tot het platbranden van
vijandelijke nederzettingen tot uiteraard de vuurwapens en de atoombom. Wie met
vuur speelt zal door het vuur vergaan?).    

Wat er ook van zij,
in het christendom is het paradijs, verhuist naar de hemel (ruimtelijke
coördinaten al even ongewis). De tuin van Eden is geen hof meer maar eerder een
wolk of zoiets, iets heel heel etherisch, de hemel dus. In paradisum deducant te angeli werd vroeger bij de uitvaart
gezongen. Zoals het paradijs van de aarde naar de hemel is verhuist, is in het
christendom ook de verlossing geen aards, collectief gebeuren meer maar een
individuele hoop op de hemel, het hiernamaals. Dat is wellicht een breuk met de
leer van de historische Jezus de Nazareeër, die natuurlijk door en door joods
was en een revolutionair die de Romeinse bezetter en de collaborerende
priesterkaste van farizeeërs en andere witgekalkte graven wou afzetten en
koning worden, Messias (zoals zovelen in die tijd, die allemaal werden terecht
gesteld – men leze daarover De Zeloot
van Reza Aslan). De brief van Jacobus, broer van Jezus en eerste onbetwiste
leider van de vroege christenen, geeft duidelijk blijkt van dat revolutionaire
elan.

Met die
revolutionaire of althans radicale geest van het vroege christendom, heb ik
sinds mijn prille jeugd een sterke voeling, en ook nu nog spreekt het de
atheïst in mij aan. Die geest vindt men ook in de Bergrede terug: “Zalig zij
die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden”.
Mag op mijn grafsteen staan[3].
Of sterker nog: “Zalig zij die omwille van de gerechtigheid vervolgd worden,
want hen behoort het rijk der hemelen”. Voor de gelegenheid zou ik dat rijk der
hemelen willen opvatten als het Godsrijk op aarde en dus de zaligspreking uit
de Bergrede willen vertalen als: wie in opstand komt tegen onrechtvaardigheid
en daarvoor vervolgd wordt, getuigt van het aards paradijs en de verlossing.
Het is een soort van gebod de droom van het opheffen van onrecht, (of zo men
wil het herstel van gerechtigheid) die we moeten blijven najagen. ‘Ik ben niet
gekomen om de wet op te heffen maar om hem te vervullen’, te vervolledigen, bij
Paulus wordt dat zelfs bijna een opheffing van de wet in de liefde, maar ik hou
meer vast aan het christendom van Jacobus en Mattheus. Want, er staat
geschreven, dat de honger en dorst naar gerechtigheid zal verzadigd worden… Die
eis tot gerechtigheid (gelijkheid, grondrechten, vrijheid en democratie) is
voor mij de ware betekenis van het utopische verlangen.

Conclusio? De
heterotopie blijft functioneren soms als een al te aards paradijs en het utopische
verlangen naar het paradijs, als gedroomde, altijd uitgestelde posthistorische verlossing
blijft ons aandrijven. Laat ons blijven dromen van de Thora van de verlossing,
waar alles heilig is en de verboden en beperkingen dus wegvallen als schellen
van onze ogen. Laat ons de boom des levens blijven aanplanten, en de boom van
de kennis bijsnoeien…

Tegen de storm die
vanuit het paradijs waait en die vooruitgang heet (naar de beroemde stelling
over de engel van de geschiedenis van Walter Benjamin) – tegen die storm zullen
we ons moeten blijven te weer stellen. De heimwee naar de paradijselijke
toestand en de hoop op verlossing kan ons blijven inspireren. Zolang we maar
weten dat het om metaforen en verhalen gaat. Wie paradijs en verlossing
letterlijk neemt wordt fundamentalist. En dat is geen weg naar het paradijs
(met 77 maagden), maar naar de hel: de terroristische theocratie. Of joodse
illegale kolonies. Of tot de rapture
index
: Amerikaanse fundamentalisten zijn tegen ecologie omdat ze het einde
der tijden verwachten, wanneer er zich weer eens een ramp voordoet, dan gaat
die rapture index omhoog, dan zullen
ze dus tijdens die rapture, de extase
van het einde der tijden, uit hun
kleren worden gehesen (de ultieme verlossing is naakt of is niet blijkbaar) en
ten hemel worden opgenomen, en alle joden die zich niet bekeren zullen worden
vernietigd, en meer van die gevaarlijke nonsens.

Dus geef ons alsjeblief
wat meer te eten van die vrucht van de boom van de kennis! Laat ons, met Kant,
durven te weten! Uittocht uit de onwetendheid en de onmondigheid (van het
infantiele, niet-sprekende) is een uittocht uit het Paradijs maar het kan
misschien de hel, de nachtmerrie van een planetaire burgeroorlog bijvoorbeeld,
helpen vermijden. (Ik dank u.)  

 [lezing te Nijmegen, 3 februari 2015]

[1] Dat
vond ik kolossaal! En dat vind ik nog altijd: waar alles heilig is, zijn geen
beperkingen en verboden meer nodig. Count
me in,
zou ik zeggen. Maar dit geheel terzijde Omdat het vandaag mijn verjaardag
is, klinkt dat als muziek in mijn oren… Een verjaardag is een feestdag, een holiday, en dus ook een holy day, een heilige dag, dus een dag
waarop alles mag.

[2] Gershom Scholem,
Über einige Grundbegriffe des Judentums,
Frankfurt am Main, 1970, p.149-151 (een meer in joods-theologische termen
gevatte variant van dit narratief bespreekt Scholem in Die jüdische Mystik in ihren Hauptströmungen, o.c., p. 253.)

[3] Op een verjaardag mag een mens al
eens aan zijn graf denken… Met Hugo Claus: ‘Geboorte en dood: theater.’ 

take down
the paywall
steun ons nu!