Het spel van de speelplaats – Insluiten en uitsluiten
Nieuws, België -

Het spel van de speelplaats – Insluiten en uitsluiten

Ik herinner het me als de dag van gisteren. Er kwam een nieuw meisje op onze school. Een echte aantrekkingspool was ze, altijd voelbaar aanwezig. Ze had een groot vermogen om te zorgen dat iedereen naar haar luisterde. Dat deed ze niet door een volleybaltornooi te organiseren, of door tot een boycot van de wiskundetoets op te roepen. Ze deed het door eenvoudigweg nu en dan iemand zachtjes toe te spreken.

zaterdag 9 februari 2013 09:37
Spread the love

Op korte tijd veranderde de sfeer op de speelplaats. Wij hadden thuis geleerd om inclusief te denken. Bij het vormen van vriendenclubjes vonden we het maar betamelijk dat je nu en dan even achterom keek om te zien of iedereen nog mee was. Als er toch achterblijvers waren, dan probeerde je ze weer aan boord te halen, ook al was het soms uit medelijden. Maar sinds de komst van het meisje leken de spelregels veranderd. Iedereen aan boord houden was niet langer de ongeschreven regel. De groepsvorming op de speelplaats verliep nu volgens een heel ander principe, namelijk dat van de exclusie.

Algauw had het meisje een vaste kring om zich heen te verzameld. We probeerden een lijn te zien in wie tot haar ‘bendeke’ werd toegelaten. Ze liet er geen misverstand over bestaan: niet bij de club horen was je eigen keuze. Zij sloot niemand uit, daar zorgde je zelf voor, door je verkeerd te kleden, bijvoorbeeld, of door bekakt te praten, of door een rare moeder te hebben, of doordat je te veel slijmde bij de leraars. Uitzonderingen waren mogelijk. Soms werden het meest onverwachte klasgenootje plotseling uitverkoren. Het meisje met gouden oorringen was er zo eentje. Er was ons nochtans goed duidelijk gemaakt dat gouden oorringen niet modern waren; van zilver moesten ze zijn. Letterlijk had ze gezegd: ‘Ik heb niets tegen gouden oorringen, echt waar. Maar man, wat zijn ze ouderwets!’ Tot onze verbazing raakte ze dan ineens toch dik bevriend met iemand met gouden oorringen.

‘Zie je wel dat ik niets heb tegen gouden oorringen,’ zei ze dan.

Ook het omgekeerde was mogelijk. Iemand die erg close was kon ineens volledig uit de gratie vallen. Die tuimelde dan zonder waarschuwing van haar pied-de-stal. Zo’n meisje kwam meestal bij ons uithuilen. 

In het begin gingen we tegen haar in. Maar na een tijdje vermoeide ons haar houding. We vonden dat ze te veel van onze aandacht vroeg, en we waren met andere dingen bezig. Dus lieten we haar links liggen. Maar dat leek ze niet goed te verdragen. Ze haalde naar ons uit door een opmerking te maken, door aan ons haar te trekken, door propjes te schieten. Als we uiteindelijk toch reageerden had ze ons weer waar ze ons hebben wilde. Ze zei tegen haar achterban: ‘Kijk zie, ze voelen zich beter, ze hebben iets tegen ons, wij kunnen niets goed doen, ze viseren ons.’

En tegen ons zei ze: ‘Het was een grapje. Jullie hebben geen gevoel voor humor. Als ik had geweten dat jullie zo moord en brand zouden schreeuwen, had ik dit nooit gezegd.’ (Ze zei nooit: ‘Als ik had geweten dat het jullie zo zou kwetsen, had ik het niet gezegd. Ze zei ook nooit: ‘Mijn grapje was misplaatst, ik begrijp dat jullie er niet mee kunnen lachen’).

Wij begrepen best dat ze een probleem had met haar zelfbeeld. Ze leek te denken dat ze zonder ons misprijzen niet bestond. Dat had ons mild moeten stemmen. Maar begrip voor haar onderliggende problematiek kon niet verhinderen dat we een stevige hekel aan haar kregen.

We zijn haar ‘t dragonder gaan noemen. Dat hielp ons om haar houding te relativeren. De uren op school waren er sinds haar komst niet aangenamer op geworden. Een scheldwoord voor haar verzinnen was ons enige verweer. 

Op een dag moet iemand erg boos op haar zijn geworden. We hebben nooit geweten wie. Het was winter en vroeg donker. Het meisje werd op weg naar huis van haar fiets af geduwd. Ze viel in de graskant. Haar voorwiel was verwrongen en haar knie gekneusd. Er zat een gat in haar kousenbroek.

Wij – haar ‘vijanden’, de grieten die niet tot haar groepje behoorden – werden op het matje geroepen. We moesten naar de strafstudie. Hadden wij haar niet ‘t dragonder genoemd? Hadden we geen haat gezaaid door zo over haar te praten? Was het incident met de fiets niet een logisch gevolg van onze houding?

Ik heb aan dat meisje in geen jaren meer teruggedacht. Maar toen ik de burgemeester van Antwerpen deze week bezig hoorde, kwam ze me weer voor de geest.

take down
the paywall
steun ons nu!