Banksy
Opinie, Nieuws, Samenleving, Cultuur, België, Geert wilders, Bart de wever, N-VA, VOKA, Europe 2020, Creatieve industrie, City marketing, Cultuurstrijd, Flanders DC, BUDAfabriek, Creative Europe -

Trap niet in de val van de nieuwrechtse cultuurstrijd

Met enige nostalgie naar de De Coninckplein-saga liet Bart De Wever een rancuneus opiniestuk schrijven (DS, 22 dec) waarin hij de cultuursector viseert. "Misleidend en overmoedig, maar wel leerrijk", vindt Robrecht Vanderbeeken.

zondag 23 december 2012 15:57
Spread the love

Het opiniestuk smeekt om reactie vanuit de sector, en strooit daartoe veel lokaas uit: treiterij in termen van zoiets als ‘het nuttigheidsdenken’, simplistische dooddoeners als ‘kunst zou niet autonoom zijn want iemand moet er voor betalen’, ‘kunst’ die in al zijn verscheidenheid wordt gereduceerd tot een karikatuur van postmoderne kunst, de kunstkritiek van Nietzsche en Adorno die bedrieglijk uit zijn context wordt getrokken om ze voor de kar te spannen van een populistisch anti-kunst betoog, etc. Wie kan een reactie op zoveel gestamp weerstaan?

De sector kan deze provocatie best negeren omdat het op een schijnpolemiek uit is die tot doel heeft ‘de kunsten’ te verleiden tot een onnozel partijpolitiek spel, waardoor de cultuursector bovendien datgene wat haar echt bedreigt, namelijk de vermarkting, uit het oog dreigt te verliezen. ‘Creative Europe’ is in aantocht: een vloedgolf aan liberalisering onder de hippe en lieftallige façade van ‘creatieve industrie’. Daarover straks meer.

Een kunstmatig anti-establishment imago op kap van de kunst

Zowel in Vlaanderen als Nederland viseren nationalistische politici als Geert Wilders (PVV) en Bart De Wever (N-VA) de cultuursector met het oog op electoraal gewin. Zij trachten, weliswaar elk met een andere strategie, een ongenoegen te cultiveren. Via een mediagenieke, gecultiveerde tweekamp proberen ze zichzelf als het boegbeeld van een anti-establishment partij te profileren: een man van het volk, strijdbaar en met een visie.

Volgens Wilders zijn kunst en cultuur een ‘linkse hobby’: een onverantwoorde verspilling van belastingsgeld door een nichepubliek dat op kosten van de gemeenschap de eigen virtuele biotoop in leven tracht te houden. Henk en Ingrid, zoals Wilders het graag populariserend uitdrukt, hebben hier niets aan. En dat zou schandalig zijn in tijden van crisis. De Wever zal het hier allicht niet mee oneens zijn, wat ondermeer een jaar geleden al bleek uit een andere column in De Standaard, waarin hij de irrelevantie van de hedendaagse kunst hekelde: “Vandaag kan kunst nog amper de gemeenschap beroeren, hoe krampachtig sommige kunstenaars dat ook via het schokeffect proberen. Veel actuele kunst heeft zich teruggetrokken in een besloten reservaat, waarbij kunst een beperkte kring samenbindt, maar hen ook af- en onderscheidt van de samenleving.” (DS, 8 nov 2011).

In zijn opiniestuk van 22 december gaat hij in diezelfde trend verder: ‘In heel Europa loopt de spanning tussen ‘autonome’ kunst en het grote publiek verder op.’ Pure fictie natuurlijk, als we bijvoorbeeld merken dat Documenta 13 in Kassel deze zomer een recordopkomst had van meer dan 860.000 mensen. Nooit zijn er zoveel festivals, tentoonstellingen en andere evenementen tegelijk geweest als de afgelopen jaren. De realiteitszin is ook ver zoek in het vermoeden dat kunst slechts de schijn van autonomie hoog zou houden, want ze is tenslotte afhankelijk van belastingsgeld. Tja, is gesubsidieerd wetenschappelijk onderzoek dan plots ook niet meer autonoom?

