Nieuws, Wereld, Samenleving, Tmd, 1 mei, Feest van de arbeid, Eric Hobsbawm - Eric Hobsbawm

Dag van de Arbeid: de geboorte van een feestdag

De Britse historicus Eric Hobsbawm is overleden op 1 oktober 2012. We hernemen zijn artikel over de Dag van de Arbeid: "Het blijft een feestdag die er gekomen is door de inzet van anonieme werkmensen, die zichzelf erkenning gaven door, over bezettings-, taal-, zelfs landsgrenzen heen, als één klasse te beslissen eenmaal per jaar bewust niet te werken, de moraal en de politieke en economische dwang te werken uit te fluiten."

dinsdag 30 april 2013 11:20
Spread the love

In 1990 schreef Michael Ignatieff in The Observer in een stuk over Pasen dat “wereldlijke maatschappijen er nooit in geslaagd zijn alternatieven voor godsdienstige rituelen ingang te doen vinden.” Hij wees erop dat de Franse Revolutie “er dan misschien wel in geslaagd is onderdanen in burgers te veranderen, liberté, égalité, fraternité (vrijheid, gelijkheid, broederschap) op de latei van elke school te zetten en kloosters te plunderen, maar nooit afbreuk heeft kunnen doen aan de oudchristelijke kalender”. Het onderwerp van dit stuk is wellicht de enige onbetwistbare deuk die ooit door een seculiere beweging in christelijke of andere officiële kalenders is gemaakt, een feestdag die niet enkel in één of twee landen in voege is, maar in 1990 in 107 staten officieel gevierd wordt. Wat meer is: het is een feest dat niet is afgedwongen door regeringen of veroveraars, maar door een compleet onofficiële beweging van arme mannen en vrouwen. Ik heb het over 1 mei, ook wel het Feest van de Arbeid genoemd: het internationale feest van de arbeidersbeweging, waarvan het honderdjarige jubileum in 1990 gevierd had moeten worden, aangezien de traditie in 1890 het licht zag.

‘Had moeten worden’ is de juiste verwoording, aangezien behalve historici weinig mensen veel belangstelling hebben getoond voor deze reden tot feesten, zelfs niet binnen die socialistische partijen die uit de partijen voortkomen die, op de eerste congressen van wat later de Tweede Internationale zou worden, in 1889 opriepen tot een gelijktijdige internationale arbeidersmanifestatie voor een wet die de werkdag tot acht uur moest beperken – een manifestatie die op 1 mei 1890 gehouden zou worden. Meer nog: zelfs de partijen die er in de congressen van 1889 daadwerkelijk bij waren, en nu nog bestaan, toonden weinig interesse. Die partijen van de Tweede Internationale en hun hedendaagse opvolgers leveren de regeringen of de belangrijkste schaduwkabinetten bijna overal in het deel van Europa ten westen van de regio die zichzelf tot voor kort omschreef als de streek van het ‘reëel bestaande socialisme’. Men had van hen meer trots, of zelfs gewoon meer interesse in hun eigen verleden, kunnen verwachten.

De hevigste politieke reactie in Groot-Brittannië op het eeuwfeest van de Dag van de Arbeid kwam van Sir John Hackett, een voormalig generaal en – helaas – het voormalige hoofd van een afdeling van de University of London, die opriep tot de afschaffing van het feest, dat hij als een soort sovjetuitvinding scheen te zien. De oorsprong van het 1 meifeest als feestdag van de Europese Gemeenschap is echter allesbehalve bolsjewistisch, en sociaaldemocratisch is het al evenmin. Het gaat terug op de antisocialistische politici die, toen ze merkten hoe diep het 1 meifeest in de westerse arbeidersklasse geworteld was, de aantrekkingskracht van arbeiders- en socialistische bewegingen wilden tegengaan door hun feest over te nemen en er iets anders van te maken. Een Frans parlementair voorstel van april 1920, dat gesteund werd door eenenveertig kamerleden die niets anders gemeen hadden dan het feit dat ze geen socialisten waren, formuleerde het zo:

“Deze feestdag zou geen zweem van jaloezie of haat [de codewoorden voor klassenstrijd] mogen bevatten. Alle klassen – als er nog klassen zouden bestaan – en alle productieve krachten van de natie zouden moeten verbroederen, geïnspireerd door het zelfde idee en het zelfde ideaal.’

Diegenen die, nog voor het bestaan van de Europese Gemeenschap, het verst gingen in het kapen van het 1 meifeest, waren rechtse extremisten, geen mensen van links. Na de Sovjetunie was de regering van Hitler de eerste om van de eerste mei een officiële Nationale Dag van de Arbeid te maken. Maarschalk Pétains Vichyregering riep de eerste mei uit tot Feest van Arbeid en Eendracht. Hij zou daartoe geïnspireerd zijn door het falangistische 1 meifeest van Franco’s Spanje, waar de maarschalk vol bewondering ambassadeur was geweest. En ook de Europese Economische Gemeenschap die van de eerste mei een openbare feestdag maakten, was in hoofdzaak samengesteld uit antisocialistische regeringen – al had mevrouw Thatcher een andere mening over het onderwerp. De officiële westerse 1 meifeesten vormden een erkenning van de nood om komaf te maken met de onofficiële 1 meivieringen en ze los te weken van de arbeidersbeweging, het klassenbewustzijn en de klassenstrijd. Maar hoe was het zover kunnen komen dat die traditie zo sterk was dat zelfs haar vijanden dachten dat ze haar moesten overnemen, zelfs als ze, zoals Hitler, Franco en Pétain, de socialistische arbeidersbeweging aan het vernetigen waren?

Het bijzondere aan de levensloop van dit fenomeen, is, dat die onbedoeld en ongepland verliep. In die zin was het niet zozeer een ‘uitgevonden traditie’ als wel een traditie die plots was komen opzetten. Over de onmiddellijke oorsprong van het 1 meifeest bestaat geen discussie. Het was een resolutie van een van de twee rivaliserende stichtingscongressen – de marxistische – van de Internationale, in Parijs in juli 1889, dus op de honderdste verjaardag van de Franse Revolutie. Daar werd opgeroepen tot een internationale demonstratie door arbeiders op dezelfde dag, waarop ze bij hun respectieve openbare en andere autoriteiten een wettelijke achturendag zouden opeisen. En aangezien de Amerikaanse Arbeidsfederatie al had besloten zo’n demonstratie op 1 mei 1890 te houden, zou die dag voor de internationale demonstratie uitgekozen worden. Ironisch genoeg zou het 1 meifeest in de Verenigde Staten zelf nooit in die mate ingang vinden als elders het geval was, al was het maar omdat daar al een publieke feestdag van de arbeid bestond, die bovendien steeds officiëler werd: Labor Day, de eerste zondag van september.

