De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Dirk Verhofstadt in gesprek met Paul Cliteur. Een zoektocht naar harmonie

maandag 17 september 2012 17:23
Spread the love

Het op een 450-tal pagina’s uitgeschreven interview tussen Verhofstadt en Cliteur leest als een socratische dialoog. Dat zijn betogen in de literaire vorm van een discussie, waarbij er via een rollenspel en enige verloskunde aan de hand van sturende vragen, één waarheid aan de man wordt gebracht. Een beetje zoals een komisch duo met een aangever en een afwerker. Toch is er een cruciaal verschil tussen dit boek en de dialogen van Plato: beide gesprekspartners zijn het al duidelijk met elkaar eens. Daardoor wordt het gesprek een zelfbevestigend onderonsje tussen twee filosofen die een rabiaat antireligieus liberalisme promoten.

Volgens Verhofstadt zijn boerka’s zoiets als Jodensterren (zie hier), wat impliceert dat de orthodoxe Islam volgens hem een overtreffende trap van het fascisme is: ze zouden een systematisch uitroepingsprogramma van hun bloedeigen vrouwen beogen. Cliteur staat dan weer bekend om Theo Van Gogh en Ayaan Hirsi Ali als lovenswaardige verlichtingsdenkers te verdedigen, ondanks hun provocerend misotheïsme.

Het verrast dus niet dat dit gesprek voornamelijk een islamkritiek beoogt, ondermeer omdat Cliteur ons wil waarschuwen voor het feit dat het religieus terrorisme de polders zou hebben bereikt (p. 74). Zoals dat vandaag in heel wat nieuwrechtse literatuur het geval is, wil ook dit boek de oorzaak van maatschappelijke en mondiale spanningen koppelen aan religie (i.e. de islam), terwijl men de sociale en economische dimensies verbazend genoeg integraal negeert. Wat overblijft is een wereld van goed en kwaad met botsende culturen waarin religie de bron van het kwade is. Daarmee verschuift de aandacht van structureel onrecht, economische uitbuiting en Westers imperialisme naar het geweld en terrorisme dat er een gevolg van is, zonder dat het onderling verband nog wordt gemaakt.

Dat maakt dit gesprek tot een politiek manifest dat eigenlijk weinig nieuws vertelt vergeleken met bijvoorbeeld het discours van de New Atheïsts (Richard Dawkins c.s.). De toepassing ervan op de Nederlandse context werd door Cliteur ook al uiteen gezet in zijn Het monotheïstisch dilemma. De theologie van het terrorisme (2010).

Wat wel leerrijk is aan dit gesprek, los van het feit dat de lezer hierdoor de opgang van iemand als Wilders in Nederland beter leert begrijpen, is dat men een goede inkijk krijgt op de filosofische pedant van een politiek denken dat bij sommige liberalen, vrijdenkers en humanisten gemeengoed lijkt te worden. Beide gesprekspartners zijn namelijk gedreven pleitbezorgers van wat zij de open samenleving noemen. Dat is een samenleving die volgens deze auteurs moet beschermd worden van bedreigingen van buitenaf en zich daarom – o paradox –  moet terugplooien op zichzelf, zich dus moet afsluiten. Zoals men ook oorlog voert in naam van de vrede, en mensen onderdrukt in het belang van de vrijheid. De anticipatie op een externe bedreiging resulteert in een wervende strijdbaarheid die politiek gerecupereerd wordt door partijen die wel een duidelijk sociaaleconomische ideologie hebben, maar zich om electorale redenen niet met dat ‘verhaal’ willen profileren.

De open samenleving, zo leren we uit dit gesprek, wordt ook van binnenuit bedreigd. Hoewel Verhofstadt dit boek vreemd genoeg inleidt met de bedenking dat hij en zijn leeftijdsgenoot Cliteur beseffen dat de waarheid niet bestaat (p. 17), is het relativisme de ideologische vijand. Onze intelligentsia zouden verlamd worden door wijdverspreide ziektes: het postmodernisme, het cultuurrelativisme, het multiculturalisme. Door een verdovend politiek correct denken dreigt de goegemeente verstrikt te raken in een dwalende ‘eigen-schuld-theorie’. Cliteur wil ons daarvan verlossen.

Hoewel hij continu sakkert op een ontspoord relativisme dat overal zou woekeren, blijft het onduidelijk wie zijn zwart-wit stellingen daadwerkelijk verdedigt. Waar zijn die intellectuelen die eermoord, versteniging, vrouwenbesnijdenis of het uithuwelijken van kinderen goedkeuren, of die het in elkaar slaan van homo’s goedpraten? Bij afwezigheid van voorbeelden gaat het dus om clichés: de (linkse) relativist als nihilist die alles prima vindt.

Beide filosofen rekenen af met een Platoons idee ten aanzien waarvan zij hun positie trachten te definiëren. In de realiteit gaat het helaas om een hersenschim want ook die zogenaamde relativisten van de linkse kerk zijn belangenbehartigers van de waarden waarmee deze gesprekspartners zich willen vereenzelvigen: vrijheid van meningsuiting, scheiding van kerk en staat, recht op zelfbeschikking, de gelijkwaardigheid van elke mens, het belang van kritiek, zelfkritiek en religiekritiek, de rechten van dieren.

Het blijft bijgevolg een raadsel hoe een zoektocht naar harmonie – de ondertitel – mogelijk is door de lezer angst aan te praten voor allerlei vijanden. Tenzij men op zoek is naar gelijkgezinden en tot medestrijd wil oproepen. Maar pleegt men met deze oproep tot cultuurabsolutisme, ondermeer door de creatie van fictieve want overtrokken opposities tussen ‘universalisme’ en ‘relativisme’, of het systematisch negeren van al de miserie waartoe een Westers superieuriteitsdenken heeft geleid, zelf geen inbreuk op de waarden die men vooropstelt? De vrijheid tot religie is bijvoorbeeld een democratisch grondrecht dat vandaag onder vuur ligt van seculiere onverdraagzaamheid.

Kan iemand zich overigens een kritische verlichtingsdenker noemen als men in een uitgebreid interview over religie nergens de rol van het zionisme in de Midden-Oosten politiek op de korrel neemt? En als iemand er op wijst dat de explicitering van de mensenrechten in historisch opzicht een Westerse aangelegenheid is, zonder daarbij afbreuk te willen doen aan het waardevolle karakter ervan, wat voor nut heeft het dan om dit te verdraaien, alsof men zou beweren dat elke cultuuruiting evenwaardig is, en dat alleen het Westen fouten maakt?

Het aanblazen van een karikatuur is een laakbare strategie om kritische filosofen de mond te snoeren en discussie uit de weg te gaan. Een pleidooi voor vrije meningsuiting – het stokpaardje van Verhofstadt en Cliteur – is bijgevolg zonder betekenis als je de visie van tegenstanders ridiculiseert en criminaliseert.

Deze recensie verscheen in het jongste nummer van De Leeswolf (september, nr. 6).

take down
the paywall
steun ons nu!