De Wever gooit het wel over een andere boeg dan Wilders: de Vlaamse culturele elite zou een oneigenlijke identiteitsbeleving uitdragen. Zij zouden de ware Vlaamse identiteit immers miskennen en zo de Vlaamse ontvoogdingsstrijd tegenwerken. Wat Lanoye zegt, is daarom bij voorbaat onzin, want hij zou een Belgicist zijn. Tot zover het debat. De cultuursector is hier een gemakkelijk slachtoffer omdat de uitermate diverse sector ineens ten onrechte in één zak wordt gestoken: één grote politieke oppositie, nestbevuilers eigenlijk. Plots wordt de sector in zijn geheel geviseerd en tot een probleem herleid: een burgerlijke, subsidieslurpende elite op conto van de gewone mens, met veel praatjes bovendien.

Nieuwrechtse partijen trachten zo een reactionaire ‘klassenstrijd’ te installeren die hun nationalistisch verhaal goed uitkomt – Vlaanderen versus België, ‘Hun Europa’ versus ‘Ons Nederland’. Ze profileren zichzelf op die manier graag als een partij van het volk, weliswaar ten koste van een uitholling en vervlakking van de cultuur van hun zo gelieve natie. Want als iemand representatief is voor zoiets als de Vlaamse of Nederlandse cultuur, dan zijn het toch net de kunstenaars en andere cultuurdragers?

Het minderwaardigheidscomplex exploiteren

Wilders haalt goedkoop uit naar de cultuursector en legt de nadruk op het kostenplaatje ervan. Nochtans krijgt cultuur maar een twee tot drietal procenten van het totale beschikbare overheidsbudget. Valt er dan bijvoorbeeld niet veel meer te besparen bij defensie? ‘Cultuur’ is natuurlijk erg mediageniek en uitermate zichtbaar, niet onmiddellijk ‘nuttig’ ook, en daarom een verdienstelijke kop van jut, want de boodschap moet aanslaan. Daarmee spelen de nieuwrechtse ruziemakers in op basale gevoeligheden van een breed publiek dat minder betrokken is bij de cultuursector en er daarom soms wat in onvrede mee leeft, of er zich door uitgesloten voelt. De Wever beoogt eenzelfde effect als Wilders, maar dan met een cultuurmissie: niet zozeer de kost van de cultuursector zou een probleem zijn, maar wel wat daarmee gedaan wordt en vooral waar die sector vandaag voor staat.

Het cultuurbeleid van N-VA liet zich in het Antwerpse partijprogramma in de aanloop van de lokale verkiezingen in 2014 samenvatten in de leuze: “cultuur mag geen excuus zijn om niet te integreren”. Het cultuurbeleid wordt zo dus overduidelijk ingelijfd in hun geliefde project van de natievorming. De nostalgie naar een Vlaamse monocultuur uit pakweg de jaren 1950 vertaalde zich na de lokale verkiezingen prompt in de aanstelling van zoiets als schepenen van Vlaamse Zaken, ondermeer in Aalst, waar de ex-Vlaams Belanger Karim Van Overmeire deze missie tot zich mocht nemen: ‘Aalst, Anders en Beter’.

Deze schepenen zouden de Vlamingen moeten helpen om hun minderwaardigheidscomplex te overwinnen. Ironisch genoeg wordt dat complex door de creatie van dergelijke politieke mandatarissen en allerhande programma’s net extra in de verf gezet en ook opgedrongen aan een meerderheid die totaal geen boodschap heeft aan een gepolitiseerde Vlaamse identiteitsbeleving. 