Geleerden hebben de oorsprong van die bewuste resolutie, en haar relatie met de vroegere geschiedenis van de strijd voor de wettelijke achturendag in de Verenigde Staten en elders, natuurlijk onderzocht. Van belang voor deze studie is nu hoe de geplande resolutie verschilde van wat er daadwerkelijk van terecht kwam. Ik wil hier drie feiten over het oorspronkelijke voorstel aanhalen. Ten eerste mikte de oproep op een eenmalige, internationale manifestatie. Er wordt niet voorgesteld haar te herhalen, laat staan er een jaarlijks terugkerend evenement van te maken. Ten tweede wijst niets erop dat het een bijzonder feestelijke of rituele gelegenheid moest worden, hoewel de arbeidersbewegingen uit alle landen de toelating hadden om “deze demonstratie op zo’n manier vorm te geven als de situatie in hun land vereiste”. Dit was natuurlijk een nooduitgang die opengelaten werd ten behoeve van de Duitse sociaaldemocratische partij, die in die tijd door Bismarcks antisocialistische wetten nog steeds illegaal was. Ten derde zijn er geen aanwijzingen dat de resolutie in die tijd als bijzonder belangrijk werd gezien. Integendeel: de persberichten uit die tijd maken er nauwelijks of geen melding van, en, op één uitzondering na – vreemd genoeg een burgerlijke krant – zonder de voorgestelde datum. Zelfs het officiële congresverslag, dat gepubliceerd was door de Duitse sociaaldemocratische partij, vermeldt alleen de mensen die de resolutie voorgesteld hadden, en geeft de tekst van het voorstel weer zonder commentaar of een andere blijk van besef dat het hier om een betekenisvolle kwestie ging. Kortom, zoals Edouard Vaillant, één van de meer vooraanstaande en politiek gevoelige afgevaardigden op het congres, enkele jaren later in herinnering bracht: “Wie had de snelle opgang van de eerste mei kunnen voorspellen?”

Die snelle opgang en institutionalisering waren zeker te wijten aan het buitengewone succes van de 1 meidemonstraties in 1890, tenminste in het deel van Europa ten westen van het Russische Rijk en de Balkan. De socialisten hadden het juiste moment gekozen om een Internationale te stichten of, zo u wil, opnieuw samen te stellen. De eerste 1 meiviering viel in veel landen samen met een triomfantelijke vooruitgang van de slagkracht en het vertrouwen van de arbeidersbeweging. Om maar twee bekende voorbeelden te noemen: de uitbarsting van het New Unionism (de Nieuwe Vakbeweging) in Groot-Brittannnië, volgend op Dock Strike (Dokkenstaking) van 1889, en de socialistische overwinning in Duitsland, waar de Reichstag in januari 1890 weigerde Bismarcks antisocialistische wet verder te zetten, met als resultaat de verdubbeling van het aantal stemmen voor de sociaaldemocratische partij bij de algemene stemming, waardoor de partij net geen 20 procent van het totaal aantal stemmen haalde. Het was geen moeilijke klus om op zo’n ogenblik van de massademonstraties een succes te maken, aangezien zowel activisten als militanten er met hart en ziel aan meewerkten, en hele menigtes gewone arbeiders samen met hen mee genoten van het gevoel van overwinning, macht, erkenning en hoop.

En toch sloeg de mate waarin de arbeiders aan de bijeenkomsten deelnamen hen die er toe opgeroepen hadden met verstomming. Vooral de 300.000 mensen die in Hyde Park in Londen samenstroomden, en zo de grootste demonstratie ooit op die dag gehouden hielden, betekenden een onverwacht succes. Want hoewel alle socialistische partijen en organisaties natuurlijk bijeenkomsten hadden georganiseerd, hadden slechts enkele het volledige potentieel van de gelegenheid ingezien, en er vanaf het begin alles op ingezet. De Oostenrijkse sociaaldemocratische partij was een van de weinige die onmiddellijk de algemene stemming aanvoelde, wat er toe bijdroeg dat het, zoals Frederik Engels enkele weken later opmerkte, “op het vasteland Oostenrijk was, en in Oostenrijk Wenen, waar dit feest op de op de meest luisterrijke en meest aangewezen manier werd gevierd.”

In verschillende landen verhinderden, zoals zo vaak in de linkse politiek, ideologische twisten en tegengestelde meningen over de legitieme vorm of vormen van zulke demonstraties, waar we later nog op terug zullen komen, of soms louter voorzichtigheid, plaatselijke partijen en bewegingen zich van ganser harte in de voorbereiding van het 1 meifeest te storten. In het licht van een uiterst nerveuze, bij gelegenheid zelfs hysterische, reactie op het vooruitzicht op de dag door regeringen, de opinie van de middenklasse, en werkgevers die dreigden met politierepressie en represailles, kozen verantwoordelijke socialistische leiders er vaak voor om buitenmatig uitdagende confrontatievormen te vermijden. Dit was met name het geval in Duitsland, waar het verbod op de partij na elf jaar illegaliteit nog maar net was opgeheven. “We hebben alle reden om op de 1 meidemonstratie de menigtes onder controle te houden,” schreef de partijleider August Bebel naar Engels. “We moeten conflicten vermijden.” En Engels stemde daarmee in.

De kernvraag was of arbeiders gevraagd moest worden te demonstreren tijdens de werkuren, en dus in staking te gaan, aangezien 1 mei in 1890 op een donderdag viel. In principe zagen voorzichtige partijen en sterk uitgebouwde vakbonden niet in waarom zij en hun leden hun nek moesten uitsteken omwille van een symbolisch gebaar – behalve als ze, zoals de Amerikaanse Arbeidsfederatie (American Federation of Labor) zinnens was, bezig waren met een staking of iets dergelijks, of dat overwogen. Daarom waren de meesten geneigd te kiezen voor een demonstratie op de eerste zondag van mei in plaats van op de eerste dag van de maand. Dit was en bleef de keuze die gemaakt werd in Groot-Brittannië, waar de eerste grote manifestatie op 4 mei gehouden werd. Die dag droeg ook de voorkeur weg van de Duitse partij, maar daar haalde de eerste mei het uiteindelijk toch. De kwestie kwam officieel ter tafel op het Internationale Socialistische Congres in 1891 in Brussel, waar de Britten en de Duitsers over het thema in discussie gingen met de Fransen en de Oostenrijkers, en uiteindelijk in een stemming het onderspit moesten delven. Net als zoveel andere aspecten van de 1 meiviering was ook deze kwestie dus een toevallig bijproduct van de datumkeuze door de Internationale. De oorspronkelijke resolutie maakte helemaal geen gewag van een staking: de discussie daarover ontstond gewoon doordat de eerste mei op een weekdag viel, zoals alle organisatoren van de demonstratie natuurlijk onmiddellijk ontdekten.

