De onzichtbare hand die ons wurgt. Bart Staes
Nieuws, Europa, België, De onzichtbare hand die ons wurgt - Bart Staes

De onzichtbare hand die ons wurgt: Het laisser faire van Reagan en Thatcher

Voorpublicatie uit 'De onzichtbare hand die ons wurgt' van Bart Staes. Het boek verschijnt op vrijdag 16 juni. Vandaag: Het laisser faire van Reagan en Thatcher'.

donderdag 14 juni 2012 18:24
Spread the love

Het laisser faire van Reagan en Thatcher

Hoe lossere regels de banken uit hun voegen deden barsten

Het Westen had zijn antwoord op China’s industrieel-economische opmars al klaar. Dankzij zijn performante financiële sector zou het zijn eeuwenoude economische overwicht op de Chinezen kunnen behouden. In de tien jaar voor Deng in heel China innovatie begon te prediken, was het Westen bezweken voor de druk van de bankenlobby en had het de deregulering van zijn financiële sector ingezet. Zo werd de tweede kiem geplant voor de crisis die vanaf 2008 in volle hevigheid zou losbarsten.

De kapitalistische bijbel

Het was de pas verkozen Amerikaanse president Ronald Reagan die de eerste stappen zette. Hij plukte overigens de vruchten van een soort ‘putsch’ door Federal Reserve-voorzitter Paul Volcker, die na zijn benoeming in 1979 meteen de rentetarieven fors verhoogde, met een daling van de inflatie maar een plotse stijging van de werkloosheid tot gevolg. Toen de charismatische Reagan verkozen was, introduceerde hij een beleid dat sterk leunde op de inzichten van zijn economische adviseurs – liberale ‘denkers’ als de latere Fed-gouverneur Alan Greenspan en diens grote inspiratiebron, de Russische immigrante en schrijfster Ayn Rand, de auteur van Atlas Shrugged (na de Bijbel het meest verkochte boek in de VS).

Het nogal extreme gedachtegoed van Rand speelt nog altijd een grote rol in de Amerikaanse politiek en samenleving. Kort samengevat lijken Rand en haar volgelingen welhaast op een ‘protokapitalistische sekte’ van fundamentalistische snit, heilig overtuigd van hun gelijk, als ware het een ‘objectieve realiteit’. Rand geloofde dat mensen kunnen functioneren als absoluut vrije individuen in een soort zuiver kapitalisme. Dat is de enige natuurlijke politieke ordening van de samenleving, waarbij naakt eigenbelang en egoïsme primeren, op een rationele manier, zonder list en bedrog dus. In die ‘samenleving’ mocht de staat geen enkele rol spelen in economische zaken, en ze mocht zich zo min als mogelijk bemoeien met burgers, ook niet via sociale ondersteuning. Omdat Rand tegen ieder idee van gemeenschappelijkheid was, mocht de staat zeker geen belastingen heffen, noch de vrije markt op welke manier dan ook reguleren.

Ironisch genoeg werd Greenspan later voorzitter van de Fed, de Amerikaanse centrale bank. Hij had immers altijd verkondigd dat hij voor een totaal vrij en ongereguleerd banksysteem was. In 1966 schreef hij zelfs een essay waarin hij de Fed de schuld gaf van de Grote Depressie uit de jaren dertig, omdat de centrale bank toen geld in de economie had gepompt, een gruwelijke daad voor elke ‘Randiaan’ of Tea Party-aanhanger.

De Nederlandse filosoof Hans Achterhuis wees er in De utopie van de vrije markt op dat Greenspan echt wel het geloof van Rand aanhing: “Hij ziet wel dat het misgaat, onder meer met de huizenmarkt, maar altijd keert zijn mantra terug: we moeten blijven geloven in de vrije markt en vooral de neiging tegengaan om de overheid regulerend te doen optreden. Als er een probleem is, komt dat in dat geloof niet omdat er te veel, maar net te weinig vrije markt is.”

