Nieuws, Politiek, Cultuur, België, Geschiedenis, Recensie, Waals gewest, Tmd, Staatshervorming, Vlaams gewest, Financieringswet, Boekrecensie, Jan Peumans, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Historicus, Bevoegdheidsverdeling, Duitstalige gemeenschap, Fédération Wallonie-Bruxelles, Jef Abeel, Mark Van den Wijngaert, Gemeenschappen en gewesten, Paul Van Damme en Stijn Van de Perre, Bart Verhulst -

Van unitair naar federaal, in woord en beeld

Sinds de eerste staatshervorming van 1970 is in België een proces aan de gang, waarbij stapsgewijs bevoegdheden overgedragen worden van de federale regering naar de deelstaten. Vanaf het begin waren vooral de Vlamingen de vragende partij en waren de Walen vooral bezorgd over een verdere economische achteruitgang.

woensdag 18 januari 2012 17:15
Spread the love

Het eerste resultaat van dit proces was de oprichting van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, een lange naam voor de voorloper van het huidige Vlaams parlement.

Die Raad kwam uit de startblokken op 7 december 1971, 40 jaar geleden dus. De eerste tien jaar was hij een pseudoparlement met beperkte bevoegdheden.

Hij haalde het nieuws met een decreet dat bepaalde dat bedrijven in Vlaanderen het Nederlands als voertaal moesten hanteren, de logica zelf, maar de Franstaligen oordeelden daar anders over. Voort met de oprichting van broodnodige culturele centra en sporthallen in steden waar ze nog niet bestonden, zoals Turnhout. De Turnhoutse Warande heeft al snel  een toonaangevende plek veroverd in het Vlaamse culturele landschap.

De tweede staatshervorming (1980) verving de Cultuurraad door een Vlaamse Raad (1980-1995), die stap voor stap meer bevoegdheden kreeg.

En sinds 1995 hebben we een Vlaams parlement, dat rechtstreeks gekozen wordt. Het dubbelmandaat van Belgisch en tegelijk Vlaams volksvertegenwoordiger werd dus opgeheven.

In 1999 keurde dat Vlaams parlement vijf resoluties goed, die tot op heden een referentiekader vormen voor de verdere staatshervorming. Vlaanderen wil(de) meer autonomie, ook fiscaal, een eigen gezondheidszorg, een eigen sociaaleconomisch beleid, inclusief werkgelegenheidsbeleid, een volwassen vertegenwoordiging in het bestuur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De auteurs hadden gerust een tabel mogen maken met de wensen van de verschillende gemeenschappen en gewesten.

Jan Peumans (N-VA), voorzitter van het Vlaams parlement, nam het initiatief tot dit boek. Historicus Mark Van den Wijngaert (prof. em. aan de KU Brussel) kreeg de leiding en verzamelde veertien wetenschappers uit Vlaanderen en Franstalig België om samen een beeld te geven van de groei naar meer autonomie in de verschillende landsdelen.

Vlaanderen en Wallonië komen dan het best uit de verf, Brussel minder, het voorbeeldige Duitstalige België nauwelijks.

Hoofdstuk I is het meest ‘bruikbare’. Mark Van den Wijngaert geeft daarin een helder historisch overzicht vanaf 1830, met uiteraard de klemtoon op de staatshervormingen van 1970, 1980, 1988, 1993 en 2001. 2011/2012 kon er helaas nog niet bij zijn. Hij vertelt daarbij ook hoe de Vlamingen al bij de eerste staatshervorming hun numerieke meerderheid definitief prijsgaven voor aanvankelijk enkel een beperkte culturele autonomie (p. 23-24). Beperkt, want het onderwijs was er niet eens bij.

Hij beschrijft ook helder de bevoegdheidsverdeling tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie in Brussel, die sinds 1993 decreterende bevoegdheid heeft. Hij toont ook aan dat het Belgisch model asymmetrisch is: in Vlaanderen is de gemeenschap dominant, in Wallonië en Brussel domineert het gewest en zijn de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap uitgehold (p. 35).

Het voorlopige resultaat van de federalisering is/was dat op 7 december 2011 nog altijd minder dan de helft van de bevoegdheden bij de deelstaten ligt/lag. Hierover straks meer.

