Nieuws, Politiek, Geschiedenis, Nakba, Israël Palestina, Analyse -

Nakba: tussen zionistische propaganda en Palestijnse tragedie

“En wanneer alle anderen de leugen, die de Partij voorschreef, aanvaardden – wanneer alle documenten hetzelfde verhaal vertelden – dan werd de leugen tot geschiedenis en tot waarheid verheven. 'Wie het verleden beheerst', zo luidde de partijleuze, 'beheerst de toekomst: wie het heden beheerst, beheerst het verleden'."

dinsdag 15 mei 2012 20:45
Spread the love

Zonder het te beseffen wierp George Orwell een profetische blik op de staat die opgericht werd in 1948, precies in het jaar waarin Orwell zijn bekende roman ‘1984’ publiceerde. Op 14 mei 1948 riep de eerste Israëlische premier David Ben Gurion, onder het portret van de grote zionistische ideoloog Theodore Herzl, en op de ruïnes van Palestina, de onafhankelijkheid van Israël uit.

Verschillende landen, waaronder de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten, Turkije en Iran, erkenden het nieuwe land meteen. Terwijl de politieke elite druk bezig was met het ontvangen van felicitaties waren de zionistische milities bezig aan een grootschalige etnische zuivering van de oorspronkelijke bewoners van Palestina.

Wat voor Israël een heroïsche onafhankelijkheidsstrijd was, staat in het collectieve Palestijnse geheugen gegrift als de ‘Nakba’, het Arabische woord voor catastrofe.

Decennialang was de Palestijnse catastrofe een taboe waar weinig over bekend was en waarover weinig gepubliceerd werd. Omdat, zoals Orwells wetmatigheid (wet) stipuleert, Israël het ‘heden’ bezat, werd hun versie van de geschiedenis erkend als de enige legitieme versie van de feiten die zich in 1948 afspeeld hadden. De zionistische onderneming om alle facetten van Palestina te vernietigen werden gezien als legaal, en zelfs bewonderenswaardig.

Golda Meir, de bekende Israëlische premier, kon zelfs zonder gêne stellen dat “there is no such thing as a Palestinian people“. Zo’n citaat was simpelweg het product van die tijdsgeest.

Sabra & Chatilla: het keerpunt

Helaas voor de nakomelingen van Golda Meir en David Ben Gurion duurde de Israëlische militaire suprematie niet eeuwig. In Libanon kon een gezamelijk Libanees-Palestijns verzet Israël in 1982 onder controle houden. De Israëlische bezettingsmacht, die werd gesteund door de Verenigde Staten en enkele rechtse Libanese milities, moest zich terugtrekken uit Beiroet en een groot deel van Libanon.

Die terugtrekking ging gepaard met slachtingen in de Palestijnse vluchtelingenkampen van Sabra en Chatilla. Er waren geen Palestijnse strijders in die kampen en er was geen enkele militair voorwendsel dat aangehaald kon worden om een aanval op die kampen te rechtvaardigen.

De slachting had echter één positief gevolg. Voor het eerst in de geschiedenis van het Arabisch-Israëlische conflict werd de notie van een rechtschapen Israël in vraag gesteld. Academici, intellectuelen, activisten en gewone burgers vonden het vreemd dat ‘slachtoffers’ konden meewerken aan zo’n onmenselijke gruwelijkheden.

Een remise en question was het gevolg met betrekking tot de onderwerpen Israël en het zionisme. En zelfs in Israël begon een nieuwe generatie historici in de nasleep van de Libanon-invasie de mythische onstaansgeschiedenis van hun land in vraag te stellen. Deze nieuwe historici, die de ‘New Israeli Historians’ worden genoemd, hebben met hun bevindingen de ontstaansgeschiedenis van Israël totaal herschreven.  

De mythe doorprikt

Daarop ontstond in Israël een moreel dilemma. Zou men vasthouden aan de heroïsche, maar mythologische ontstaansgeschiedenis van Israël, of zou men erkennen dat het lijden van de Palestijnen hoofdzakelijk te wijten is aan de gevolgen van de zionistische terreur? Alle “Nieuwe Historici” bekritiseerden Israël, maar niet om dezelfde redenen. Avi Shlaim en Ilan Pappe bekritiseerden Israël omwille van de misdaden die het had begaan: de slachtingen, de etnische zuiveringen, de verkrachtingen, enzovoort.