Achterhuis benadrukt dat dit onbeteugeld financieel kapitalisme geen natuurwet is, maar een bedachte ideologie door compromisloze mensen die geloven in het weinig realistische mensbeeld van Ayn Rand. Haar werk en gedachtegoed zijn nog altijd populair, zo bleek onlangs nog uit de publicatie van een Nederlandse vertaling van Rands boek, Atlas in staking. Achterhuis wees er fijntjes op dat de Vlaamse werkgeversorganisatie Voka de vertaling cadeau deed aan Bart De Wever. Dat is qua fijnzinnigheid een beetje vergelijkbaar met de voorzitter van een vakbondskoepel die na de definitieve ineenstorting van het Sovjetimperium begin de jaren negentig exemplaren van Das Kapital van Karl Marx zou gaan uitdelen op de markt in Oost-Europese landen.

De bubbelgeneratie

De bankenlobby die in de schaduw van Greenspan en Rand opereerde, kreeg het voor elkaar dat in de vroege jaren tachtig de McFadden Act werd geschrapt. Het was een van Reagans eerste beleidsdaden in zijn liberaliseringsijver. In de slipstream van de Grote Depressie had die wet de banken in de VS nochtans kleinschalig en beheersbaar gehouden. Nadat de wet opgeheven werd, zwermden de kooplustige bankenholdings pijlsnel over de hele VS uit. Bij wijze van overtreffende trap zette Reagan in 1982 de deur open voor de overname van failliete spaarkassen en banken door holdings van buiten de staatsgrenzen.

Twaalf jaar later – Bill Clinton was intussen George Bush senior opgevolgd als president – sneuvelde ook het verbod op het stichten van filialen in een andere staat. Van de weeromstuit verdrievoudigde de omvang van de Amerikaanse banken in verhouding tot het bruto binnenlands product (bbp). Het concept ‘too big to fail’ was geboren. Maar ‘groot, groter, grootst’ werd toen nog bejubeld als enige maatstaf voor economisch succes, niet alleen voor financiële instellingen maar voor alle bedrijven.

In 1994 getuigde Greenspan voor het Congres dat het onnodig was de handel in derivaten – allerlei financiële producten, van de soort die het mondiale systeem bijna ten gronde richtte in 2008 – te reguleren. Greenspan werd door economen lang op handen gedragen als een genie, maar is berucht om zijn talloze verkeerde voorspellingen en inschattingen. Zijn aantreden als voorzitter van de Fed op 11 augustus 1987 noemt auteur Matt Taibbi in zijn boek Griftopiathe beginning of the Bubble Generation”.

Clinton zette de deregulering dapper voort. In 1998, na de omstreden fusie van Citibank en Travelers Group, blies hij op advies van zijn raadgever Robert Rubin, ook al een voormalige baas van de zakenbank Goldman Sachs, de US Banking Act op. Die wet staat in de volksmond bekend als de Glass-Steagal Act, en had sinds 1933 een muur opgetrokken tussen depositobanken die met spaarcenten van particulieren werken, en zakenbanken die zich in risicovolle projectfinanciering of derivatenhandel storten.

Het schrappen van Glass-Steagal ontketende een enorme concentratiegolf in de Amerikaanse financiële sector. Het aandeel van de drie grootste banken in de VS in het totale actief van de Amerikaanse bankenwereld verviervoudigde – van 10 procent in 1990 tot 40 procent in 2007. De Amerikaanse banken werden stilaan nog groter dan too big to fail.

Ze werden ‘too big to save’ – te groot voor de staten om ze met belastinggeld te redden. In 2004 benaderden de vijf grootste investeringsbanken (Lehman, Morgan Stanley, Goldman Sachs, Merrill Lynch en Bear Stearns) de voorzitter van beurswaakhond SEC (Securities and Exchange Commission), William Donaldson, om wettelijke restricties op hun leenplafond op te heffen, opdat ze nog meer zouden kunnen gokken.