De andere hoofdstukken 2 tot 6 gaan allemaal over deelaspecten: we krijgen een overzicht van 40 jaar cultuurwetgeving in Vlaanderen, de omgang met culturele autonomie in Wallonië en Brussel, het Vlaams en Franstalig onderwijs, het Vlaams en Waals economisch beleid, de van elkaar verschillende bestuurlijke aanpak bij de regio’s en lokale besturen, de buitenlandse politiek van Vlaanderen, van de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Van den Wijngaert schreef ook de epiloog, waarin de verschillen tussen Vlamingen en Franstaligen nog eens duidelijk tot uiting komen. Deze laatsten wilden ook de Waalse identiteit aan bod laten komen en een onderscheid behouden tussen de Waalse en de Franstalige cultuur. In 2011 hebben ze de benaming Franse Gemeenschap veranderd in Fédération Wallonie-Bruxelles, wat duidelijk bedoeld is om de culturele verbondenheid tussen beide regio’s te beklemtonen, maar tegelijk bevestigt die naam de dualiteit.

Een ander verschil is dat de Vlamingen lange tijd hun taal en cultuur moesten verdedigen en daar een prioriteit van maakten, terwijl de Franstaligen aanvankelijk niet goed wisten wat ze met hun culturele autonomie moesten doen.

Het toevertrouwen van het onderwijs aan de gemeenschappen werd uitgesteld tot 1988, omdat de vrijzinnigen in Vlaanderen en de katholieken in het Franstalig landsgedeelte vreesden voor minorisering. In 1988 werd deze vrees ongedaan gemaakt door de waarborgen van het Schoolpact en met name de vrijheid van onderwijs in te schrijven in de grondwet. De grafieken met de evolutie van het leerlingenaandeel per inrichtende macht zijn voor Vlaanderen een labyrint, waar niemand aan uit kan (p. 95); voor het Franstalig onderwijs zijn ze glashelder (p. 114-116).

De administratieve politiek vertoont veel overeenkomsten, omdat zowel de OESO als de EU een aantal doelstellingen opleggen: betere dienstverlening, afslanking, etc. De Duitse Gemeenschap geeft hierin het voorbeeld: zij is koploper in de afslanking van de kabinetten en het verwezenlijken van een niet-gepolitiseerde administratie.

Het internationaal verdragsrecht (1993) werd het actiefst uitgeoefend door Vlaanderen. Aan de Franstalige kant verliep de integratie van gewest en gemeenschap zeer moeizaam, omdat Wallonië vreesde in de verdrukking te komen en de Brusselse Franstaligen bang waren voor een te links Waals Gewest. Pas sinds 2009 vertegenwoordigt de dienst Wallonie-Bruxelles International zowel het Waalse Gewest als de Franse Gemeenschap.

Het boek eindigt met een overzicht van de Vlaamse Gemeenschapsministers sinds 1981 en een bibliografie. De bibliografie is degelijk, maar het overzicht van de ministers is chaotisch: ze staan niet gegroepeerd per regering en ook niet alfabetisch. Gaston Geens staat dus bijvoorbeeld op vier plaatsen, anderen nog op meer. Allen de voorzitters van het Vlaams parlement staan netjes chronologisch, van 1971 tot nu.

Het boek is voorzien van een stevige kaft en de lay-out is mooi verzorgd. Inhoudelijk overstijgt het makkelijk het niveau van een gelegenheidspublicatie.

De auteurs hadden wel even mogen aanmerken dat menig parlementslid meer te zien is in zijn gemeente en/of op tv dan in het parlement, waar sommigen slechts een halve dag per week opdagen voor de stemmingen. Zij konden nog niet weten dat op zaterdag 3 december 2011 slechts 10 van de 124 Vlaamse volksvertegenwoordigers zouden opdagen om 600 burgers te ontvangen voor de viering van 40 jaar Vlaams parlement.

Aanbevolen voor  politici, journalisten, mensen in het middelbaar en hoger onderwijs.

We komen nog even terug op de bevoegdheidsverdeling tussen het federale niveau en de gemeenschappen / gewesten. De regering-Di Rupo, die ca. 541 dagen na de verkiezingen van 13 juni 2010, een wereldrecord, heel moeizaam tot stand kwam, bereikte een akkoord over de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, een erfenis van Napoleon, verder over een hoop besparingen en over een zesde staatshervorming.

Meer bevoegdheden voor de deelstaten en de financieringwet

Hiervoor kunnen we al terecht bij VRT-journalist Bart Verhulst. In zeer duidelijk taalgebruik, bijna gesproken taal, legt hij uit waar het in BHV om gaat (inwoners van Vlaanderen die op kandidaten van Brussel kunnen stemmen) en wat er daar op gerechtelijk gebied verandert. Verder hoe de nieuwe financieringswet in elkaar zit.