De staking was essentieel, omdat niet werken op een werkdag zowel een bevestiging was van de macht van de arbeidersklasse – de ultieme bevestiging van die macht, zelfs – als de kern van wat vrijheid betekent: niet gedwongen worden te werken in het zweet zijns aanschijns, maar in het gezelschap van familie en vrienden zelf activiteiten kunnen kiezen.

De voorzichtigheid gebood natuurlijk een andere strategie. Desalniettemin was het net de keuze voor het symbool, eerder dan voor praktische overwegingen, die het 1 meifeest zou maken tot wat het was. Het was de handeling van het symbolisch onderbreken van het werk die van het 1 meifeest meer maakte dan gewoon een zoveelste demonstratie, en zelfs meer dan een zoveelste herdenkingsdag. Het was in de landen of steden waar partijen, soms zelfs tegen aarzelende vakbonden in, aandrongen op de symbolische staking, dat 1 mei echt een essentieel element zou gaan vormen van het leven van de arbeidersklasse en van de arbeidersidentiteit – in Groot-Brittannië zou het, ondanks de schitterende start waarover we het zo-even hadden, nooit echt zover komen. De staking was essentieel, omdat niet werken op een werkdag zowel een bevestiging was van de macht van de arbeidersklasse – de ultieme bevestiging van die macht, zelfs – als de kern van wat vrijheid betekent: niet gedwongen worden te werken in het zweet zijns aanschijns, maar in het gezelschap van familie en vrienden zelf activiteiten kunnen kiezen. Het vormde daarom zowel een gebaar van klassenbewustzijn en klassenstrijd als een dag vakantie: een soort voorproefje van het goede leven dat er zou komen na de ontvoogding van de arbeidersklasse. En, gezien de omstandigheden in 1890, was het ook een overwinningsfeest, een ererondje door het stadion. In dat opzicht was het 1 meifeest sterk geladen door hoop en gevoel.

Dat zag ook Victor Adler in toen hij er, tegen het advies van de Duitse Sociaaldemocratische Partij in, op aandrong dat de Oostenrijkse partij moest aansturen op precies die confrontatie die Bebel wilde vermijden. Net als Bebel erkende hij het gevoel van euforie, van massale bekering, ja zelfs van messianistische verwachting die in die tijd van de arbeidersklasse bezit nam. “De verkiezingen hebben de meningen van de politiek minder geschoolde menigtes doen keren. Ze geloven dat ze maar iets hoeven te willen, of het kan bereikt worden,” zoals Bebel het uitdrukte. In tegenstelling tot Bebel moest Adler die gevoelens nog mobiliseren om uit de combinatie van activisten en een stijgende sympathie van de menigte een massapartij te smeden. Bovendien mochten de Oostenrijkse arbeiders, in tegenstelling tot de Duitse, nog niet gaan stemmen. De kracht van de beweging kon daarom voorlopig nog niet in aantal stemmen aangetoond worden. De Scandinaviërs getuigden opnieuw van een groot inzicht in het mobiliserende potentieel van directe actie toen ze in 1891, na het eerste 1 meifeest, voor een herhaling van de demonstratie stemden, “vooral indien gecombineerd met een arbeidsonderbreking, en niet gewoon als uiting van een mening.” De Internationale zelf kwam op het zelfde standpunt uit toen in ze 1891, zoals eerder vermeld tegen het standpunt van de Britse en Duitse afgevaardigden in, na een stemming besloot de demonstratie op de eerste mei te houden, en “het werk stil te leggen waar dat niet onmogelijk was.”

Dat betekende niet dat de internationale beweging opriep tot een algemene staking als dusdanig, gezien georganiseerde arbeiders zich, ondanks de schier ongelimiteerde verwachtingen van het moment, in de praktijk bewust waren van zowel hun kracht als hun zwakheid. Of de mensen op de eerste mei moesten staken, en of van hen verwacht kon worden dat ze een dagloon op zouden geven voor de demonstratie, waren vragen die in de volkse cafés van Hamburg alom het voorwerp waren van debat, rapporteerden de politie-agenten in burger die er door de senaat op uitgestuurd waren om in die ‘rode’ stad de gesprekken af te luisteren van de arbeiders. Het was duidelijk dat veel arbeiders niet in staat zouden zijn om op straat te komen, zelfs niet als ze zouden willen. Daarom stuurden de spoorwegarbeiders een telegram naar de eerste 1 meiviering in Kopenhagen, waar het onder luid gejuich werd voorgelezen: “Aangezien wij wegens de druk van bovenaf niet op de bijeenkomst aanwezig kunnen zijn, willen we langs deze weg de eis voor een achturige werkweek ondersteunen.”

Waar werkgevers wisten dat arbeiders in hoge mate en in groten getale geëngageerd waren, aanvaardden ze vaak stilzwijgend dat hun werknemers een dagje vrijaf namen. Zeker in Oostenrijk was dat vaak het geval. De Nationale Wapenfabriek in Steyr in Opper-Oostenrijk ging bijvoorbeeld dicht op 1 mei 1890, en alle daaropvolgende jaren ook, ondanks de duidelijke instructie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken dat optochten verboden waren, en vrijaf nemen niet was toegestaan, en ook ondanks het formele besluit van werkgevers dat de eerste mei niet als een vakantiedag beschouwd mocht worden, en soms zelfs dat de dag voor de eerste mei de dag zelf als een vakantiedag moest vervangen. In elk geval kwamen genoeg arbeiders in genoeg landen op straat om de stakingsbeweging geloofwaardig te maken. Uiteindelijk was in Kopenhagen ongeveer veertig procent van de arbeiders van de stad op de demonstratie in 1890 aanwezig.

