Halabja
Opinie, Nieuws, Politiek, Koerden, Irak, Genocide, Saddam Hoessein, Koerdisch Instituut Brussel, Halabja, Gasaanval, Anfal-campagne, KRG -

Halabja, op zoek naar erkenning

Op 16 maart is het 25 jaar geleden dat het regime van Saddam Hoessein het Koerdische Halabja met gas bestookte. Dit bloedbad vormde het absolute dieptepunt van de genocide tegen de Koerden in Irak. Opdat we deze horror nooit meer zouden vergeten, besteden we aandacht aan wat er zich in Halabja afspeelde. In dit laatste deel bekijken we hoe en waarom Halabja deel is van een genocide op de Koerden.

vrijdag 15 maart 2013 16:35
Spread the love

Het VN Genocideverdrag definieert de term als volgt:

“Genocide is één van de volgende handelingen, gepleegd met de bedoeling om een nationale, etnische, godsdienstige groep, dan wel een groep, behorende tot een bepaald ras, geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen:

  • het doden van leden van de groep;
  • het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;
  • het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging;
  • het nemen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;
  • het gewelddadig overbrengen van kinderen van de groep naar een andere groep.”

Zowel de Anfal-campagnes als de aanval op Halabja dienen in een breder perspectief gezet te worden om met volle overtuiging te kunnen spreken van een ‘Koerdische Genocide’. De Anfal-campagnes waren slechts het berekende eindpunt, Die Endlösung. Halabja was een genocidale, sentimentele uitspatting van wraak. Beiden waren echter niet mogelijk geweest zonder een jarenlang genocidaal beleid vanuit de Ba’ath-partij.

De meeste groepen die slachtoffer worden van genocide vormen een abnormaliteit binnen de strikte etnische, religieuze en politieke orde die een soeverein oplegt. Hoe nauwer gedefinieerd deze orde en hoe meer symbolisch belang wordt gehecht aan de puurheid van de orde voor het welvaren van de samenleving, hoe moeilijker de samenleving om kan gaan met afwijkingen. Dat was het lot van de Armeniërs in Turkije, de Joden in Duitsland, de Koerden in Irak en zovele anderen.

Robert Lemkin, de Joodse advocaat die de term ‘genocide’ ontwikkelde, zag het oorspronkelijk als een ruimer begrip

“Generally speaking, genocide does not necessarily mean the immediate destruction of a nation, except when accomplished by mass killings of all members of a nation. It is intended rather to signify a coordinated plan of different actions aiming at the destruction of essential foundations of the life of national groups, with the aim of annihilating the groups themselves. The objectives of such a plan would be disintegration of the political and social institutions, of culture, language, national feelings, religion, and the economic existence of national groups, and the destruction of the personal security, liberty, health, dignity, and even the lives of the individuals belonging to such groups. Genocide is directed against the national group as an entity, and the actions involved are directed against individuals, not in their individual capacity, but as members of the national group.”

Het betreft hier de creatie van de omstandigheden die naar de meer uiterlijke, ultieme voltooiing van een genocide leiden. Zonder dat er van deze laatste sprake is, veroordeelt men zelden genocidale handelingen en politiek als misdaden tegen de mensheid. Gregory Santon, voorzitter van Genocide Watch introduceerde daarom de “8 stages of genocide”.

Deze komen in principe neer op de staatsgestuurde creatie op basis van etnische kenmerken van een groep van ‘Homo Saceri’. Een homo sacer heeft enkel nog het naakte, biologische leven. Hij of zij is ontdaan van zijn of haar politieke of sociale leven die een mens een plaats geeft in de samenleving. Hun leven wordt beschouwd als niet waard om geleefd te worden. In die hoedanigheid heeft de soeverein vrij spel over leven en dood van de homo sacer als de ultieme conclusie van biopolitiek.

