Van onthaalbureaus voor nieuwkomers naar inburgeringscentrales?
Opinie, Nieuws, Samenleving, Politiek, België, Hervormingen, Geert Bourgeois, Integratie- en inburgeringsbeleid - Peter Haesendonck

Van onthaalbureaus voor nieuwkomers naar inburgeringscentrales?

"Voor mij en voor vele andere medewerkers in de sector is het duidelijk: de nieuw aan te komen EVA’s dragen een krachtige kiem in zich, maar als we niet oppassen evolueren de onthaalbureaus deze keer naar een een VDAB-achtige structuur. De cijfers zullen blijven stijgen, inderdaad, maar het aantal gevallen van burn-out wellicht ook". Antropoloog Peter Haesendonck reageert op de hervormingsplannen van Vlaams minister voor Inburgering Geert Bourgeois.

vrijdag 1 maart 2013 16:14
Spread the love

Het recente opiniestuk van Johan Leman op DeWereldMorgen.be legt de vinger op de wonde van het huidige inburgerings- en integratiebeleid. Het toont ook aan dat de honderden mensen die sinds jaar en dag in het middenveld en op de werkvloer bezig zijn rond integratie, onthaal, diversiteit, beleidsbeïnvloeding of gewoon dagelijks onthaal van nieuwe Belgen door de Minister ongekend zijn.

Dit beleid legt sinds een paar jaar langzaam en vooral geruisloos een tapijt van eng regionalistisch denken over de sector. Het meest schokkende is dat er een onuitgesproken taboe ligt op de discussie waar het nu naartoe moet gaan. De ingebakken zelfcensuur zorgt ervoor dat er nauwelijks over en binnen de sector geschreven wordt.

De laatste jaren doen zich in de sector inburgering (waar ik de laatste 8 jaar tewerkgesteld was) een aantal ontwikkelingen voor, die me onrustig maken. Het belang dat de N-VA wint in het Belgische politieke landschap zal daar wellicht niet vreemd aan zijn. Minister Bourgeois heeft met zijn nieuw integratiedecreet de lijn uitgezet. Een duidelijke visie zit er wel achter, maar of de honderden medewerkers die visie delen of wat de doelgroep daar zelf over denkt, dat is nog maar de vraag.

In 2007 werden de Onthaalbureaus voor Nieuwkomers plots Inburgeringsbureaus. Die naam werd er bij de medewerkers ingeklopt – willens nillens. Deze semantische wending was niet toevallig. Er moest ‘ingeburgerd’ worden, het moest gebeuren op een uniforme Vlaamse manier en voortaan zouden alle onthaalinitiatieven met inburgering bezig zijn.

Successen

Sinds de N-VA in Vlaanderen het politieke kaartspel domineert, zijn die veranderingen een patroon gaan vormen. De op handen zijnde hervorming van integratiediensten samen met de inburgeringsbureaus en de lokale vertaaldiensten tot Extern Verzelfstandigde Agentschappen (EVA’s) zorgt voor onrust en ongemak in de sector. Hier en daar is de koehandel al afgesloten, maar als je dit proces bekijkt vanuit het standpunt van de doelgroep, kom je tot merkwaardige bevindingen.

Er zijn eerst en vooral de successen van dit werk. Het onthaal van nieuwkomers (vroeger gegroeid in een weefsel van goodwill en lokale creativiteit) gebeurt sinds 2003 via een duidelijk kader. Met een decreet en navenante subsidiëringskanalen. De duizenden bezoekers van de onthaalbureaus konden op een brede manier kennis maken, zich oriënteren, uitwisselen, bijleren , zich laten screenen, ze werden opgevolgd … kortom: ze werden onthaald in de ‘onthaalbureaus’.

Samen met en voor de leerkrachten Maatschappelijke Oriëntatie werd een methodiek ontwikkeld , de Climodiek. Deze werd uitgetest, omgeploegd, ondersteboven gekeerd en verbeterd. In 2013 zal de hele methodiek in samenspraak met de eerstelijnswerkers geactualiseerd en gedeeltelijk herschreven worden.