We vernemen hoe het geld voor de gewesten, 10 miljard euro, verdeeld zal worden op basis van de personenbelastingen: 5,6 miljard voor Vlaanderen, 3,4 miljard voor Wallonië, 0,9 miljard voor Brussel.

Het geld voor de gemeenschappen, bijna 20 miljard euro, wordt anders verdeeld: niet op basis van ‘wie brengt wat binnen’, maar ‘wie heeft  wat nodig’. Gevolg: 11,8 miljard voor de Vlaamse Gemeenschap, 7,9 miljard voor de Franse Gemeenschap. Het geld voor de kleine Duitstalige Gemeenschap komt niet uit de pot van de Financieringswet, maar uit de federale begroting.

Verder krijgen de deelstaten meer bevoegdheden, dus ook meer geld. De Vlaamse begroting bedraagt nu 25 miljard, waarvan 5 miljard of 20 procent uit eigen belastingen bestaat. Na de staatshervorming zal dat zijn: 35 miljard, waarvan 12 miljard of 34 procent uit eigen belastingen.

In totaal verhuizen voor 16,8 miljard euro aan bevoegdheden, o.a. het arbeidsmarktbeleid, naar de deelstaten, waardoor deze bijna evenveel krijgen als de federale staat België.

Eén detail: in het regeerakkoord wordt met geen woord gerept over de datum van deze verhuizing van bevoegdheden. Is het voor deze legislatuur of voor de volgende?

De titel ‘Een nieuw België?’ beantwoordt hij met: neen, veeleer een ander België. De Copernicaanse revolutie is uitgebleven. De deelstaten zullen uiteindelijk haast evenveel geld hebben om beleid te voeren als België zelf, maar het echte zwaartepunt, de sociale zekerheid, blijft federaal (p. 70). In België veranderen dingen alleen in eindeloos overleg, niet met Sturm und Drang. Dat laatste is goed voor de achterban.

Het boekje van Bart Verhulst is dus een welgekomen en leuke aanvulling op de studie van Mark Van den Wijngaert.

Geschiedenis van België in 413 spotprenten

We ronden af met ‘Zonder woorden?’. Twee historici, Paul Van Damme en Stijn Van de Perre, geven hierin een rondleiding door de Belgische geschiedenis in 53 items, die los staan van elkaar, maar samen toch een goed beeld geven van wat zich afspeelde sinds 1830.

Ze zochten 413 prenten bij elkaar, zowel van Franstaligen als van Vlamingen. De Duitstalige pers (Grenz Echo e.a.) zijn ze vergeten.

De prenten zijn in gelijke mate afkomstig uit verschillende tijdperken en belichten zeer uiteenlopende aspecten: de politiek, het sociale leven, economie en financiën, privéleven van koningen en politici. De afbeeldingen komen uit kranten, week- en  maandbladen, specifieke satirische tijdschriften, historische werken, buitenlandse pers.

Aangezien elke spotprent tijdgebonden is en in principe slechts begrijpelijk voor tijdgenoten die de context kennen, hebben de auteurs zowel de personen op de prent als de achtergronden beschreven. Als de prent het belang diende van een politieke partij, vakbond, zuil of andere belangengroep, wordt dat ook geduid.

De cartoonist werd en wordt vaak betaald door een dergelijke opdrachtgever, bijvoorbeeld om kiezers te overtuigen. En dankzij de pittigheid, visuele kracht, humor, satire  van beelden lukt dat vaak beter dan met woorden. Zo speelt de karikaturist vaak ook de rol van opiniemaker, partijpropagandist, aanklager van wantoestanden.

De lezer zal in dit album meer en minder geslaagde prenten tegenkomen. Ik pik er enkele uit die ik zelf briljant vond: L’entrée de Bart à Bruxelles (2010), naar James Ensor, ‘De intrede van Christus in Brussel'(1899). Er is geen gejuich voor Bart De Wever. Wel veel angst op het gezicht van Di Rupo, misprijzen bij koning Albert, een Edvard Munch-achtige schreeuw bij Milquet (p. 13). De angst voor De Wever komt nog eens aan bod in Paysage flamand (p. 149).

