Nieuws, Tmd -

De ideologie van de PVV (deel 9)

Deze serie beschouwingen handelt over het boek 'De schijn-élite van de valse munters' van PVV’er van het eerste uur Martin Bosma, vertrouweling van PVV-leider Geert Wilders. Dit negende deel van de serie gaat over de presentatie en interpretatie van Bosma van cijfers en feiten.

dinsdag 18 oktober 2011 12:00
Spread the love

Cijfers en feiten

Bosma’s Schijn-élite is een politiek en ideologisch boek. Het geeft inzicht in hoe Bosma en in zijn verlengde de PVV denkt. Daarin zijn cijfers en feiten van ondergeschikt belang. Deze worden gepresenteerd en geïnterpreteerd in het licht van de PVV-boodschap. Het heeft daarom ogenschijnlijk weinig zin in te gaan op vermelde cijfers en feiten.

Na het lezen van hoofdstuk 12 van de Schijn-élite speelde evenwel de wetenschapper in mij op. In dit hoofdstuk dat de titel ‘Het groene gevaar’ draagt, stelt Martin Bosma namelijk vast dat “het goed is te kijken naar de mening van de nieuwkomers. Immers, hun aandeel in de bevolking zal de komende jaren toenemen” (p. 169). Een zinnige exercitie: de personen aan het woord laten om wie het in het boek grotendeels draait, de moslims.

Bosma gaat stevig los en het beeld dat hij op basis van allerlei onderzoeken schetst, is niet van de poes. Zo presenteert hij gegevens afkomstig van een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. “Van autochtone jongeren is driekwart van mening dat onbeperkte vrije meningsuiting (opgevat als het recht God te bespotten) hoort te gelden, terwijl onder moslimjongeren maar weinig animo voor die onbeperkte vrijheid is (Turken: 17 procent; Marokkanen: 7 procent” (p.169).

Ook citeert hij onderzoek uit de landen van herkomst, zoals dat van de Bahçe?ehiruniversiteit van Istanbul uit 2009, waaruit blijkt dat 64 procent van de ondervraagden niet naast een joodse buur wil wonen. En: “Slechts 15 procent verkiest een democratisch bestel” (p. 170). Uit een onderzoek uitgevoerd door het Marokkaanse blad Telquel van december 2007 citeert Bosma een aantal gegevens. Ik neem er hier een paar van over:

• 40 procent weigert elk contact met (Marokkaanse) joden;
• 61 procent accepteert het samenleven van moslims en niet-moslims niet;
• 75 procent wijst het af dat een moslim van geloof verandert;
• 66 procent denkt dat de islam voor alles een oplossing biedt;
• 21 procent van de jongeren keurt de djihadistische bewegingen goed;
• 17,6 procent van de gehele bevolking doet dat eveneens.

Vervolgens citeert Bosma de gegevens uit een aantal onderzoeken die in Nederland zijn uitgevoerd. Ook van deze voorbeelden neem ik, vanwege de beperkte ruimte, er een aantal over (in Bosma’s boek is alles na te lezen; in de index staan de diverse referenties):

• Bijna 50 procent van de moslims in Nederland vindt dat de sharia boven de grondwet moet staan en dat deze moet worden ingevoerd.
• Slechts 18 procent van de Marokkanen is tegen de invoering van de sharia in Nederland.
• Een meerderheid van zowel autochtonen als moslims vindt dat de westerse levenswijze niet samengaat met die van moslims.
• 40 procent van de Marokkaanse jongeren in Nederland wijst de westerse waarden en democratie af.

Representativiteit en controleerbaarheid

Nu is het presenteren van onderzoeken met percentages altijd riskant. Als doorgewinterd onderzoeker en academicus vraag ik studenten die met papers en scripties komen ook naar de absolute aantallen. Dus als er boven staat dat “bijna 50 procent van de moslims in Nederland vindt dat de sharia boven de grondwet moet staan en dat deze moet worden ingevoerd”, wil ik weten: “50 procent van hoeveel mensen?” Van 100 mensen of van 10.000 mensen?

In het onderhavige geval heb ik de betreffende bron van Bosma gecontroleerd. Hij verwijst naar een artikel van Nahed Selim in de Volkskrant van 18 april 2005. Ik citeer de bewuste tekst: “Uit een onderzoek in opdracht van Nova bleek onlangs dat bijna 50 procent van de ongeveer een miljoen in Nederland wonende moslims, de sharia boven de Grondwet vindt staan en ingevoerd wil zien in Nederland”.

Het lijkt me niet realistisch dat alle miljoen moslims bevraagd zijn zoals Selim suggereert, en de bron is oncontroleerbaar: “een onderzoek in opdracht van Nova”. Dat is me te vaag. Maar de kritiek op representativiteit en bronnen is makkelijk. Bosma geeft de bronnen, en in de meeste gevallen zijn deze goed te controleren. Dat hij de absolute aantallen niet geeft is academisch dan wel onverantwoord, maar tamelijk usance in de media. Hoe vaak lees je niet in een dagblad dat zoveel procent van de bevolking voor of tegen iets is, zonder dat de absolute aantallen vermeld worden?