Een andere stroming binnen die “Nieuwe Historici”, waaronder Benny Morris, bekritiseerde de founding fathers om totaal andere redenen. De etnische zuivering van Palestina was noodzakelijk en de verkrachtingen, moorden, het opblazen van begraafplaatsen, die daarmee te paar gingen, konden gezien worden als een militaire tactiek om de bevolking zo snel mogelijk op de vlucht te laten slaan.

Volgens Benny Morris moest de founding fathers echter verweten worden dat ze niet alle 500 Palestijnse dorpen en steden etnisch hadden gezuiverd van de autochtone bewoners. De Joden hebben als volk de wereld veel meer gegeven dan de Palestijnen ooit zullen doen, aldus Morris. Daarom was het legitiem dat de joden een heel volk zouden verdrijven. Morris maakt een historische analogie met de genocide die de Europese kolonisten op het Amerikaanse continent hebben gepleegd.

De Europeanen, aldus Morris, hebben de wereld meer gegeven op vlak van cultuur en technologie, meer dan de oorspronkelijke bewoners van Amerika ooit zouden hebben gedaan. Zo zegt Morris: “Even the great American democracy could not have been created without the annihilation of the Indians. There are cases in which the overall, final good justifies harsh and cruel acts that are committed in the course of history.

Het Israëlische publiek koos en masse voor Benny Morris’ interpretatie van de geschiedenis. Ilan Pappe, de ‘Nieuwe Historicus’ die Israël bekritiseerde om humanistische redenen, verliet Israël en keerde het zionisme, waar hij vroeger in had geloofd, de rug toe. In de Israëlische ‘democratie’, de ‘enige in het Midden-Oosten’, ging dat gepaard met dagelijkse doodsbedreigingen die zelfs in de kranten werden gepromoot.

Enkele falsificaties

Het jaar 1948 was van cruciaal belang voor de recente Palestijnse geschiedenis en enkel een correcte lezing van die gebeurtenissen kan ons ertoe brengen de Palestijnse Nakba goed te begrijpen. Daardoor is het noodzakelijk om de historische versie van de feiten te zuiveren van de volgende mythes.

Fictie 1: De Britten hielpen de Palestijnen

Een eerste belangrijke mythe is dat de Britten er alles aan deden om het zionistische nation-building project te saboteren, en dat de Palestijnse nationale aspiraties de volledige steun kregen van de Britse koloniale regering. 

De waarheid ligt enigszins anders. Zonder de diplomatieke steun van de Britten zou het zionisme nooit voet aan de grond hebben gekregen in Palestina. De Britse premier Balfour bracht in 1917 de bekende Balfour Declaration uit waarin hij beklemtoonde dat de Britse regering haar volledige steun gaf voor een Joodse natie, zolang die de rechten van de oorspronkelijke bewoners -die naamloos blijven in deze verklaring- niet in het gedrang zou brengen: “...His Majesty’s government view with favour the establishment in Palestine of a national home for the Jewish people, and will use their best endeavors to facilitate the achievement of this object, it being clearly understood that nothing shall be done which may prejudice the civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine.” Die non-Jewish communities zijn de autochtone Arabische bewoners van Palestina. Toen Balfour met die verklaring kwam bedroegen zij 90 procent van de inwoners van historisch Palestina.

Nog geen 3 jaar na die verklaring bezette Groot-Brittannië Palestina. Londen benoemde Sir Herbert Samuel tot High Commissioner van Palestina. Samuel was niet enkel Joods, maar ook een overtuigd zionist. Bovendien kregen de zionistische milities militaire training van de Britten, en knepen die laatsten een oogje dicht als er wapens verdwenen. De zionisten waren zich namelijk aan het bewapenen voor de milities de ze creëerden; de Irgun, Stern, Haganah en Lehi.

Fictie 2: Palestijnen hadden geen leiderschap

Een tweede fictie die vaak wordt aangehaald om aan te tonen dat een Palestijns nationaal project gedoemd was om te falen is het gebrek aan een Palestijns leiderschap. Achteraf beschouwd is dat argument eerder ongeloofwaardig, aangezien de zionisten aanvankelijk precies een deal probeerden te sluiten met de Palestijnse politieke elite.

Groot-Brittannië, een koloniale macht met meer dan twee eeuwen ervaring, had de aloude verdeel-en-heersstrategie goed onder de knie. Het zaaide tweedracht tussen de invloedrijkste Palestijnse families; de Husseinis en de Nashashibis, en zette de Palestijnse boeren op tegen de stadsbewoners.