Dat minderwaardigheidscomplex is in oorsprong een frustratie van de Vlaamse beweging die nu hun aspiraties via een schepen van Vlaamse Zaken tracht te generaliseren tot een georchestreerde publieke opinie. Plots worden mensen ‘Vlaamsgezind,’ zoals ze plots ook fan kunnen worden van Lady Gaga. Deze strategie past helemaal in de Lisa Simpson-logica van Bart De Wever, met name een aangepraat gemeenschapsgevoel. Die discussie kwam vroeger al aan bod op De Wereld Morgen (zie hier).

Het onrechtvaardige aan deze artificiële cultuurstrijd tussen ‘de sector’ en ‘nieuwrechts’ is dat de sector geforceerd wordt in een tactisch partijpolitiek spel waar het eigenlijk niets mee te maken heeft. Hoe terecht en noodzakelijk de politieke opinies van sommige culturo’s ook mogen zijn, het komt de sector absoluut niet ten goede dat deze botsing ‘namens de kunsten’ worden gevoerd. De sector valt nu eenmaal niet samen met ‘links’, en al helemaal niet met Sp.a Antwerpen. Het is zeker ook haar taak niet om zo expliciet slagorde te lopen in de binnenlandse politiek.

Als De Wever een dispuut heeft met Tom Lanoye naar aanleiding van een voorstel over de naam van een plein, dan is dat misschien helemaal geen bijkomstigheid, maar dan handelt Lanoye niet als de woordvoerder van de sector, maar gewoon als een bekende en betrokken artiest, weliswaar met een ruime aanhang sympathisanten.

De waarde van kunst?

De Wever zijn recente opiniestuk, ‘Afbreken om (…de N-VA) op te bouwen’ (zie hier) is, los van zijn scheeftrekkingen, wel ontluisterend. Tenminste, toch wat betreft de visie van N-VA op kunst blijkt te zijn. De Wever, samen met zijn medewerkers die dit stuk prepareerden, trachten ‘het geval-Wagner’ te recupereren voor de eigen lokale cultuurstrijd. Niemand minder dan Nietzsche wordt opgevoerd. Hij werd in de geschiedenis wel al vaker voor politieke doeleinden misbruikt. Nietzsche klaagde in scherpe taal aan dat het een schande was dat het Gesamtkunstwerk van Wagner, wat avant-garde kunst zou moeten zijn, afgleed naar een onderonsje ten gunste van de burgerij en adellijke elite.

N-VA tracht deze historische polemiek dunnetjes over te doen en wil ons zo doen geloven dat zij aan de kant van het volk staan – de partij van VOKA, de speculanten (De Wever noemt hen sinds kort ‘spaarders’…) en de Nieuwe Belgen uit Frankrijk met veel poen! Wie even naar de N-VA ploeg in Antwerpen kijkt, kan moeilijk om de gezichten van de reactionaire oude garde heen. (Om het eens niet over ex-VB-ers te hebben, neem ex-Open VLDers als Van Campenhout en Gantman, die laatste is bovendien een veroordeeld fraudeur).  

Blijkbaar is het De Wever opmerkelijk genoeg ontgaan dat er sinds Nietzsche bijzonder veel avant-garde kunst met een flinke maatschappijkritische inslag de revue passeerde. Hij weet nochtans dat Adorno de burgerlijke kunst ter discussie stelde, met een oproep naar geëngageerde kunst, ondermeer naar het voorbeeld van het Brechtiaans theater.

Ook vandaag valt de opmars aan scherpe en degelijke politieke kunst nog amper bij te houden, maar daar zwijgt De Wever natuurlijk liever over. Hedendaagse kunst, dat zou allemaal postmoderne therapie zijn, omdat we zogezegd bang zijn geworden van de macht die we hebben en het besef tot wat voor verschrikkelijke zaken dit vorige eeuw allemaal heeft geleid.