Gezien het opmerkelijke en vaak onverwachte succes van het eerste 1 meifeest was het logisch dat er stemmen opgingen om het evenement te herhalen. Zoals we al gezien hebben, vroegen de verenigde Scandinavische bewegingen erom in de zomer van 1890, net zoals de Spanjaarden overigens. Tegen het einde van het jaar had het merendeel van de Europese partijen zich bij die vraag aangesloten. Dat de gelegenheid een jaarlijks terugkerende gebeurtenis zou kunnen worden is mogelijk voor het eerst geopperd door de militanten van Toulouse, die hiervoor in 1890 een resolutie goedkeurden. In elk geval: op het congres van de Internationale in Brussel in 1891 besloot de beweging zoals iedereen verwachtte het 1 meifeest jaarlijks te herhalen. Naast het besluit dat het 1 meifeest, zoals we hierboven zagen, gevierd moest worden door één enkele demonstratie op de eerste dag van de maand, op welke dag van de week die dag ook mocht vallen, om “zijn ware aard als economische eis voor een achturige werkdag en als uiting van de klassenstrijd” te benadrukken, werden aan de eis voor de achturige werkdag minstens twee eisen toegevoegd: arbeidswetgeving en de strijd tegen de oorlog. Hoewel de roep om vrede van toen af aan een officieel onderdeel zou vormen van het 1 meifeest, werd het toch niet echt opgenomen in de wijdverbreide 1 meitraditie, behalve dan als een verwijzing naar het internationale karakter van de gelegenheid. Naast die uitbreiding van het eisenpakket van de demonstratie, hield de resolutie nog een andere vernieuwing in: de uitdrukking ‘1 mei vieren’ werd erin gebruikt. De beweging was de dag niet alleen als een politieke activiteit, maar ook als een festival gaan beschouwen.

Nogmaals: dit was geen onderdeel van het oorspronkelijke plan. Integendeel: de militante vleugel van de beweging, en – hoeft het nog gezegd? – de anarchisten waren uit principe tegen het idee feesten te organiseren. Voor hen was 1 mei een dag van strijd. De anarchisten hadden de dag liever uitgebreid van een enkele van de kapitalisten afgedwongen vrije dag tot de grote algemene staking die het hele systeem omver zou werpen. Zoals zo vaak hadden de meest militante revolutionairen een sombere kijk op de klassenstrijd, zoals de afbeeldingen van zwarte en grijze menigtes, enkel opgefleurd door een occasionele rode vlag, al doet vermoeden. De anarchisten zagen 1 mei liever als een herdenkingsdag van martelaars – de martelaars van Chicago 1886 – en beschouwden de dag daarom eerder als een dag van verdriet dan als een dag van feest. Waar ze veel invloed hadden, zoals in Spanje, Zuid-Amerika en Italië, werd het martelaarsaspect van 1 mei effectief een deel van de plechtigheid. Bier en gebak hoorden niet thuis in het revolutionaire strijdplan. Zoals een recente studie van de anarchistische eerste mei in Barcelona uitwijst, weigerden zij vóór de Spaanse Republiek de dag zelfs als een ‘Festa del Traball’ (feest van de arbeid) te beschouwen, of hem zelfs maar zo te noemen. Symbolische acties konden hun rug op: voor hen was het de wereldrevolutie of niets. Sommige anarchisten weigerden zelfs de 1 meistaking aan te moedigen: wat de revolutie niet daadwerkelijk deed ontvlammen kon voor hen niets meer zijn dan nog maar eens een hervormend afleidingsmanoeuvre. De revolutionaire Franse vakbond Algemeen Arbeidsverbond (Confédération Générale du Travail of CGT) legde zich pas na de Eerste Wereldoorlog bij het vieren van feesten op 1 mei neer.

Mogelijk hebben de leiders van de Tweede Internationale de omvorming van de eerste mei tot een feest aangemoedigd, omdat ze de op confrontatie gerichte anarchistische tactieken wilden vermijden, en natuurlijk ook omdat ze voor de demonstraties de breedst mogelijke basis wilden bereiken. Maar de idee van een klassenfeestdag, waar zowel strijd als vertier een plaats hadden, hadden ze aanvankelijk zo goed als zeker nog niet in gedachten. Waar kwam dat voorstel dan vandaan?

Oorspronkelijk speelde de keuze van de datum bijna zeker een cruciale rol. Feestdagen in de periode rond mei zijn in de gebieden in het noordelijk halfrond met een gematigd klimaat diepgeworteld in de rituelen rond de heropleving van de natuur in de lente. In Zweden, bijvoorbeeld, had de eerste mei al sinds lang nagenoeg de status van openbare feestdag verworven. Het koude weer in Australië op dat ogenblik vormde overigens een hindernis bij het vieren in dat anders zo militante land. Uit het overvloedige aanbod aan beeld- en tekstmaterialen die de laatste jaren ontsloten zijn, blijkt duidelijk dat natuur, planten en bovenal bloemen als vanzelf overal gebruikt worden om het feest te symboliseren. Afbeeldingen van de allereenvoudigste bijeenkomsten op het platteland, zoals die in een dorp in Stiermarken in 1890, tonen geen spandoeken, borden met slogans die versierd zijn met bloemenslingers. Ook enkele muzikanten zijn van de partij. Een vertederende foto van een 1 meifeest op het platteland, ook in Oostenrijk, maar wat later, toont de sociaaldemocratische arbeidersfietsvereniging, mannen en vrouwen, paraderend met met bloemen versierde wielen en sturen, en een met bloemen overdekt meikind in een soort tussen twee fietsen getakeld babyzitje.