Beurs van Londen

Maar kennelijk ontsnapte dat bewust of onbewust aan de aandacht van politici en beleidsmakers. Niet alleen in de VS, ook in de rest van de wereld speelden overheden het spelletje namelijk gewillig mee. In het Verenigd Koninkrijk had het beleid van de toenmalige Britse premier Margaret Thatcher – de nu in volle crisis vreemd genoeg weer bejubelde ‘Iron Lady’ – ongewild een stevige turbo achter de expansie van de banken gezet. Dat was een ander ingrediënt voor de dodelijke cocktail van de financiële crisis.

Thatchers ‘Big Bang-wetgeving’, die van kracht werd op 27 oktober 1986, moest de City, het financiële hart van Londen, in de race houden tegen de moordende concurrentie van Wall Street, New York. De Britse wetgeving leidde onder andere een verregaande digitalisering van de handel in beursgenoteerde effecten in, waardoor internationale geldstromen steeds sneller gingen vloeien en daardoor ook moeilijker te volgen werden. Ze stak ook een enorme vaart in de internationale expansie en de digitalisering van de financiële sector. De marktactiviteit op de beurs van Londen explodeerde, het financiële centrum van de Square Mile groeide in enkele maanden tijd opnieuw uit tot een van de belangrijkste financiële centra in de wereld, en de snelheid van de elektronische transacties deed ook de volatiliteit fors toenemen.

Om een idee te hebben van de volumes die op een doordeweekse dag verhandeld werden: de handel in buitenlandse deviezen, zeg maar de gangbare speculatie, bedroeg in 2010 liefst 4.000 miljard dollar (4 triljoen) per dag. Wat de OTC-derivaten betrof, ging het om ruim 2.500 miljard dollar per dag.

Roofdieren van de hoge snelheid

Een van de drijvende krachten achter de internationale beurshandel is ‘steeds sneller en steeds meer’, en dat onder de noemer ‘high frequency trading’. De Tijd publiceerde in augustus 2011 – toen de beurzen op tilt sloegen na een zoveelste ‘mislukte Europese top in crisissfeer’ – een zeer verhelderende reportage met als titel ‘De gieren van de beursvloer’. Voor lezers die niet zo bekend zijn met de wondere wereld van de effectenhandel ­– en dat is behalve ikzelf de meerderheid van de burgers in elke samenleving – is dit belangrijke informatie, omdat het stuk in zekere zin de irrationaliteit (in feite is het juist overdreven rationaliteit, de dictatuur van de cijfertjes namelijk) van de ‘financiële markten’ beschrijft. Het zijn die markten waarvoor alle euroleiders zich al maanden in alle mogelijke bochten wringen en waar alles en iedereen voor moet plooien.

De nerveus gebarende, multitaskende beurshandelaar in bizar kostuum met drie telefoons in de hand die we in televisiejournaals te zien krijgen als de beurskoersen weer eens fors onderuitgaan, bestaat zoals De Tijd beschreef niet meer. Het epicentrum van de internationale beurshandel bevindt zich immers buiten beeld. Naar schatting driekwart van de aandelenhandel verloopt via gekoelde opslagplaatsen van duizenden supersnelle computers, gesitueerd in grauwe voorsteden van Londen en New York. Via die hubs van de Amerikaans-Europese beurs NYSE Euronext worden elke seconde miljoenen kooporders verwerkt volgens algoritmes, computergestuurd.

‘The race to zero’ noemde Andrew Haldane, topman van de Bank of England, die tendens vorig jaar. Niet zo lang geleden werd de beurshandel nog uitgedrukt in milliseconden, maar tegenwoordig zijn daar microseconden voor nodig, een miljoenste van een seconde. Het is de reactiesnelheid van de mens ver voorbij; in het overgrote deel van de internationale beurshandel zit dan ook letterlijk en figuurlijk nog weinig menselijkheid.