Maar als we meegaan in deze reductie van kunst tot de postmoderne karikatuur die De Wever voor ogen heeft, wat is er dan zo fout aan die welbepaalde kunst? Kan hij een voorbeeld geven? Of volstaat de insinuatie? Blijkbaar vindt Bart De Wever de kunst die bijvoorbeeld de Holocaust herdenkt, of die stil staat bij de vele schendingen van de mensenrechten ten gevolge van het westers Imperialisme, niet echt ‘nuttig’. Is er eigenlijk een betere manier om jezelf als politicus onpopulair te maken?

Wat verstaat De Wever eigenlijk onder kunst? Waar heeft hij het over, wie en welke werken? Of is deze bespiegeling over het postmodernisme gewoon een vrijgeleide, niet alleen een stok om mee te kunnen slaan, maar ook een foefje om Lanoye uiteindelijk als een ‘pomo’ aan de kant te kunnen zetten? Ik denk dat het team van De Wever dan toch nog eens moet googlen wat postmoderne kunst is, en wat het verschil is tussen postmodernisme als kunststroming en bijvoorbeeld als filosofie. En dan hebben we het nog niet over sociaal-artistieke kunst gehad. De Wever was naar eigen zeggen toch de échte sociale politicus?

De Wever stelt vervolgens dat ‘kunst’ vanwege die angst voor de menselijke macht alleen maar alles dat van waarde is, kan vernietigen. Dat is dan weer een treffend voorbeeld van een conservatief anti-verlichtingsdenken: dat wat te kritisch is en de vaste waarden bevraagt, dat is meteen nihilisme. Ico Maly analyseerde het conservatieve discours van De Wever als anti-verlichtingsdenker al uitvoerig en glashelder in zijn doctoraat. Bart De Wever deed die studie van toch wel 600 pagina’s in een recent Knack-interview kortweg af als ‘geleuter’. Het was zelfs geen gesprek waard! Iemand die zo met onderbouwde kritiek omgaat – hoe slim, gevat, slank en sluw die ook mag zijn – kan men bezwaarlijk nog een intellectueel noemen.

De Wever eindigt zijn opiniestuk zalvend en schijnbaar constructief: we moeten weer leren waarden hechten. Hij verwijst naar Heine: “ofwel rechtvaardigt kunst zichzelf, ofwel laat ze zich rechtvaardigen door het politieke, het sociale en het economische. Kiezen we voor dat laatste, dan heeft kunst bij voorbaat verloren”. De Wever zegt hier eigenlijk vooral dat kunst vooral niet politiek, of toch niet anti-N-VA mag zijn. Kunst mag zich wel rechtvaardigen als herwaardering van bestaande waarden, zoals de natie, ons erfgoed, de traditie. De hedendaagse kunst valt hier dan buiten, want ‘ontaard’.

Er zit in deze afsluiter ook een markante tegenspraak. In zijn stuk betoogde De Wever immers net dat kunst, of toch hedendaagse kunst, op zich niet nuttig is, ze is alleen met zichzelf bezig. Ze kan zichzelf dus niet rechtvaardigen. Vandaar zijn verwijzing naar Hoffman. Daarmee rest er vanuit zijn optiek alleen maar het laatste: kunst ten dienste van het politieke, het economische of het sociale. Als we vervolgens naar het cultuurprogramma van N-VA kijken (ik schreef er al eens een opiniestuk over, zie hier) dan lezen we dat cultuur toch vooral ‘nuttig’ moet zijn: de nationale uitstraling, citymarketing, Vlaamse identiteitsvorming en creatieve economie.

Ook nu weer gaat De Wever dus voorbij aan het feit dat kunst ook nuttig kan zijn om andere redenen: ontspanning, zelfontplooiing, reflectie, verbeelding, beleving, experiment, ontmoeting, ontdekking, verliezen-om-te-vinden, activisme, niet-commerciële productiviteit en speeltijd. Of het ontwikkelen van een meervoudige en gelaagde ‘identiteit’, een kosmopolitisch realiteitsgevoel, een loutering van ons materialistisch en neoliberaal samenlevingsmodel, een laboratorium voor het o zo noodzakelijke transitiedenken, etc. Misschien moet De Wever in zijn eigen stad bijvoorbeeld een langs Extra City, het Fotomuseum of MuHKA passeren?