De Britse High Commissioner, de zionist Samuel, benoemde een Nashashibi tot de belangrijke post van burgemeester van Jeruzalem, en een Husseini tot grootmoefti van Palestina. Dat was een breuk met het verleden, want daarvoor was er een conventie die stelde dat een Husseini de burgemeester werd en een Nashashibi de grootmoefti. De Britse kolonisator maakte een einde aan die power-sharing deal.

Zo’n verdeel-en-heersstrategie zorgde ervoor dat de intra-Palestijnse rivaliteit heviger werd. Zo konden de Palestijnen nooit een gemeenschappelijk front vormen tegen het kolonialisme en/of het zionisme. Het was pas toen in 1935 de Great Palestinian Revolt uitbrak dat de Palestijnse politieke elite voor de Britten overbodig werd, omdat die elite niet in staat was de opstand te stoppen.

Die revolte brak uit onder leiding van Izz al-Din al-Qassam, een man die vooral populair was bij de boeren en onafhankelijk van de stedelijke politieke elite opereerde. Naarmate de opstand in omvang toenam, verklaarden de boeren grote delen van het land bevrijd gebied – bevrijd van zowel de gehate impotente Palestijnse elite als van de Britse bezetter.

De Britten bemoeiden zich zelfs met de religie van de Palestijnen. Normaal gezien werd een Palestijnse moefti verkozen door een comité, maar de Britten legden de verkiezingsuitslag naast zich neer en benoemden in 1921 Hajj Amin al-Husseini tot grootmoefti van Palestina, hoewel hij niet de verkozen kandidaat was. Al-Husseini speelt een belangrijke rol in de zionistische propaganda.

Na de start van de Great Revolt, en de heksenjacht van de Britten op iedereen die de opstand steunde, vluchtte Hajj Amin al-Husseini naar Nazi-Duitsland waar hij asiel verkreeg. Hajj Amin verspreidde via een radiozender pro-Duitse en anti-Britse propaganda.

Vanuit Hajj Amin’s standpunt waren het de Britten de te duchten vijand, omdat die Arabisch land bezetten, en niet de Duitsers. Bovendien speelden de Britten zelf een dubieuze rol in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. In 1938 sloten ze zelfs een akkoord met Nazi-Duitsland, bekend als het Verdrag van München, waarin Groot-Brittannië de annexatie (Anschluss) van Tsjechoslovakije door Nazi-Duitsland de facto erkende.

De zionistische propagandamachine overdrijft niet alleen de rol van Hajj Amin in Nazi-Duitsland, het vertrekt ook vanuit de foute vooronderstelling dat Hajj Amin in zijn hoedanigheid als grootmoefti van Palestinade legitieme vertegenwoordiger was van de Palestijnse moslims. “Als de grootmoefti nazi-sympathieën had, dan moeten de Palestijnse moslims  ook pro-nazi zijn”, luidt de zionistische redenering.

De volgende fictionele analogie kan handig zijn om de context te verduidelijken. Stel dat Libië Italië had bezet, in plaats van omgekeerd (in werkelijkheid bezette Italië Libië in 1912). Onze Libische bezetter besluit unilateraal om de paus af te zetten en hem te vervangen door iemand hun belangen beter zou verdedigen. Die nieuwe paus zou zelfs George Bush Junior kunnen zijn, aangezien hij naar het schijnt toch goddelijke ingevingen krijgt. Hoe geloofwaardig en hoe representatief zou zo’n paus zijn?

Als er iemand de leider van de Palestijnse moslims en christenen in die periode kan worden genoemd, dan is dat Izz al-Din al-Qassam. Hij vluchtte weg uit Syrië omdat hij daar deelnam aan het antikoloniale verzet tegen de Franse bezetter. Al-Qassam was een religieuze leider die verbonden was aan een soefi-broederschap. In 1921 kwam hij aan in Palestina en werkte hij vooral in de arme buurten van Haïfa en het platteland.

Naast zijn educatieve functie – hij stichtte een avondschool om het analfabetisme te bestrijden – richtte hij ook tientallen kleine clandestiene militaire cellen op. Die cellen zouden een belangrijke rol spelen in de Palestijnse revolte. In 1935 stierf al-Qassam in een vuurgevecht met de Britse politie, die hem op de hielen zat. Zijn begrafenis was de eerste grote expliciet politieke massabetoging in de geschiedenis van Palestina. Zijn dood gaf ook de directe aanleiding tot de verdere escalatie van de Great Revolt die hij had voorbereid.

