Uit het vluchtelingenleven gegrepen

Uit het vluchtelingenleven gegrepen

woensdag 4 november 2015 13:11
Spread the love

Mijn naam is Ayham, ik ben van Syrië. Ik ben geboren op 27 november 1990. Op dat ogenblik studeerde mijn vader het derde jaar ingenieur, terwijl hij in de bouw werkte. Mijn moeder werkte in een landbouwcoöperatief. We leefden bij mijn grootmoeder.

Mijn eerste slechte herinnering is dat mijn vader na zijn studies ging werken in Libanon en toen door de staat werd opgepikt om in het leger te gaan. Het was een harde tijd gezien enkel mijn moeder werkte voor 120 $ per maand. Wij wisten niet waar mijn vader was; later vernamen dat hij wekenlang in de gevangenis zat. Ik dacht dat alleen criminelen in de gevangenis werden opgesloten. Hij kreeg 6 $ per maand in het leger.

Ik ben afkomstig uit de stad Suweda. Dit is een tamelijk vrije regio van rond de 400.000 inwoners, waar religie geen rol speelt. De machthebbers in Damascus wensten een goede relatie tussen de kleine religies (de Alawieten, aan de macht in Syrië, zijn ook maar een minderheid, nvdr.). De speciale politie waarschuwde ons voor de moslims.

We hadden geen idee over de situatie in de rest van het land, we dachten dat de regio Suweda ons land was. Mijn vader vertelde mij een en ander. Hij stelde dat het eerste en belangrijkste probleem van het land de regering was. Tot dan was Hafed Assad voor mij als God in de hemel.

Wij zijn Druzen en dat betekent: een gesloten gemeenschap met een relatief vrije cultuur. Als jongeren wisten we zeer weinig over onze religie. We weten wel dat we geen moslims zijn, gezien de grote verschillen tussen ons beider gewoonten en normen.

Op de leeftijd van 12 –14 ging ik niet graag naar school. Ik hield meer van poëzie. Ik was tweede in een poëziewedstrijd voor jongeren tot 16 jaar. Ik kreeg als prijs bloemen, maar omdat ik geen lid was van de BAATH-partij werden ze mij afgepakt. De school was een verschrikking.

Ik was wel gelukkig binnen mijn familie; mijn vader verdiende goed zijn brood, we kochten een huis, een winkel en een auto en mijn ouders gaven mijn zuster en mij veel vrijheid.

Na de middelbare school in 2009 nodigden kameraden mij uit om in Oekraïne te gaan studeren, waar het veel goedkoper was; ik wou andere culturen leren kennen; mijn vader ging akkoord om mijn studies te betalen. In Oekraïne leerde ik voor het eerst racisme en religie kennen. In de zomer van 2010 ging ik voor het eerst (en het laatst) terug naar huis.

2011 was het jaar dat mijn leven helemaal veranderde. We hoorden over Tunesië, Egypte en Libië en op 18 maart 2011 startten ook de demonstraties in Deraah en viel het eerste slachtoffer. Ik was in shock. Met een twintigtal, dat geen angst had, trokken we naar het Syrische consulaat in Kiev om te zeggen dat we vrijheid wilden en niet deze regering. De dag daarna kwam de speciale politie thuis in Syrië om naar mij te vragen. Mijn vader waarschuwde me niet terug te komen omdat we binnen enkele maanden vrij zouden zijn.

Zo leerden we de echte wereld kennen, maar we geloofden in de revolutie.

Wij wachtten op de val van de regering om naar huis en de vrienden te gaan. Later begrepen we dat een algemene oorlog ons niet zou helpen en dat ons land nu een grote markt is voor wapentuig van Amerikanen, Russen…. Wij wilden vrijheid en geloofden in de kansen van het Free Syrian Army. Assad verstaat alleen de taal van het geweld. Waarom zouden we beschaamd zijn over het gebruik van de wapens als Assad ze ook tegen de burgers gebruikt. De meeste revoluties worden met de wapens bevochten. We wisten dat het FSA een groot deel van het bewoonde Syrië in handen had. Toen liet Assad de jihadisten vrij uit de gevangenis, opende de grenzen en hielp hen tegen de opstandelingen om daarna alle tegenstanders als terroristen te kunnen bestempelen.