De lepe truc met de ‘creatieve economie’

Het grootste probleem met deze pseudocultuurstrijd is dat het de aandacht afleidt van een acuut probleem: de vermarkting van kunst en cultuur. Ook onze centrumlinkse en centrumrechtse partijen gaan hier vlot in mee, weerwerk is nog afwezig. Als ‘participatie’ het trefwoord was van het vorige beleid, om de sector tot een ‘democratisering’ (en marktdenken) aan te sturen, dan is dat nu ‘creatieve industrie’. Dat klinkt op het eerste gezicht prima, maar wordt al snel een dekmantel om de cultuursector tot commercialisering te dwingen en om zo deze publieke sector te kunnen afbouwen. Publiek-private samenwerking wordt aangemoedigd met subsidies, dat wordt de norm.

De volgende stap is bestaande subsidies ‘oormerken’, wat betekent dat ze nu alleen beschikbaar zijn als ze ook ten dienste staan van private projecten. ‘Spill-over effect’ noemt men dat eufemistisch. ‘Chantage’ zou toepasselijker zijn. Het handige aan deze strategie is dat men het besparingsbeleid en de beoogde hervorming van de sector in functie van de economie buiten beeld kan houden. Men deelt immers subsidies uit!

Onlangs verscheen er een opiniestuk in De Morgen van ondermeer Gwendolyn Rutten (Open VLD) – die in de aanloop naar de voorzittersverkiezingen van haar partij de media aandacht opzocht – waarin het idee van geoormerkte subsidies reeds geopperd werd, om iets te doen aan die ‘passieve’ subsidies (meer info, zie hier). De cultuursector zou namelijk schuldig zijn aan het feit dat zij hun verantwoordelijkheid niet zouden nemen om de creatieve economie mee tot zijn ‘volledig potentieel’ te helpen ontwikkelen. Dit discours lijkt zo overgeschreven uit het nieuwe ‘Creative Europe’-beleid van de Europese Unie, hét speerpuntbeleid van Europe 2020.

Wie er aan twijfelt dat ‘creatieve industrie’ als een politieke hefboom gebruikt wordt om een neoliberaal beleid door te voeren, moet eens een kijkje nemen op de betreffende site van de Europese Unie (zie hier). In het promofilmpje ziet U hoe de commissaris Androulla Vassiliou ons een dikke wortel voorhoudt: 1,8 miljard voor ‘de culturele en creatieve sectoren’. In alle beleidsnota’s, zoals de zogenaamde, merkwaardige The Green Paper en het recente advies (zie pdf infra) van de commissie aan het Europees parlement (sept 2012), heet de ‘sector’ systematisch ‘industrie’ en daarin merkt men ook dat de eigenlijke cultuursector hier slechts een bijna verwaarloosbaar aandeel vormt. Maar, zo gaat de redenering, we mogen die cultuursector niet vergeten, want ze hebben toch ook recht op subsidies? Men wil de arme kunstenaar toch niet uitsluiten?

Naar een ‘cultureel’ Europa

De optie dat zoiets als een ‘cultureel’ Europa naast en onafhankelijk van een ‘creatief Europa’, beter gezegd: het Europa van de creatieve industrie, recht zou kunnen hebben op ‘impulsprogramma’s’, dat komt blijkbaar niet bij deze politici op. De kunsten worden dus uiteindelijk net wel uitgesloten, want ze mogen alleen elders mee aanschuiven met het oog op groei, jobs en innovatie. Dus als koorknaapjes van de economie.