We kunnen dit proces duidelijk destilleren als we terugblikken op de behandeling van de Koerden onder het Ba’ath-regime. Oorspronkelijk stonden de Iraakse Ba’athisten na hun coup in 1968 helemaal niet negatief tegenover de Koerdische bevolking. Ze zagen de Koerden als deel van het Arabische volk zodat deze niet noodzakelijk in contradictie waren met het Arabische nationalisme dat de basis vormt van de Ba’ath-ideologie.

Met de Koerdische opstand van 1975 veranderde de houding van Bagdad drastisch. De Koerdisch rebellen verwierpen radicaal hun klassering als ‘adoptief-Arabieren’. Dit was echter de enige wijze waarop een Koerdische gemeenschap onder het Ba’ath-regime zou kunnen bestaan. Er volgde een grondig proces van deportaties en Arabisering en de Koerdisch vrijheidsbeweging werd meer en meer afgeschilderd als ‘saboteurs’ of agenten van buitenlandse machten. Het struikelblok was de eis tot zelfbepaling van de Koerden; niet louter op politiek vlak maar eveneens vrijheid om de eigen identiteit te bepalen.

Gedurende de eerste helft van de oorlog met Iran verslapte de wurggreep op Koerdistan lichtelijk. Maar toen de Koerdische partijen zich vanaf 1985 terug begonnen te organiseren leek Saddam vastberaden voor eens en voor altijd met hen te willen afrekenen.

De Anfal-campagne onderwierp geheel Iraaks Koerdistan aan de logica van het concentratiekamp. De uitzonderingssituatie werd uitgeroepen over de uitgestrekte onhergbergzame gebieden, waar de centrale overheid geen rechtstreekse controle over had. De logica van het concentratiekamp werd door de Ba’ath zo rechtlijnig doorgetrokken dat de loutere fysieke aanwezigheid van een Koerd in deze concentratiekampregio’s, de ‘verboden gebieden’, voldoende bewijslast was om hem of haar tot homo sacer te maken.

De directieven van al-Majid, gouverneur van Noord-Irak, wijzen er duidelijk op dat de staat zich de macht toe-eigende het naakte leven volledig uit te roeien.

“Binnen hun jurisdictie zijn de gewapende troepen verplicht elk menselijk wezen of dier aanwezig in deze gebieden te doden. Ze zijn compleet verboden terrein.”

Halabja lag buiten dit gigantische concentratiekamp dat de Anfal-campagne had opgezet. Maar het feit dat de stad bevrijd werd door Iraanse soldaten en Koerdische ‘saboteurs’ rechtvaardigde voor Saddam dat de uitzonderingstoestand zou kunnen worden uitgeroepen. Halabja werd zo de geïmproviseerde gaskamer van de Anfal-concentratiekampen. Het verraad van de inwoners bestond hierin dat zij in de handen waren gevallen van de vijand en op die manier als Koerd-zijnde geen waarde meer hadden voor de Ba’ath-staat.

Nu, 25 jaar later, beginnen landen en organisaties de Koerdische genocide langzamerhand als dusdanig te erkennen. Dat het zo lang heeft geduurd heeft minder te maken met het in twijfel trekken van de genocide, dan wel met het gebrek aan politieke opportuniteit voor overheden om de nodige stappen te zetten.

Op de eerste plaats is het de plicht van landen die directe verantwoordelijk dragen voor de genocide door het leveren van wapens en technologie hun medeplichtigheid aan deze volkerenmoord toe te geven. Het gaat dan om de VS, Frankrijk en Duitsland. Nederland en Groot-Brittannië hebben hierin reeds het voortouw genomen.

Daarnaast is het zeer belangrijk in het verwerkingsproces van de slachtoffers en nabestaanden dat de tragedie die zij ondergaan hebben erkend wordt door derden en autoriteiten. Hierin ligt de plicht van ons land om de Koerdische genocide te erkennen. Er leven in België ongeveer 50.000, waarvan zo’n 10.000 uit Irak afkomstig. We hopen dat we van de 25ste verjaardag van de gruwel in Halabja kunnen gebruik om de politiek hiervan te overtuigen.

take down
the paywall
steun ons nu!