Het succes van al-Qassam lag in het feit dat hij besefte dat de boerenklasse, zodra die in opstand zou komen, in een authentieke bevrijdingsbeweging de radicaalste klasse zou zijn. Hij was wars van elke inmenging van de traditionele Palestijnse elite, de Nashashibis en de Husseinis. In die zin was zijn beweging werkelijk revolutionair, omdat het zowel de maatschappijstructuur veranderde en poogde het land te bevrijden van de koloniale bezetting.

Pas na drie jaar slaagden de Britten en de zionistische milities erin het Palestijnse binnenland onder controle te brengen, door onder meer luchtaanvallen uit te voeren op rebellerende Palestijnse dorpen. Intimidatie, executie, opsluiting en ballingschap zorgde ervoor dat in 1948 de Palestijnen geen nationalistisch leiderschap meer hadden toen de zionisten de onafhankelijkheid uitriepen.

Fictie 3: Palestijnen begrijpen enkel geweld

Een derde leugen is dat de Palestijnse gemeenschap zeer gewelddadig was en enkel de taal van het geweld begreep. Zionistische historici beweren dat de moordzuchtige Palestijnen nooit geweldloze acties hebben ondernomen om hun nationale aspiraties kracht bij te zetten. Uiteraard zochten de Palestijnen, net als alle bezette volkeren, hun toevlucht tot geweld, maar zionistische historici vergeten maar al te graag dat één van de langste geweldloze acties in een koloniale context door de Palestijnen werd ondernomen. In 1935 werd er een algemene staking afgekondigd die maar liefst zes maanden duurde. Maar net als in India maakten de Britten een gewelddadig einde aan die burgerlijke ongehoorzaamheid.

Pas na de gewelddadige revolte die drie jaar duurde gaf Groot-Brittannië toe aan de Palestijnse eisen. Het waren niet de Palestijnen die enkel geweld begrepen, maar de Britten. Of zoals Frantz Fanon stelt in zijn The Wretched of the Earth: “The existence of an armed struggle shows that the people are decided to trust to violent methods only. He of whom they have never stopped saying that the only language he understands is that of force, decides to give utterance by force. In fact, as always, the settler has shown him the way he should take if he is to become free. The argument the native chooses has been furnished by the settler, and by an ironic turning of the tables it is the native who now affirms that the colonialist understands nothing but force. The colonial regime owes its legitimacy to force and at no time tries to hide this aspect of things.”

Fictie 4: de Palestijnen verkochten massaal land aan de zionisten

Een vierde leugen is dat de zionistische kolonisten een groot deel van het land hadden gekocht in Palestina, nog voor Israël onafhankelijk werd. Zionistische kolonisten kochten inderdaad wat grond in historisch Palestina, maar hoeveel, en van wie?

De grootste deal die de zionisten sloten was met de feodale Libanese Sursock-familie, die tientallen vierkanten kilometers land bezat in Palestina.  Als gevolg van die koop werden de Arabische boeren die de grond bewerkten verjaagd.

Toen Israël de onafhankelijkheid uitriep in 1948 bezaten de zionisten ongeveer zes procent van het land, grond die ze op een ‘legale’ manier hadden gekocht in een tijdspanne van 70 jaar. Tegen dat tempo zouden de zionisten pas tegen het jaar 2982 heel Palestina hebben opgekocht. En hoewel de zionisten dus slechts zes procent van de totale oppervlakte van Palestina bezaten, kenden de pas opgerichte Verenigde Naties ze 55 procent van het land toe.

Fictie 5: De Arabische legers overweldigden Israël

Een vijfde leugen is de zionistische claim dat de ‘onafhankelijkheidsoorlog’ een strijd van David versus Goliath was. Volgens hun visie stonden de zionistische milities, die ook overlevenden van de Shoah in hun rangen hadden, tegenover de gezamenlijke strijdkrachten van vijf Arabische landen die een numeriek overwicht hadden en beter bewapend waren.

Die claim wordt verworpen door de Canadese historicus William Cleveland: “The legend of a defenseless, newborn Israel facing the onslaught of hordes of Arab soldiers does not correspond to reality. During the first round of fighting from May 15 to June 11, 1948, the combined Arab armies numbered around 21.500, whereas the Haganah and its affiliated units fielded a force of some 30.000… The Israelis entered the next round of combat (July 9-18) with markedly superior forces. The size of the Haganah was doubled and its firepower substantially increased.” Dat terwijl het aantal Arabische strijders doorheen de oorlog stabiel bleef.