Die ontwikkeling heeft niet alleen te maken met snelheid en efficiëntie, er gaat ook een handelsbelang achter schuil: grote beleggers zoals pensioenfondsen, verzekeraars en hefboomfondsen hebben er belang bij grote transacties zo lang mogelijk geheim te houden, om te voorkomen dat andere gehaaide beursjongens die informatie gebruiken om de prijs op de drijven en zelf een procentje mee te pikken. Dus gingen ze algoritmes gebruiken om hun grote aan- en verkoopvolumes op te delen in kleinere pakketjes: ‘slicing and dicing’. Vervolgens ontwikkelden traders zogenaamde ‘sniffing-algoritmes’, om toch de intenties van grote handelaars te kunnen detecteren. Of ‘spoofing-algoritmes’, die aan de rand van de illegaliteit zitten omdat ze de beurskoersen proberen te manipuleren door een hele reeks orders te versturen net onder de marktprijs. Andere handelaars merken de grote interesse voor een aandeel, de prijs stijgt, er is meer aankoop, en de poenscheppers achter het ‘spoofing-algoritme’ verkopen hun aandeel met forse winst.

Die ‘high frequency trading’ draagt indirect bij tot de groei van de handelsvolumes, en dus ook tot de paniek en de stress waarmee vervolgens ook politici te maken krijgen. De Tijd vermeldt het Amerikaanse onderzoeksbureau Market Data Peaks, dat op maandag 8 augustus 2011 niet minder dan 4,7 miljoen beursorders per seconde registreerde. De handelsvolumes op Wall Street zijn in de voorbije halve eeuw met factor 30 toegenomen. Die toename is direct gerelateerd aan de enorme koersschommelingen of de volatiliteit. Speculanten en zakenbanken in de financiële markten beschouwen dat als iets positiefs, maar voor de reële wereld van economie en politiek is het meestal geen zegen.

Er is sprake van een relatief kleine kring van beursspeculanten die door die toename van de volumes en de volatiliteit – De Tijd spreekt van ‘hogesnelheidsroofdieren’ – goed verdienen. De krant vermeldt de studie The Dark Side of Trading, waarin wordt gesteld dat het fenomeen een steeds grotere schaduwzijde voor de economie heeft. Een citaat van de Amerikaan Scott Hunsader van marktstudiebureau Nanex, die dagelijks 1.000 miljard bytes beursgegevens doorploegt: “Het is krankzinnig, zes maanden geleden deden we de helft en vonden we het al gekkenwerk. Een jaar geleden, toen we dagelijks 250.000 bytes moesten verwerken, dachten we hetzelfde. Er is geen nieuwe informatie in die datastroom. Het is ruis, bedrog, manipulatie… De kiem van wat er vandaag fout loopt in de financiële markt.”

En toch krijgen Europeanen elke avond aan het einde van hun televisiejournaal een overzicht van opvallende beurskoersen, als waren die een objectieve weergave van wat zich afspeelt in onze economieën. Terwijl het meer de reflectie is van een kudde op hol geslagen, hebzuchtige roofdieren.

Masters of the universe

De sneeuwbal van hectiek en stress is één ding, het was vooral de voorliefde van de ‘poen scheppende krijtstreepmannen’ voor innovatie in financiële producten die het echte manna van de Londense City vormde. Toen de crisis in 2008 in volle hevigheid toesloeg, bleek de City zich namelijk opgewerkt te hebben tot de spil van de internationale handel in OTC-derivaten, met een marktaandeel van 43 procent in die gigantische handel van 415.000 miljard euro. De City verkocht overigens vooral aan internationale klanten, voornamelijk van het Europese vasteland. Zo was het gedereguleerde financiële centrum van Londen een van de belangrijkste verspreiders van het virus dat tijdens de kredietboom over Europa en de wereld uitwaaierde.

De deregulering, en de kredietboom die erop volgde, deed de financiële sector uitgroeien tot een onoverzichtelijke verzameling onbeheersbare molochs, waar een adequate controle zo goed als onmogelijk was. De grootste financiële instellingen waren gewoon te groot en te complex om aan te pakken, laat staan te redden.