Kinderziektes werden als problemen aangepakt en opgelost. Het bezoek van twee gedetacheerde inspecteurs uit het depertement Onderwijs wekte over en weer discussies op: er werden studiedagen aan gekoppeld, innovatie, beleidsbeïnvloeding. De kwaliteit van de sector leek gewaarborgd.

Lerende organisaties

In 2011 was er plaats voor ontwikkeling van een on-line leerinstrument en later ook van een eigen site: Climrek kwam samen met de groeiende aandacht voor sociale media op het inburgeringstoneel. Vanaf nu waren oefeningen, filmpjes, werkmateriaal, basisteksten, databanken, opzoekinstrumenten, foto’s en spelen met een paar muisklikken bereikbaar voor leerkrachten, doelpubliek en geïnteresseerden.

Er werden bovendien niet weinig mensen tewerkgesteld in de onthaalbureaus. Het zijn dikwijls mensen uit de deelnemersgroepen die tot vandaag doorgroeien tot prachtige leerkrachten, trajectbegeleiders, intakers of leerkrachten die soms in soms in vier vijf talen tegelijk kunnen werken. Ze krijgen een kans om vooruit te gaan.

Het motto van die honderden eerstenlijsnwerkers is altijd geweest: leren werken vanuit talenten naar vaardigheden, naar een breder sociaal en cultureel oriënteringsvermogen, naar doordachte keuzes en naar de bredere ontvangende samenleving . De beste illustratie van de expertise die de sector bereikt is de know how die de bureaus opgebouwd hebben bij het werken met weinig geschoolden of analfabeten.

De Onthaalbureaus zijn dus lerende organisaties geworden, met veel ervaring. Ze maken fouten, herstructureren zich, vallen, staan weer anders op… ze moeten leven van en met verandering. Ik leerde hieruit dat daar TIJD voor nodig is. Als ik nu wat afstand neem en wat minder met de neus op het concrete werk zit, lijkt het wel alsof dit een beschrijving is van de tijd dat er tijd was. Een aantal ontwikkelingen in de sector tasten de laatste jaren die tijd grondig aan.

Caseload

Het is inderdaad praktisch om vanuit een duidelijk kader te kunnen werken en vanuit een decreet. Maar als dit wil zeggen dat er altijd maar meer regels, kwaliteitshandboeken, procedures en processen bijkomen, dan overschaduwt de weg het doel. De tijd die er nu gestoken wordt in het onderhouden van het administratief volgsysteem (‘matrix’) stijgt schrikbarend.

Volgens de trajectbegeleiders van Brussel besteden ze vandaag gemiddeld ongeveer 70 procent van hun tijd aan dit administratief volgsysteem. Ter vergelijking besteedden ze daar gemiddeld 30 procent van hun tijd aan in 2006. Diezelfde trajectbegeleiders hebben tussen 2010 en 2012 hun ‘caseload’ zien stijgen van 80 naar 120.

In sommige bureaus bedienen trajectbegeleiders nu zelfs tot 160 personen op jaarbasis. En het moet steeds meer. Meer doen met minder was het motto van 2011 en 2012. Tot daar geen probleem: elke organisatie in het nieuwe Europa moet besparen, saneren, insnoeien en interen. Maar als dit uitdraait op de bevinding dat de kwaliteit van het werk daardoor zienderogen achteruit gaat, dan rijzen er vragen.

Zo merk je dat nogal wat ‘kritische geesten’ (dikwijls ‘mothers of invention’ of ‘founding fathers’ van die onthaalinitiatieven) de inburgeringsbureaus verlaten en elders werk zoeken. Weer anderen – waaronder ikzelf en een paar anderen – worden ontslagen en aan de deur gezet. Zonder pardon en zonder dank voor bewezen inzet.