Hoewel Vasiliou haar uiterste best doet om een positief verhaal te brengen, blijft zij haperen in een opmerkelijk liberalees: “Creatief Europa is nodig opdat de culturele en creatieve sectoren zouden kunnen inbreken in nieuwe markten”. Dat moet men haar vergeven, ze is opgeleid in rechten en internationale handel en heeft een carrière in het bankwezen achter de rug. Dat zegt natuurlijk meteen wel een en ander over wat deze ‘experts’ hoofd- en bijzaak zullen vinden.

Merk op dat Nederland al vlotjes voorloopt wat de ‘creatieve industrie’-strategie betreft. In het winternummer 2012 van het tijdschrift Boekman, dat creatieve industrie als thema heeft, lezen we dat in deze tijden van krimpende budgetten “de creatieve industrie een bijna onvermijdelijke route is geworden waarlangs de Nederlandse politici de Nederlandse cultuur op lange termijn willen veiligstellen.” Blijkbaar is een apart cultuurbeleid plots geen optie meer? Hoe komt het toch dat de cultuursector deze bizarre blikvernauwing niet aankaart?

En: actie!

Defaitisme ten aanzien van de onoverkomelijkheid van het Europees beleid is zelfbedrog. Hoewel politici ‘Europa’ al snel als een stok achter de deur gebruiken – overmacht, een voldongen feit, niets meer aan te doen, … – kan de sector het ‘creatief Europa’-programma nog gemakkelijk bijsturen door collectief onze bevoegde politici op te roepen om een ‘cultureel’ Europa van ‘creatief Europa’ los te koppelen: gun de culturele sector een apart beleid, los van de creatieve industrie.

De culturele sector heeft een enorm internationaal netwerk. Het enige dat ze dus moet doen, is een pamfletje opstellen met een oproep en rondsturen, zodat elk instituut zijn bezorgdheid aan zijn eigen nationale mandatarissen kan voorleggen. Het advies van de commissie (i.e. het creatief Europa-programma) moet nog worden voorgelegd aan het parlement en de raad, dus het is kinderspel om dat mits de nodige aanbevelingen wat bij te sturen. Als er tenminste een wil is, en als de betreffende politici het probleem kennen en wat moeite willen doen.

Elke politicus wil geliefd zijn, zeker bij de cultuursector, zelfs Bart De Wever. Geen enkel politicus zit graag op de blaren omdat men de verantwoordelijkheid voor een (gecamoufleerd) besparingsbeleid op zich moet nemen. Het kan dus voor de sector niet moeilijk zijn om een bondgenoot in onze politici te vinden om dan samen te ijveren bij Europa voor iets anders dan de kat in de zak met het opschrift ‘creatief Europa’.

Ter zijde, voor België zetelt Ivo Belet (CD&V), weliswaar als plaatsvervanger, in het comité Cultuur en Onderwijs van het Europees parlement. Voor Nederland is dat de links-liberale Marietje Schaake (D66). Opmerkelijk trouwens dat België geen vast lid heeft, en dus eigenlijk niet vertegenwoordigd is, terwijl Roemenië twee leden telt en een plaatsvervanger. Afgezien van Belet en Schaake is het natuurlijk van belang om elke politicus aan te sporen deze zaak hangende te maken bij hun partij, meer bepaald bij die politici die ons vertegenwoordigen in Europa. Dit zou de collectieve strijd van de cultuur moeten zijn, de ware cultuurstrijd tussen kunst en vermarkting.

Creatieve transitie?

Wie de schijnbewegingen achter beleidsvisies inzake ‘creatieve industrie’ ter discussie stelt, kan als een ‘zwart-wit’ denker monddood worden gemaakt. Men zou wat achter lopen. Creatieve innovatie en ondernemerschap hoeft immers niet commercieel te zijn. Sterker nog, kunstenaars kunnen zich net erg dienstbaar maken met hun creativiteit om in deze uitdagende tijden – klimaat, financiële crisis, sociale afbraak, … – mee de transitie uit de bouwen. “Eerder dan de kleuradviseur bij een verfhandel te zijn, of de animator van een feestje, kan de kunstenaar de ontdekkingsreiziger zijn naar een nieuwe wereld. Dat is zijn rol par excellence”, zo schrijft Franky Devos (BUDA) in zijn bijdrage in Boekman 93.