In 1998 namen de vijf grootste banken van de wereld 8 procent van het actief van de duizend grootste banken voor hun rekening. Tegen 2008, bij het losbarsten van de crisis, was dat 16 procent. Zo’n 145 banken in de wereld hadden meer dan 100 miljard dollar aan activa in hun balans staan – meer dus dan het bruto binnenlands product van Argentinië of Zuid-Afrika. De grootste banken van de wereld waren groter dan hun tegenvoeters in eender welke andere industrie, en groeiden sneller in verhouding tot het bruto binnenlands product van hun land. De CEO’s van de grootste investeringsbanken waanden zich letterlijk ‘masters of the universe’ en verdienden zo veel geld met het nemen van onverantwoorde risico’s dat de uitdrukking ‘poen scheppen’ een kinderachtig understatement werd. Want samen met de omvang van de banken en de beurshandel groeide ook hun payroll, oftewel hun verdiende loon (zie kiem 3).

Gedurende de beursbonanza, die uiteindelijk verdacht veel weg had van een ordinair piramidespel, ontstond bovendien een compleet nieuwe bonuscultuur, die het nemen van onverantwoorde risico’s nog meer aanwakkerde. Omdat de nieuwe wetgeving de handelswinsten naar de sterren schoot, en tezelfdertijd de risico’s collectiviseerde, kregen handelaars enorme gages uitbetaald al naargelang hun gokken in het casino goed uitdraaiden voor hun bank of hefboomfonds . Wat verkeerd liep, werd met de mantel der liefde bedekt, want men wilde het plaatje van het zegevierende financiële kapitalisme niet verstoren. Die scheeftrekking kon echter onmogelijk zonder gevolgen blijven.

Ondertussen achter de schermen

Er was nog een andere belangrijke internationale motor achter de financiële deregulering: de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Genève. In het kader van de Doha-onderhandelingsronde (internationale onderhandelingen over liberalisering van de handel, die vooral de armere landen ten goede moest komen) voerden Europa en de VS druk uit op andere landen om hun financiële markten te dereguleren.

Zelfs in volle crisis, in het najaar van 2008, oefende WTO-directeur en oud-eurocommissaris voor Handel Pascal Lamy tijdens de G20 in Washington, die samenkwam om te praten over een nieuwe mondiale financiële architectuur, druk uit om de nog altijd in het slop zittende Doha-ronde af te ronden. Uiteraard vertelde Lamy er niet bij dat een onderdeel van Doha de verdere liberalisering en deregulering van de financiële sector was.

Terwijl alle wereldleiders, geschrokken door de bijna meltdown van het financiële systeem, spraken over regulering, vonden achter de schermen andere zaken plaats. Zo zette de EU enkele ontwikkelingslanden uit de ACP (Groep van Afrikaanse, Caribische en Stille Zuidzee landen) onder druk om in het kader van gezamenlijke vrijhandelsakkoorden hun financiële sector open te stellen en regels af te schaffen. En in de VS wees de consumentenorganisatie Public Citizen er fijntjes op dat elke nieuwe wetgeving op het vlak van financiële regulering die in het Congres zou voorkomen, aangevochten zou worden voor de ‘Dispute Settlement Body’ van de WTO (een soort rechtbank van de WTO) wegens niet compatibel met bindende WTO-regels van de GATS-akkoorden. De Europese groenen riepen toen al jaren als enigen in het Europees Parlement dat de onderhandelingen over een verdere vrijmaking van de financiële dienstverlening moesten worden stopgezet.

Voorpublicatie uit “De onzichtbare hand die ons wurgt” van Bart Staes – morgen een volgende deel

Het boek verscheen op vrijdag 15 juni als e-reader op DeWereldMorgen.be.
Je kan het boek  zowel hier als op de website van Bart Staes (www.bartstaes.be) downloaden.

take down
the paywall
steun ons nu!