De Arabische legers presteerden ook erg slecht omdat de meeste landen nog maar net onafhankelijk aan het worden waren. Frankrijk verliet Syrië en Libanon pas in 1946 en op de laatste dag van zijn militaire aanwezigheid bombardeerde het Franse bezettingsleger de Syrische hoofdstad Damascus met 500 doden tot gevolg, nadat het decennialang had geprobeerd elke uiting van het Syrische nationalisme de kop in te drukken. Frankrijk liet een verdeeld Syrië en Libanon achter, en amper twee jaar na onafhankelijkheid moesten ze al ten strijde trekken. 

De Libanese staat was officieel in staat van oorlog met Israël, maar het Libanese leger was nooit van plan om de grens met historisch Palestina over te steken. De Syriërs stuurden slechts enkele eenheden naar historisch Palestina, maar dat was ruim onvoldoende om een serieuze bedreiging te vormen voor de zionistische milities.

Egypte was toen het belangrijkste nominaal onafhankelijke Arabische land dat een grens deelde met historisch Palestina. Die onafhankelijkheid betekende echter niet dat het land vrij was van Britse militaire aanwezigheid. De Britten bezetten nog steeds het Suez-gebied, dat van groot strategisch belang was. Ook stipuleerde een verdrag tussen Groot-Brittannië en Egypte dat de Britten het Egyptische buitenlandse beleid konden bepalen.

De Egyptische koning Farouq stuurde, tegen zijn zin, enkele duizenden soldaten naar het front. Eén van hen was Gamal Abdel Nasser, die vier jaar later een succesvolle staatsgreep zou plegen. Nasser schreef in zijn autobiografie: “The Egyptian army at the time was made up of nine battalions. Only three of these were anywhere near the frontier when the order was given to enter Palestine … There was no concentration of forces, no accumulation, no ammunition and equipment. There was no reconnaissance, no intelligence, no plans …” De zwakke prestatie van het Egyptische leger zou de belangrijkste katalysator worden voor de Vrije Officieren om koning Farouq af te zetten in 1952.

De rol van Transjordanië was bijzonder dubieus tijdens de Nakba. Hoewel het Arabische Legioen van koning Abdallah I het best getrainde en best bewapende Arabische leger was dat zich in de strijd om Palestina mengde, bleek later dat Abdallah enkel uit was op meer territorium voor het woestijnkoninkrijkje dat de Britten voor zijn familie hadden gecreëerd.

Nog voor de oorlog effectief startte, onderhandelde hij met Golda Meir over de toekomstige grenzen van Israël en Transjordanië. Van Palestina was er in de visie van Abdallah geen speur te besporen. Hij zei: “[I don’t want to] resist or impede the partition of Palestine and [the] creation of a Jewish state.” De Yishuv (het Joodse deel van de bevolking van de staat Palestina vóór de stichting van de staat Israël, nvdr) had een te duchten tegenstander geneutraliseerd zonder één schot te lossen.

Dan was er nog Saoedi-Arabië. Het koninkrijk zou ook ten strijde trekken tegen Israël om bezet islamitisch land te bevrijden. Maar de Saoedi’s logen tegen hun bevolking nog voor de strijd begon. Zo beweerde de koninklijke familie dat de zionisten slechts vijf procent van Palestina wilden bezetten, aldus Ahmad Badieb, het voormalige vicehoofd van de Saoedische geheime dienst. Er is geen enkele bron die vermeldt dat Saoedi-Arabië ooit een soldaat gestuurd heeft om te vechten tegen Israël.

Fictie 6: De Palestijnen verlieten vrijwillig het land

De laatste en meest verwerpelijke verdraaiing van de feiten heeft betrekking op de Palestijnse vluchtelingen. Decennialang beweerden zionistische propagandisten dat de Palestijnen hun land uit eigen wil hadden verlaten. Ilan Pappe stelt dat: “The military campaign against the Arabs, including the ‘conquest and destruction of the rural areas’ was set forth in the Hagana’s [later IDF, het Israëlische leger] Plan Dalet. The aim of the plan was in fact the destruction of both the rural and urban areas of Palestine.

Benny Morris, de meest rechtse van alle ‘Nieuwe Historici” stelt ondubbelzinnig dat Plan Dalet: “provided  for the conquest and permanent occupation, or levelling, of Arab villages and towns.” David Ben Gurion, de leider van de zionistische beweging en de eerste premier van Israël, zei in 1938 al: “With compulsory transfer we have a vast area [for settlement] …. I support compulsory transfer. I don’t see anything immoral in it.”