Spontaan verschijnen er ook bloemen rond de portretten van de zeven Oostenrijkse afgevaardigden op het congres van de Internationale in 1889. Zelfs in de verhalen van de militanten duiken bloemen op. In Frankrijk krijgt de schietpartij van Fourmies (fusillade de Fourmies) van 1891, met haar tien doden, in de nieuwe traditie een gezicht in de persoon van de achttienjarige Maria Blondeau, die aan het hoofd van een groep van 200 jongeren, jongens en meisjes, danste terwijl ze zwaaide met een bloeiende meidoorntak die haar verloofde haar gegeven had, tot de soldaten haar doodschoten. Hier worden duidelijk twee meitradities met elkaar versmolten. Maar om welke bloemen gaat het precies? De kleuren doen, zoals in het verhaal van de meidoorntak, eerder aan de lente dan aan politiek denken, ook al beperkt de beweging zich al snel tot bloesems met haar eigen kleur: rozen, klaprozen, en – vooral – rode anjers. Ieder land heeft daarbij zo’n beetje zijn eigen stijl. Toch staan overal bloemen en andere symbolen van uitbottende groei, jeugd, vernieuwing en hoop, zoals jonge vrouwen, centraal. Het is geen toeval dat de meest universele iconen van de feestdag, die in een hele waaier van talen telkens weer worden hernomen, van Walter Crane afkomstig is – vooral dan de beroemde jonge vrouw met Frygische muts omringd door bloemenslingers. De Britse socialistische beweging was klein en onbelangrijk, en na de eerste paar jaren verschraalden haar 1 meifeesten. Dankzij het werk van William Morris, Crane en de arts-and-craftsbeweging (een beweging binnen de toegepaste kunst uit het laat-negentiende-eeuwse Engeland, nvdr), die de uiterst invloedrijke ‘nieuwe kunst’ of art nouveau in die periode inspireerde, vatte de vormgeving van het evenement echter heel precies de tijdgeest weer. De invloed van de Britse beeldende kunst is dan ook een belangrijk bewijs voor het internationale karakter van het 1 meifeest.

Eigenlijk ontstond het idee voor een publiek feest of een publieke feestdag van de arbeid – ik kan het niet genoeg benadrukken – spontaan en bijna onmiddellijk – ongetwijfeld was het feit dat in het Duits het woord ‘feiern’ zowel ‘niet werken’ als ‘vieren’ betekent, daar niet vreemd aan. (In Engeland werd ‘playing’, spelen, in het eerste deel van de eeuw vaak als een synoniem voor ‘striking’, staken, gebruikt, maar aan het einde van de eeuw is dat niet meer het geval.) In ieder geval leek het logisch om, op een dag waarop de mensen niet naar hun werk gingen, de politieke bijeenkomsten en marsen van de voormiddag nadien aan te vullen met ontspanning en gezelligheid, temeer daar de rol van cafés en restaurants als ontmoetingsplaatsen voor de beweging zo belangrijk was. In verschillende landen waren veel van de socialistische activisten dan ook herbergier of cabaretuitbater.

Een belangrijk gevolg hiervan mag hier niet onvermeld blijven. In tegenstelling tot bij politiek, wat in die dagen nog een ‘mannenzaak’ was, waren bij vakantiedagen ook vrouwen en kinderen betrokken. Zowel de beelden als de geschreven bronnen uit die periode wijzen erop dat vrouwen van in het begin aanwezig waren op en betrokken waren bij het 1 meifeest. Wat er een echte klassenmanifestatie van maakte, en, zoals in Spanje, ook steeds meer arbeiders aantrok die politiek niet op één lijn stonden met de socialisten, was precies dat het niet beperkt bleef tot mannen, maar voor het hele gezin bedoeld was. Omgekeerd werden vrouwen die zelf niet rechtstreeks als werknemer bij de arbeidsmarkt betrokken waren – in een aantal landen dus het overgrote deel van de getrouwde arbeidersvrouwen – zo openbaar vereenzelvigd met beweging en klasse. Daar waar het arbeidsleven in loondienst in hoofdzaak aan mannen was voorbehouden, bracht het weigeren van werk gedurende één dag de leeftijdscategorieën en geslachten van de arbeidersklasse samen.

Tot die tijd waren nagenoeg alle gangbare feestdagen in Europa kerkelijke feestdagen geweest. Groot-Brittannië heeft – overeenkomstig haar reputatie – de Europese Dag van de Arbeid doen samenvallen met een Bank Holiday (een Brits gebruik om op enkele, veelal religieuze, feestdagen vrijaf te nemen, nvdv). Het 1 meifeest deelde met de christelijke feestdagen zijn streven naar universaliteit, of, in arbeidstermen, internationalisme. Die universaliteit maakte een diepe indruk op de deelnemers, en vergrootte de aantrekkingskracht van het feest. De vele 1 meivlugschriften, die vaak plaatselijk werden geproduceerd, en die vaak zo’n waardevolle bron van informatie zijn over de iconografie en de culturele geschiedenis van het feest – van het prefascistische Italië alleen al zijn 308 verschillende vlugschriften bewaard gebleven – blijven daar maar op hameren. De eerste 1 meikrant uit Bologna, van het jaar 1891, bevat niet minder dan vier artikels die specifiek over het universele karakter van de dag gaan. En natuurlijk leek de gelijkenis met Pasen of Pinksteren net zo voor de hand liggend als die met de lentefeesten uit de folklore.

Italiaanse socialisten die zich scherp bewust waren van de spontane aantrekkingskracht die het nieuwe ‘festa del lavoro’ uitoefende op de voornamelijk katholieke en ongeletterde bevolking, gebruikten de term ‘het Paasfeest van de arbeider’ al minstens sinds 1892, en in de tweede helft van de jaren 1890 werden zulke vergelijkingen ook in andere landen gemeengoed. Het is duidelijk waarom dat het geval was: de nieuwe socialistische beweging had veel weg van een religieuze beweging – ja, in de eerste onstuimige jaren van het 1 meifeest leek het zelfs een religieuze heropleving waarvan de volgelingen messianistische verwachtingen koesterden. In bepaalde opzichten konden de eerste leiders, activisten en propagandisten dan ook met priesters vergeleken worden, of minstens met een groep lekenpredikers. We beschikken nog steeds over een uitzonderlijke strooibrief uit Charleroi van het jaar 1898, waarin de neerslag staat van een tekst die omschreven kan worden als niets meer en niets minder dan een ‘1 meipreek’ – er bestaat geen beter woord voor. Hij was opgesteld door, of in de naam van, tien kamerleden en senatoren van de Belgische Arbeiderspartij (Parti Ouvrier Belge), atheïsten van de eerste tot de laatste, en begint met de bijschriften “Arbeiders aller landen, verenigt u (Karl Marx)” en “Heb uw naaste lief (Jezus)”. Enkele uittreksels geven een idee van de toon die aangeslaan werd:

“Nu [zo begon het] is de tijd van lente en feest: de eeuwige Evolutie van de natuur licht op in al haar glorie. Vervul jezelf net als de natuur van hoop, en bereid je voor op Het Nieuwe Leven.”