Motor

De metafoor en de beeldspraak die tijdens planningsvergaderingen en het kaderoverleg van het Inburgeringsbureau Brussel, waar ik werkte, veel gebruikt wordt, is die van de motor. Het heet dan dat de motor in Gent “bijna stilgevallen” is. Of dat die van Limburg “weer op volle toeren draait”, dat de motor van Brussel “oververhit is” , of dat het juist “tijd is voor een ralenti”.

Soms is er dan weer “gesputter” of moet er “stoom afgeblazen worden”, “We gaan de turbo een paar maanden opzetten”. Er was een tijd dat in Turnhout “de motor vierkant draaide”. Deze metafoor van de motor staat garant voor het uitvoeren van een vlot beleid. Laat er asjeblieft niemand zand in de motor gooien.

Maar de relatie hulpverlener- cliënt wordt zo op een sluimerende manier geautomatiseerd en van daar vermonetariseerd. Het nieuwe financieringsmodel (uitgewerkt door Price-Waterhouse-Cooper) zorgt ervoor dat vanaf 2013 elk traject voor de nieuwkomer per onderdeel aan het Inburgeringsbureau terugbetaald wordt.

Dat wil in de praktijk zeggen dat elke taak in minuten uitgedrukt werd en dat elke taak als een betaalbaar fragment van een totaal inburgeringtraject wordt gezien. Een doorverwijzing wordt dan 6 minuten werk en betekent 46 euro en twaalf eurocent. Hoe ga je deze evolutie als trajectbegeleider of als leerkracht in je dagelijkse praktijk verweven? Op het gevaar af teveel tijd te besteden aan counseling en een degelijk gesprek uit te bouwen, wordt je cliënt een in stukjes gekapt dossier.

Op vraag van de minister, en zoals verwoord in zijn beleidsplan, is er vandaag een evaluatie-instrument over de leervorderingen van de inburgeraar in de maak. Ik houd mijn hart vast om het instrument te zien functioneren. Wat ga je zeggen als leerkracht aan de inburgeraar die onvoldoende scoort op die testen? Dit lijkt me een manier van kijken naar de nieuwkomer als een deficitair iemand.

Er wordt naar deficits gezocht, de deelnemer moet daar vervolgens aan sleutelen en hij of zij is klaar voor de ontvangende samenleving. Dat die ontvangende samenleving (en vooral de werkgeversorganisaties) misschien ook een deficit zou kunnen hebben (bijvoorbeeld dat ze de arbeidsmarkt met gordijnen afschermt voor bepaalde groepen ‘allochtonen’), komt niet in het plan van de minister voor.

Dan laat ik de sociale en culturele stress nog in het midden die zo’n evaluatieprocedure voor deelnemers en begeleiders met zich zal meebrengen.

Het meest spijtige is dat met deze overgang de Inburgeringsbureaus nog weinig tijd kunnen besteden aan een globale en bredere werking: integratiecentra, zelforganisaties, werkgeversgroepen, beleidsorganen, scholen en NGO’s. Er rust een sterke rem op contacten tussen en met andere organisaties.

Zelfcensuur

Zo is er een onverwoestbare zelfcensuur geslopen in de onthaalbureaus. Medewerkers – of ze nu kaderlid of eerstelijns zijn – komen er niet toe op een eerlijke en open manier te debatteren over welke richting het globale integratiebeleid moet uitgaan. Als je bepaalde dingen in vraag stelt, bijvoorbeeld waarom er zo weinig geld gestoken wordt in vorming en training van het personeel, dan word je gevraagd “als teamcoördinator dit debat in de organisatie niet te heropenen”.

Als je tijdens kaderdagen verwonderd bent dat één van de directeurs zegt dat het er niet toe doet in welke sector en met welke mensen hij werkt, als je de resultaten van een intern onderzoek wil bespreken op kaderniveau, als je de standpunten van de vakbond in ons land de moeite waard vindt om te bespreken in de plaats van ze te ridiculiseren, dan word je beschouwd als ”niet- loyaal”. Over al deze zaken moet eigenlijk niet gedebatteerd worden, want de organisatie moet haar cijfers halen en renderen.