In 2015 verviel mijn paspoort. Ik verdiende zeer weinig in een taverne. Ik wou terug naar Syrië. Naar Suweda of de gebieden waar de regering controle heeft, was het niet mogelijk. In de rest van het land zijn de jihadisten een gevaar voor ons.

Zo dacht ik er aan naar Europa te vluchten via Turkije, dit voor mijn paspoort verviel. Ik had angst voor de overtocht over zee maar er was geen andere mogelijkheid. We hebben gedurende een maand elf maal geprobeerd naar Griekenland te varen; éénmaal werden we opgepakt door de Turkse politie en we zaten 5 dagen in de gevangenis in Izmir, verschillende malen was de zee te ruw; soms waren we met te veel; één keer werkte de motor niet; een andere keer waren de kinderen en de vrouwen te bang; de laatste keer werden we gestopt door Griekse ‘commando’s’ en die namen onze benzine af.

Eindelijk geraakten we in Farmakos (een legerbasis) en daar hielden ze ons 4 dagen vast in stallen met alleen water. Eten moesten we zeer duur aankopen. Daarna brachten ze ons naar Leros en na 4 dagen gaven ze ons een document dat ons beval om binnen de 6 maanden het grondgebied te verlaten. Toen wisten we wat het betekende: mensen zonder land zijn. Ze brachten ons naar Athene en dank zij onze kennis van het Russisch konden we na 25 dagen een paspoort kopen voor een redelijke prijs. Vervolgens kocht ik een ticket voor Brussel. In Brussel sliep ik één nacht op hotel en dan ging ik naar het kamp aan het Noordstation. Ik sliep in het huis van Elisabeth. Ik zag dat mensen de vluchtelingen helpen. Ik begon daar ook te helpen. Toen zag ik een vrouw die op zoek leek en ik ging er naar toe. Het bleek dat zij mensen zocht om bij haar te komen wonen. Zij was de eerste die niet zei: “ik wil een enkel een gezin met kinderen.” Dit was een verrassing was voor mij. De gezinnen waren bang van iedereen. Ik voelde mij slecht omdat niemand mee wou gaan. Aan de vrouw vertelde ik dat ik zou meegaan als ze niemand anders vond. Zij nam dit ernstig op en ze belde mij later terug. Ik wou eigenlijk niet mee, want ik wilde in het kamp blijven. Ik vertelde de vrouw dat ik nog een vriend bij mij had, waarop zij antwoordde dat het geen probleem was. Wij dachten dus: “we gaan daar iets drinken en dan gaan we terug.” We konden niet geloven dat mensen zomaar iemand in huis nemen, zonder te weten wie ze in huis halen.

Ze pikten ons op en we wisten niet wat er zou gebeuren. We gingen ervan uit één nacht te blijven.’s Morgens zei haar echtgenoot: ”jullie kunnen hier leven bij ons”. Dat was een zeer grote verrassing. Ik geloofde mijn oren niet toen hij zei: “wij hebben geen probleem met je religie of met jullie land, jullie zijn welkom.”

Een andere verrassing was er wanneer wij zeiden dat we misschien wel later in de avond naar buiten zouden gaan en hij zei: “dat is geen probleem, sluit alleen de deur”. De eerste dagen deden we alles wat we dachten dat zij wilden.

Na enige tijd realiseerden we ons dat ze ons niets wilden opleggen en dat zij juist willen wat goed is voor ons. Nu is het net alsof we leven met onze eigen familie. Ik verstond na enige tijd dat ze niet alleen hun deur hebben geopend voor ons, maar ook de poort voor België.

Dit is de eerste maal, na 6 jaar zonder familie geleefd te hebben, dat ik mij terug in een familie voel. Mocht ik op het punt sta een misstap te begaan, zal ik aan hen denken en het niet doen.

Maar we verstaan echter niet waarom de regering (die hier een regering van het volk is) hen niet helpt. Evenmin weten we of we succesvol kunnen zijn in België, maar we zullen het proberen.

Dit relaas werd opgenomen en vertaald door Gido Van den Ende. Bernard Desmet, directeur Masereelfonds, zorgde voor een minimale bewerking van de tekst. De vluchteling in kwestie wenst anoniem te blijven.

Tribune, verschenen in Aktief, jrg 4, 2015, ledenblad Masereelfonds vzw

take down
the paywall
steun ons nu!