Na enkele passages met morele instructies (“Geef blijk van zelfrespect: hoed je voor dronken makende vloeistoffen en voor hartstochten die je verlagen” en dergelijke) en socialistische aanmoedigingen, eindigt de tekst met een passage vol millennialistische hoop:

“Weldra zullen grenzen vervagen! Weldra komt er een einde aan oorlogen en legers! Telkens je de socialistische deugden van Solidariteit en Liefde in de praktijk brengt, breng je die toekomst dichterbij. En dan zal er een vrede- en vreugdevolle wereld ontstaan waarin het Socialisme zal zegevieren, als iedereen de sociale plicht naar behoren opvat: als het tot stand brengen van de algemene ontwikkeling van elkeen.”

Toch was de essentie van de jonge arbeidersbeweging niet dat ze een Geloof verspreidde, hoewel ze de toon en de stijl van het religieuze discours vaak weerkaatste, maar net dat ze zo weinig beïnvloed was door het religieuze model, zelfs in landen waar de meerderheid van de bevolking diepgelovig was, en doordrongen van de leer van de Kerk. Bovendien bestonden er weinig overlappingen tussen het oude en het nieuwe Geloof, behalve soms – lang niet altijd – op plaatsen waar het protestantisme de vorm aannam van onofficiële, impliciet in de oppositie gaande sektes, eerder dan Kerken, zoals in Engeland. De socialistische arbeidersbeweging was een militant seculiere, antireligieuze beweging die massaal vrome of voormalig vrome bevolkingen bekeerde.

We kunnen ook begrijpen waarom dat zo was. Socialisme en de arbeidersbeweging oefenden een aantrekkingskracht uit op mannen en vrouwen die zich als nieuwe klasse van hun klasse ook bewust waren, en voor wie er geen fatsoenlijke plaats was in de gemeenschap waarvan de gevestigde Kerken, en met name de Katholieke Kerk, de traditionele uitdrukkingsvorm vormde. Er bestonden namelijk nederzettingen van ‘buitenstaanders’, verenigd door hun beroep, zoals mijnwerkers, proto-industriële dorpen of fabrieksdorpen, door hun afkomst, zoals de Albanezen in wat het ‘rode’ dorp bij uitstek zou worden, Piana dei Greci in Sicilië (tegenwoordig Piana degli Albanesi), of op basis van een ander kenmerk dat hen als groep van de bredere samenleving afsneed. In zulke groepen viel ‘de beweging’ samen met de gemeenschap zelf, en daardoor nam ze veel van de oude dorpsgebruiken over waar tot dan toe de religie het alleenrecht over had. Dergelijke gevallen vormden echter een uitzondering. Eigenlijk lag een belangrijke reden voor het massale succes van het 1 meifeest in het feit dat het gezien werd als de enige feestdag die uitsluitend met de arbeidersklasse was geassocieerd, niet met andere groepen werd gedeeld, en bovendien was afgedwongen door de actie van de arbeiders zelf. Meer nog: het was een dag waarop mensen die anders onzichtbaar waren zich in het openbaar manifesteerden, en voor minstens een dag de officiële ruimte van de heersers en de maatschappij overnamen. In dat opzicht waren de gala’s van de Britse mijnwerkers, waarvan het mijnwerkersgala van Durham het langst is blijven bestaan, de voorlopers van het 1 meifeest, maar ze beperkten zich tot één industrietak en betrokken niet de hele arbeidersklasse bij hun initiatief. Daarom was het enige echte verband tussen het 1 meifeest en de traditionele religie de eis voor gelijke rechten. “De priesters hebben hun feesten,” kondigde het vlugschrift van het 1 meifeest van 1891 in Voghera, in de Povlakte aan, “de gematigden hebben hun feesten. Ook de democraten hebben er. De eerste mei is het feest van de arbeiders uit de hele wereld.”

Er was echter nog iets anders wat de beweging van religie onderscheidde. Haar sleutelwoord was ‘nieuw’, zoals naar voren kwam in ‘Die Neue Zeit’ (‘De Nieuwe Tijd’), de titel van Kautsky’s theoretische marxistische tijdschrift, en in het Oostenrijkse arbeiderslied dat nog steeds met het 1 meifeest wordt geassocieerd, en waarvan het refrein luidt: ‘Mit uns zieht die neue Zeit’ (‘Met ons trekken de nieuwe tijden op’). Zoals uit ervaring van zowel Scandinaviërs als Oostenrijkers blijkt, drong het socialisme vaak letterlijk via de spoorwegen tot het platteland en de provinciesteden door, via de spoorweg- en treinarbeiders, die nieuwe ideeën en nieuwe tijden brachten. In tegenstelling tot andere publieke feestdagen, met inbegrip van de meeste rituele evenementen die de arbeidersbeweging tot dan toe organiseerde, herdacht het 1 meifeest geen gebeurtenissen – behalve dan de anarchisten die het feest, zoals eerder opgemerkt, graag in verband brachten met de executie van anarchisten in Chicago in 1886. Het ging enkel en alleen over de toekomst, die, in tegenstelling tot het verleden, dat het proletariaat enkel nare herinneringen te bieden had – niet toevallig luidt een vers uit de Internationale ‘Du passé faisons table rase’, wat in de Nederlandse versie ‘Sterft, gij oude vormen en gedachten’ wordt – emancipatie te bieden had. In tegenstelling tot de traditionele religie beloofde ‘de beweging’ geen beloning na de dood, maar een nieuw Jeruzalem hier op aarde.

Het 1 meifeest ontwikkelde al snel zijn eigen beeldenarsenaal en symboliek. Die iconografie is volledig op de toekomst georiënteerd. Wat de toekomst zou brengen was niet helemaal duidelijk, alleen dat het goed zou zijn en onvermijdelijk zou komen. Gelukkig voor het succes van het 1 meifeest maakte ten minste een stap vooruit het evenement tot iets meer dan een demonstratie en een festival. In 1890 was democratie op vlak van stemrecht in Europa nog steeds uiterst ongewoon, en de roep om universeel stemrecht werd gretig bij die om een achturige werkdag en andere 1 meislogans gevoegd. Vreemd genoeg vormde de eis voor stemrecht, hoewel hij in Oostenrijk, België, Scandinavië, Italië en elders tot op het moment van zijn inwilliging integraal deel uitmaakte van de politieke inhoud van het feest, internationaal nooit een officieel deel van diezelfde politieke inhoud, toch zeker niet in dezelfde mate als de achturige werkdag en, later, vrede. Waar de eis van toepassing was, ging hij echter wel deel uitmaken van het evenement, en droeg hij in belangrijke mate bij tot de draagwijdte ervan.