Voorts is er de afschrikwekkende oproep om niet voor de Communistische Partij te stemmen (p. 39). Of La parabole des aveugles / de parabel van de blinden, naar Breugel (p. 45), waarin de Franstaligen de Vlamingen verweten achter het Vlaams Belang aan te hollen door de splitsing van BHV goed te keuren.

Pittig is ook de prent met Camille Huysmans, die tijdens de oorlog de Joodse diamantbelangen moest behartigen in Londen en daar bijzonder goed voor beloond werd met een diamant, auto, villa en vele Engelse ponden (p. 129). Ook leuk: ‘De Nationale Ramp van België’, een bankbiljet van 1.000 Belgische frank, bedacht door de PVV, met Théo Lefèvre, hervormer van de belastingen (p. 137).

Bitter zijn de prenten van de Koningskwestie (p. 164-165): bijvoorbeeld de intocht van Leopold III in Brussel, met aan de ene kant een rij supporters en aan de overkant een even lange rij mensen die met de rug naar de koning staan; voorts toont men zijn leven vol rouwprocessen en de tegenstellingen vanwege zijn persoon. Karikaturen van prinses Lilian zijn weggelaten, hoewel ze destijds volop in omloop waren.

Behalve uit L’entrée de Bart blijkt ook uit een aantal andere prenten de diepe angst en afkeer van de Franstaligen voor een zogenaamde vervlaamsing van Brussel: p. 59 (Eet meer Walen Fransquillons buiten), p. 61 en p. 173. De ergste is dan nog weggelaten: de bijna racistische FDF-affiche met in gotische letters ‘Brüssel Vlaams? Jamais!’. De partij gaf bewust de indruk dat alle Vlamingen collaborateurs met de nazi’s waren. Het FDF heeft de prent trouwens nooit afgezworen.
Ze is hier vervangen door een mildere ‘Brüssel belge? Ça jamais!‘ en door ‘Heilige Vlaamse Grond’ rond Brussel. (p. 61)

Dankbare mikpunten zijn ook de kerk, de loge, justitie, het koningshuis, de schoolstrijd van 1879-1895 en van 1954-1958, de verkiezingen, Congo en Leopold II, het leger, de bezetting, collaboratie, bevrijding, repressie, Vlaamse Beweging, Agalev-Groen-Ecolo, vrouwenemancipatie, Koude Oorlog, politieke schandalen.

Aan één thema hebben de auteurs zich nauwelijks of niet gewaagd: de migranten, hoewel hier genoeg materiaal over bestaat. De prenten die er toch in staan, draaien rond de pot. Hier hebben de auteurs hun fluwelen handschoenen aangetrokken. Ook de sport is er niet bij.

Bij het begin van elk hoofdstuk, staat een tijdsbalk van 1830 tot 2011, met daarop telkens de gebeurtenissen die relevant zijn voor dat onderwerp. De lezer weet dus meteen in welke historische context de prent gezien moet worden.

Het register is bijzonder: eerst de organisaties (partijen etc.), dan de afgebeelde personen, vervolgens de plaatsen, daarna de tekenaars, ten slotte de media.

Wie wil weten hoe Dehaene achtereenvolgens geportretteerd werd, vindt dat in één oogopslag. Louis Tobback, ook een dankbaar figuur voor zoiets, is er niet bij.

De bibliografie bevat eerst algemene werken over de geschiedenis van België, dan specifieke over spotprenten en karikaturen, ten slotte bronnenpublicaties en websites. De auteurs hebben schitterend werk geleverd. Eén opmerking voor de uitgever: de kaft is veel te slap voor een album van dit formaat.

Referenties:

1. Mark Van den Wijngaert (red.), Van een unitair naar een federaal België. 40 jaar beleidsvorming in Gemeenschappen en Gewesten (1971-2011), uitgeverij: Vlaams Parlement en Academic & Scientific Publishers, Brussel, 2011. 242 p.; grafieken, tabellen, foto’s, bibliografie.
ISBN 978 90 5487 947 3

2. Bart Verhulst, Di Rupo I: een nieuw België? uitgeverij: Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2011. 72 p.; bibliografie.
ISBN 978-90-893-1257-0

3. Paul Van Damme – Stijn Van de Perre, Zonder woorden? Een geschiedenis van België in spotprenten, uitgeverij Pelckmans, Kalmthout, 2011. 228 p., karikaturen, indices, bibliografie.
ISBN 978 90 289 5988 0

take down
the paywall
steun ons nu!