De sector moet ‘ontvetten’. Goed, maar het budget binnen inburgering voor informatica staat niet in verhouding tot het budget dat besteed wordt aan vorming en bijscholing, intervisie, training en innovatie. In juni 2012 kregen de directeurs van de Inburgeringsbureaus te horen dat er ‘overschotten’ waren. Het getouwtrek kon niet op.

Inburgering Brussel kreeg 200.000 euro extra “omdat dat nog van het inburgeringsbudget overschoot”. Het kader van de organisatie – waar toch 80 mensen werken – werd bij mekaar geroepen en er moesten snel een paar projecten en vernieuwingen opgezet worden. Toen het geld er in september kwam, werd er een weinig doordacht plan uitgevoerd.

Het was vooral bedoeld om de motor wat turbo-brandstof toe te dienen, om hier en daar wat mensen meer aan het werk te zetten (of te laten afvloeien) en om de motor nog sneller te laten draaien. Was het niet interessant geweest een representatieve groep van het doelpubliek te bevragen? Wat zouden zij over het aanwenden van zo’n onverwachte smak geld te zeggen hebben?

Kwaliteit

De Achillespees van het inburgeringsproject van de Vlaamse overheid is de werkgelegenheid. Wij leveren jaar in jaar uit duizenden gemotiveerde nieuwkomers af, gescreend en maatschappelijk georiënteerd, geëmpowered, ingeënt tegen de onverdraagzaamheid van de bevolking uit één van de minst breeddenkende en tolerante uithoeken van Europa.

Wij laten hen mekaar in de klassen opwaarderen om ervoor te gaan, een baan te versieren, een loopbaan te kiezen die hen ligt binnen die nieuwe samenleving. Maar als ze na het secundair traject uit de inburgeringsmotor stappen, tuimelen ze voor het overgrote deel de werkloosheid of de steun in. En geen enkel Inburgeringsbureau dat daar iets kan of mag aan doen. Er wordt dus niet meer over gesproken.

Voor mij en voor vele andere medewerkers in de sector is het duidelijk: de nieuw aan te komen EVA’s dragen een krachtige kiem in zich, maar als we niet oppassen evolueren de onthaalbureaus deze keer naar een een VDAB-achtige structuur. De cijfers zullen blijven stijgen, inderdaad, maar het aantal gevallen van burn-out wellicht ook.

Ik vind het belangrijk dat het inburgeringsconcept en het ermee verbonden integratie- en participatiebeleid verder kan groeien naar kwaliteit: de beste garantie voor een verdraagzame, open en aantrekkelijke samenleving. Kwaliteit, vernieuwing en duurzaamheid zouden daarbij de leidraad moeten zijn. Daarom graag volgende voorstellen:

1. Het beleid moet alle actoren in de samenleving die met nieuwkomers te maken hebben betrekken, en vooral zij die met opleiding, school en werkgelegenheid te maken hebben. Dit gebeurt best op basis van duidelijke streefdoelen en met jaarplannen, die door de politiek moeten gemonitord worden. De inburgeringsbureaus moeten toch ook hun resultaten kunnen voorleggen?

2. Binnen de sector moet er openheid zijn en een forum om de dialoog aan te gaan over migratie en ontwikkeling in de globale wereld, over de rol van alle betrokken maatschappelijke actoren en over de richting die dit werk uitgaat.

3. Er moet veel meer ‘inclusief’ gewerkt worden. Vooral in Brussel moet er nauwer samengewerkt worden met de talrijke zelforganisaties, met het Forum voor Minderheden en met anderstalige organisaties in de metropool.

4. Er moet tijd overblijven voor analyse en uitwisseling van good practices en voor informele leerplaatsen voor leerkrachten, intakers en trajectbegeleiders. Zo kan kwaliteit een kans krijgen.

Peter Haesendonck

Peter Haesendonck is sociaal-cultureel antropoloog. Hij werkt als documentairemaker voor vzwTABRA. 

take down
the paywall
steun ons nu!