In feite groeide het organiseren van of dreigen met algemene stakingen voor universeel stemrecht, praktijken die met enig succes in België, Zweden en Oostenrijk ontwikkeld werden, uit tot de symbolische arbeidsonderbrekingen van 1 mei. Anderzijds waren de vakbonden veel meer bekommerd om de Zweedse 1 meislogan ‘kortere werkdagen, hogere lonen’ dan om om het even welk ander aspect van de grote dag. Bij momenten concentreerden ze zich hier zelfs op, en lieten ze de strijd voor democratie over aan anderen, in Italië bijvoorbeeld. De grote overwinningen van de beweging, inclusief haar succesvolle strijd voor democratie, waren niet gebaseerd op eng economisch eigenbelang.

Democratie was natuurlijk erg belangrijk voor de socialistische arbeidersbewegingen. Ze was niet alleen van levensbelang voor haar vooruitgang, maar er ook gewoon onafscheidelijk van. Het eerste 1 meifeest in Duitsland werd herdacht door een gedenkplaat met daarop Karl Marx die ‘Das Kapital’ in zijn handen houdt en over de zee naar een romantisch eiland wijst, van het soort dat tijdgenoten kenden van schilderijen uit het Middellandse Zeegebied. Achter het eiland komt de meizon op, wat het hardnekkigste en krachtigste symbool voor de toekomst zou blijven. Haar stralen brengen de slogans van de Franse Revolutie (Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid), die op zo veel van de vroege 1 mei-insignes en aandenkens terug te vinden zijn. Marx wordt omringd door arbeiders, die klaar lijken te staan om de vloot van schepen te bemannen die naar het eiland zullen varen. Op de zeilen staat te lezen: Universeel en Rechtstreeks Stemrecht, Achturige Werkdag en Bescherming voor de Arbeiders. Dat vat de oorspronkelijke traditie van het 1 meifeest goed samen.

Door een opmerkelijke symbiose tussen de slogans van de socialistische leiders en hun vaak spontane interpretatie door militanten en gewone arbeiders, genoot die traditie al bijzonder snel – binnen twee of drie jaar – een zeer grote bijval. Ze kreeg vaste vorm in die enkele prachtige eerste jaren waarin de massabewegingen en arbeiderspartijen plotseling tot bloei kwamen, waarin die organisatie elke dag zichtbaar groeide, waarin precies het bestaan van zulke bewegingen, precies het bewustzijn van je klasse, een garantie leek voor de toekomstige triomf. Meer nog, het leek al een teken dat die triomf er zat aan te komen: de poorten van de nieuwe wereld zwaaiden open voor de arbeidersklasse.

Het beloofde duizendjarige rijk kwam echter niet, en het 1 meifeest moest, net zoals zo veel andere aspecten van de arbeidersbeweging, ordelijker en institutioneler verlopen, hoewel iets van die lang vervlogen bloei van hoop en triomf in latere jaren na intensieve strijd en enkele overwinningen zou terugkeren. We vinden hem terug in de gekke futuristische 1 meivieringen van de vroege Russische Revolutie, en bijna overal in het Europa van de jaren 1919-1920, toen de achtureneis van het oorspronkelijke 1 meifeest in vele landen werd ingewilligd. We vinden hem terug in de 1 meifeesten van het vroege Volksfront in Frankrijk in 1935 en 1936, en in de landen van het vasteland die na de nederlaag van het fascisme van de bezetting bevrijd werden. In de meeste landen met massale socialistische arbeidersbewegingen had het 1 meifeest iets voor 1914 echter een routineus karakter gekregen.

Vreemd genoeg was het tijdens die periode van routinisering dat het feest zijn ritualistische aangezicht kreeg. Zoals een Italiaanse geschiedkundige het formuleerde, werd het, vanaf het moment dat het niet meer als de onmiddellijke wachtkamer voor de grote transformatie werd beschouwd, een collectief ritueel, dat naar zijn eigen erediensten en godheden op zoek ging. De godheden waren meestal de jonge vrouwen met golvende lokken en losse kledij die steeds vager wordende menigtes of optochten van mannen en vrouwen de weg naar de opkomende zon wezen. Was zij de Vrijheid, de Lente, de Jeugd, de Hoop, de roosvingerige Eoos of een beetje van dat alles tesamen? Wie zal het zeggen? Iconografisch gezien heeft ze, behalve haar jeugdigheid, geen algemene kenmerken, want zelfs de Frygische muts, die erg vaak wordt afgebeeld, of de traditionele attributen van de Vrijheid, komen niet altijd voor. Die ritualisering van de dag is duidelijk te merken aan de bloemen die, zoals we gezien hebben, van in het begin aanwezig zijn, maar die tegen het einde van de eeuw officieel gemaakt worden. Zo kreeg de rode anjer in de Habsburgse gebieden en in Italië haar officiële status rond 1900, toen de symboliek van die bloem in het naar haar genoemde levendige en vaardig opgestelde vlugschrift uit Firenze werd uitgelegd (‘Il Garofano Rosso’ zou tot de Eerste Wereldoorlog op 1 meidagen verschijnen). De rode roos werd in Zweden in 1911-1912 officieel. En tot spijt van de onkreukbare revolutionairen deed het compleet onpolitieke lelietje-van-dalen in de vroege jaren 1900 haar intrede in de 1 meifeesten van de Franse arbeiders. Later zou het zelfs een van de gangbare symbolen van de dag worden.

Zolang de 1 meifeesten echter zowel legaal – en daardoor in staat grote menigtes op straat te brengen – als onofficieel waren, was hun glorietijd nog niet voorbij. Eenmaal ze een aanvaarde of, erger nog, een van bovenaf opgedrongen feestdag werden, veranderde hun karakter natuurlijk. En aangezien publieke massamobilisatie hun kern uitmaakte, overleefden ze niet in de illegaliteit, ook al maakten de socialisten – later communisten – van Piana degli Albanesi er een erezaak van om zelfs in de zwartste dagen van het fascisme op elke eerste mei enkele kameraden naar de bergpas te sturen waar de plaatselijk verbreider van het socialisme hen, vanaf wat tegenwoordig bekend staat als ‘de rots van dr. Barbato’, in 1893 had toegesproken. Het was op diezelfde plaats dat de schurk Giuliano op de herlevende 1 mei-gemeenschapsdemonstratie en -familiepicknick na het einde van het fascisme in 1947 een bloedbad aanrichtte. Sinds 1914, en zeker sinds 1945, is het 1 meifeest steeds meer, ofwel illegaal, ofwel, wat vaker voorkwam, officieel geworden. Alleen in de relatief zeldzame delen van de Derde Wereld waar zich massale en onofficiële socialistische arbeidersbewegingen ontwikkelden in omstandigheden die het 1 meifeest toelieten tot bloei te komen, wordt er echt aangeknoopt bij de vroegere traditie.