Om zoveel mogelijk land te voor de Joodse minderheid veroveren, moesten er zoveel mogelijk Arabieren verjaagd worden. Om dat doel te bereiken, hanteerden de Joodse milities de volgende methodes: “… bombarding villages, setting fire to homes properties and goods, expulsion, demolition and planting mines among the rubble to prevent any of the expelled inhabitants from returning”, aldus Ilan Pappe. Daarnaast zijn er ontelbare gevallen van verkrachtingen, plunderingen en massaslachtingen. Zelfs waterbronnen werden vergiftigd.

De bekende slachting van Deyr Yassin was symptomatisch voor het verdere  verloop van de strijd. In april 1948, nog voor de Arabische legers en Israël slaags geraakten, viel een zionistische militie onder leiding van Menachem Begin het dorpje Deyr Yassin binnen. 

De troepen van de latere Nobelprijswinnaar voor de Vrede slachtten een 200-tal weerloze burgers af. Deyr Yassin lag in het gebied dat de VN had aangewezen voor een toekomstige Palestijnse staat. Bovendien hadden de inwoners van Deyr Yassin een akkoord gesloten met een nabijgelegen Joodse kolonie, en er was geen sprake van wederzijdse vijandigheid. Waarom werd Deyr Yassin dan aangevallen? Het dorpje werd aangevallen, net omdat het in het toekomstige Arabische Palestina lag, net omdat het in vrede leefde met hun Joodse buren en omdat de inwoners er geen verzet pleegden.

De terroristische methodes die Menachim Begin hanteerde, was volledig in de geest van Plan Dalet. De Palestijnen moesten beseffen dat ze nergens veilig waren en dat vluchten hun enige kans op overleving bood. Na Deyr Yassin volgden er vele soortgelijke terroristische slachtingen; Saliha, Lydda, Safsaf, Hule, Jish, Eilaboun, Majd al-Kurum, etc. Die slachtingen misten hun doel niet, en ongeveer 800.000 Palestijnen vluchtten weg uit hun dorpen en steden, om nooit meer terug te keren.

Vele zionisten beweren nog steeds dat de Palestijnen vrijwillig hun dorpen en steden verlieten, en dat ze daartoe aangemoedigd werden door de naburige Arabische landen. Via radio-uitzendingen zouden de Arabische buurlanden de Palestijnen hebben aangemoedigd om tijdelijk veiligere oorden te gaan opzoeken.

Deze claim wordt door alle Nieuwe Historici verworpen. Benny Morris beweert zelfs het tegendeel: “… Arab radio stations and leaders (Radio Ramallah, Radio Damascus, King Abdullah, and Arab Liberation Army chief Fawzi al Qawuqji) all issued calls, in repeated broadcasts, to the Palestinians to stay put, or, if already in exile, to return to their homes.”

Ondanks de overvloed aan bewijs dat de zionisten bewust de Palestijnen hebben verdreven blijven sommigen nog steeds vasthouden aan een mythologische versie van de ontstaansgeschiedenis van Israël. Ben Gurion, die in 1938 gezegd had “I am for compulsory transfer; I do not see anything immoral in it”, zou een man van zijn woord blijken.

De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties keurde in december 1948 Resolutie 194 goed, die stelde dat alle Palestijnse vluchtelingen het recht hadden om terug te keren naar hun dorpen en steden: “Resolves that the refugees wishing to return to their homes and live at peace with their neighbours should be permitted to do so at the earliest practicable date, and that compensation should be paid for the property of those choosing not to return and for loss of or damage to property which, under principles of international law or in equity, should be made good by the Governments or authorities responsible.”

64 jaar en drie generaties later blijft Israël zich nog steeds gedragen als een paria in de internationale gemeenschap. Hoe lang kan Israël nog claimen dat het de enige democratie is in de regio, terwijl het alle VN-resoluties naast zich neerlegt?

Wanneer zal het stilzwijgen van Europa stoppen? En van Amerika? En wat nog belangrijker is: hoe zullen de regimes van de post-Arabische Lente omgaan met een apartheidsstaat in hun midden?

George Orwell stelde: “In een tijd van universeel bedrog is het vertellen van de waarheid een revolutionaire daad”.  Wat Israël betreft, is dat niet langer nodig. Het masker is allang gevallen. 
 

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!