Ik zou dit graag op luid applaus willen onthalen, ware het niet dat deze creatieve transitie-idee compleet weerloos is als er geen duidelijke grens met de creatieve commerce wordt getrokken. Wat Devos als visionair idee aandraagt, zou dus al eens gauw lippendienst kunnen zijn. Een kijkje op de website van de BUDAfabriek in Kortrijk, een nieuwe en prille samenwerking tussen kunst en economie, bevestigt dat helaas. BUDA is trots zijn nieuwe partners aan te kunnen kondigen. Blijkt dat VOKA en Unizo ook van de partij zijn. De eerste wapenfeiten, zo lezen we op de site: GM kiest voor BUDAfabriek als uitgelezen plek om de nieuwe Opel Adam te lanceren’, … , ‘Het Italiaans tijdschrift ABITARE plaatste op de cover van haar novembernummer een foto van de BUDAfabriek. Een keuze waarmee Kortrijk gedurende de gehele maand in alle boekhandels en kiosken prominent aanwezig was.” Tja.

Transitie schuift dus al snel uit in commercie, al dan niet met een artistiekerig strikje. Wie bovenstaande bedenkingen bij BUDA als voorbeeld nog niet overtuigend genoeg vindt, surft best eens naar de website van het zwaar gesubsidieerde Flanders DC, het Vlaams ‘district of creativity’. Het moederbedrijf van de creatieve industrie, zeg maar. Het team van FDC is een verzameling van CEO’s, Unizo, VOKA, Vlerick managers, etc. Daar is op zich niets mis mee natuurlijk, maar ik nodig de culturo uit om zich eens op hun nieuwsbrief in te schrijven om dan te ontdekken wat er allemaal op deze andere planeet gebeurt.

Deze zakenwereld is dus wel de elite waar Bart De Wever zo graag de woordvoerder van wil zijn. De ‘elite’, dat zijn niet die paar Vlaamse kunstenaars met enige bekendheid, die overigens worden omringd met heel veel artistiek talent dat amper zijn facturen betaald krijgt. Wie enige bescherming van de kunst belangrijk vindt, ondanks de vele mislukkingen en misbaksels die ze terloops ook en misschien zelfs onvermijdelijk voortbrengt, gewoon omdat kunst op zich al zo uitermate kwetsbaar is, wie creatieve transitie wil in het belang van een leefbare samenleving, wie dus een alternatief op Creative Europe wil, is hier duidelijk aan het verkeerde adres.

‘Cultureel Vlaanderen’, om het in de woorden van N-VA te zeggen, zal nog een fameuze ‘ontvoogdingsstrijd’ moeten leveren ten opzichte van dit ‘establishment’ dat zijn zinnen op het subsidiebeleid heeft gezet. Dat is dus de ware ‘cultuurstrijd’, vandaag de dag, en Bart De Wever werkt die serieus, dik tegen. Als hij zijn vendetta tegen ‘de kunst’ nog wat verder zet, dan wordt de contraproductieve kracht daarvan voor iedereen wel duidelijk, in de eerste plaats misschien zijn doelpubliek – ‘ondernemers, werknemers en spaarders’ – misschien zelfs nog voor 2014. Trouwens, vreemd dat ‘ambtenaren’ niet meer vermeld worden in De Wever zijn nieuwe omschrijving van zijn doelpubliek, zoals die deze week in Knack te lezen was.

Robrecht Vanderbeeken is filosoof.

take down
the paywall
steun ons nu!