Natuurlijk is het 1 meifeest niet overal zijn oude kenmerken kwijtgeraakt. Desalniettemin is het, zelfs niet op plaatsen waar het geassocieerd wordt met de val van oude regimes die ooit nieuw waren, zoals in de Sovjetunie en Oost-Europa, niet overdreven te beweren dat zelfs in de arbeidersbewegingen het woord ‘1 meifeest’ meer met het verleden dan met het heden geassocieerd wordt. De maatschappij waarin het 1 meifeest ontstond, is veranderd. Hoe belangrijk zijn die kleine proletarische dorpsgemeenschappen die oudere Italianen zich nog herinneren vandaag nog? “We wandelden rond het dorp. Dan was er een openbare maaltijd. Alle partijleden waren er, en iedereen die wilde komen.” Wat is er in de geïndustrialiseerde wereld gebeurd met de mensen die zich in de jaren 1890 nog herkenden in het vers “Ontwaakt, verworpenen der aarde” uit de Internationale? Zoals een oude Italiaanse dame, terugdenkend aan het 1 meifeest van 1920, toen ze als twaalf jaar oude textielarbeidster, die net in de fabriek begonnen was, de vlag droeg, het in 1980 stelde: “Tegenwoordig zijn de mensen die gaan werken allen dametjes en heertjes; ze krijgen alles waar ze om vragen.” Wat is er gebeurd met de geest van die 1 meitoespraken vol vertrouwen in de toekomst, vol geloof in rede en vooruitgang? “Ontwikkel jezelf! Scholen en cursussen, boeken en kranten zijn werktuigen van vrijheid! Drink van de fontein van Wetenschap en Kunst: dan word je sterk genoeg om gerechtigheid te brengen.” Wat is er gebeurd met de gemeenschappelijke droom, in ons mooie groene land een Jeruzalem te bouwen?

En toch: hoewel 1 mei verworden is tot niets meer dan nog maar eens een vakantiedag, een dag – ik citeer uit een Franse advertentie – waarop je eens geen kalmeringsmiddel hoeft in te nemen, omdat je niet moet werken, blijft het een bijzondere feestdag. Het is misschien niet langer, zoals het trots genoemd werd, “een feestdag die niet op de kalender staat” – want in Europa staat het inmiddels wel op alle kalenders; wereldwijd wordt er, behalve op 25 december en 1 januari, op geen enkele andere dag even massaal vrijaf genomen, veel massaler dus dan op de meeste van zijn religieuze tegenhangers – maar het kwam van onderop. Het blijft een feestdag die er gekomen is door de inzet van anonieme werkmensen, die zichzelf erkenning gaven door, over bezettings-, taal-, zelfs landsgrenzen heen, als één klasse te beslissen eenmaal per jaar bewust niet te werken, de morele, de politieke en de economische dwang te werken uit te fluiten. Zoals Victor Adler het in 1893 verwoordde: “Het uitrusten van arbeid is de invulling van het 1 meifeest die onze tegenstanders het meeste vrezen. Dat is het wat ze aanvoelen als revoutionair.”

Geschiedkundigen vinden de twintigste eeuw om een aantal redenen interessant. In een bepaald opzicht is het een belangrijk tijdvak omdat het helpt verklaren waarom Marx zo’n grote invloed heeft uitgeoefend op arbeidersbewegingen bestaande uit mannen en vrouwen die nog nooit van hem gehoord hadden, maar gehoor gaven aan zijn oproep om als klasse bewust te worden van zichzelf en zich als dusdanig te organiseren. In een ander opzicht is het een belangrijk tijdvak omdat het aantoont in welke mate een radicaal idee en gevoel de loop van de geschiedenis kan veranderen, en ons leert hoe mannen en vrouwen die als enkelingen nietig, machteloos en waardeloos zijn, toch hun stempel kunnen nalaten. Maar bovenal is het voor velen van ons, geschiedkundigen of niet, een aangrijpende eeuw, omdat ze staat voor wat de Duitse filosoof Ernst Bloch in zijn ‘Das Prinzip Hoffnung’ (‘Het Principe van de Hoop’), dat dat onderwerp in twee lijvige banden behandelt, de hoop van een betere toekomst in een betere wereld noemde. Als niemand anders zich dat in 1990 kon herinneren, was het de taak van geschiedkundigen om dat wel te doen.

Dit artikel werd oorspronkelijk geschreven naar aanleiding van de honderdste verjaardag van het socialistische Dag van de Arbeid, die in 1990 gevierd werd in het Queen Mary and Westfield College van de University of London in het kader van de eerste S.T. Bindoff-lezing, ter nagedachtenis van een vooraanstaand lid van het departement geschiedenis van de school. Het werd door de instelling apart gepubliceerd, en nadien nog een keer uitgegeven onder gewijzigde vorm als een bijdrage aan ‘On the Move: Essays in Labour and Transport History Presented to Philip Bagwell’ (‘In Beweging: Essays over Arbeids- en Transportgeschiedenis Opgedragen aan Philip Bagwell’, samengesteld door Chris Wrigley en John Shepherd, Londen en Rio Grande, 1994).

Eric John Ernest Hobsbawm CH (Alexandrië (Egypte), 9 juni 1917) is een Brits intellectueel, marxistisch historicus en auteur.
Hij is president van Birkbeck, een onderdeel van de Universiteit van Londen. Een interesse is de ontwikkeling van tradities en hoe de nationale staten die gebruiken bij hun constructie. Hij stelt dat nationale elites tradities uitvinden om het bestaan en het belang van de natiestaat te rechtvaardigen. In 1998 kreeg hij de titel Companion of Honour en in 2003 de Balzan Prijs.

Uit het Engels vertaald door Steven Haerens

take down
the paywall
steun ons nu!