Representativiteit en controleerbaarheid zijn van belang maar, ook vanwege de overweging mensen niet lastig te vallen met al te veel detailcijfers, gaan vrijwel alle media hier vrij losjes mee om. Bovendien is het publiek best op de hoogte van het gegeven dat onderzoeken niet alles zeggen.

Beeldvorming

Wat me echter wel stoort is de onevenwichtigheid. Als je hoofdstuk 12 van Bosma leest, en dan met name de eerste pagina’s waar al die onderzoeken worden aangehaald, kun je niets anders dan concluderen dat het erg slecht gesteld is met de ethisch-morele overtuigingen van de moslims in Nederland. Ze zijn niet erg vrijheidslievend, gesteld op hun conservatieve godsdienst, feitelijk asociaal en ga zo maar door.

Bosma citeert de studies die hem van pas komen. En dat is nu echt een doodzonde, tenminste, als je een objectief beeld van je onderzoeksgroep wilt presenteren. En wil Bosma dat? Wel zeker, want het was toch goed, zoals boven al aangegeven “te kijken naar de mening van de nieuwkomers” (p. 169)?

Kijk je naar de mening van nieuwkomers, doe dan dat goed. Uit het geciteerde WODC onderzoek blijkt onder andere ook het volgende. Onderzoekers Phalet en Güngör (2004) voerden een tolerantie-experiment uit waarin het democratische ideaal van respect voor de rechten van andersdenkenden werd getoetst. Een van de andere resultaten was de volgende: “Gemiddeld genomen is de overgrote meerderheid van zowel jonge moslims als jonge autochtonen van mening dat racistische groepen geen recht op vrije meningsuiting hebben (Turken: 71% tegen; Marokkanen 77% en autochtone jongeren 63%).”

En: “de overgrote meerderheid van beide groepen respondenten kan weinig sympathie opbrengen voor racisten. Ruim de helft van alle autochtone jongeren zegt weinig of geen sympathie te voelen voor moslims (53%)”. Zo zie je dus dat er ook resultaten zijn die wijzen op overeenkomsten tussen autochtonen en allochtonen. Bosma pikt echter alleen de voor hem pikante verschillen op.

Nadere inzage doen kan ook geen kwaad voor de onderzoeken in het buitenland die hij citeert. Het door Bosma aangehaalde onderzoek van Telquel dat in Marokko is uitgevoerd bevat vanzelfsprekend nog meer gegevens. Op een vraag over de relatie tussen religie en politiek stelt 24,9% van de respondenten dat religie gevaarlijk wordt als zij zich met de politiek bemoeit. 26,1% vindt het tegenovergestelde. 48,8% heeft geen mening over dit onderwerp.

Gaat het om personen en politieke organisaties, dan vindt 41,5% van de respondenten dat politici zich verre moeten houden van religie en 18,1% vindt het tegenovergestelde. 47,6% is tegen politieke partijen die zich als religieus presenteren, slechts 10,3% is hiervoor en 39,6% is zonder mening. Verder vindt 41% van de respondenten dat de Marokkaanse natie bestaat uit Marokkanen van verschillende religieuze overtuigingen, moslims, joden en christenen.

Je ziet dus dat bijna de helft van de Marokkanen niets willen weten van een link tussen religie en politiek. Dat contrasteert met de overtuiging van Bosma dat de islam (en dus de moslims) enkel en alleen uit is op overheersing. Overigens namen 1.156 Marokkanen deel aan het onderzoek.

Andere beelden

Naast de door Bosma aangehaalde bronnen, zijn er andere. In de Atlas of European Values wordt uitgebreid verslag gedaan van enquêtes onder 70.000 respondenten in 43 Europese landen waaronder Turkije over een rijk palet aan onderwerpen. Omdat Turkije deel uitmaakt van het onderzoek, is het interessant te kijken of Turken weer zo negatief opvallen.

Gaat het om de vraag of respondenten willen of hun kinderen de waarde moeten leren inzien van religie, dan zitten de Turken in de percentagecategorie van 50-62,4% van respondenten die het met deze stelling eens zijn. Roemenië, Polen en Ierland scoren echter hoger: categorie 62,5%-74,9%.

Meer dan 70% van de Turken vinden werk belangrijker dan ontspanning en vrije tijd. De percentages voor de Roemenen, Polen en Litouwers zijn vergelijkbaar. Nederland zit in de categorie 50-59% van respondenten die dezelfde mening zijn toegedaan.

Turken scoren hoog als het gaat om godshuisbezoek. Ze staan op de negende plaats op de 43 onderzochte nationaliteiten, met iets minder dan 80%, maar de Roemenen, Portugezen en vooral de Polen (ruim 90%) gaan nog vaker naar een godshuis, de kerk, dan de Turken naar een moskee.

Meer dan tweederde van de Turken denkt dat het een goed idee is een sterke leider te hebben die zich niet veel hoeft aan te trekken van parlement en verkiezingen. Ai! Een smet op het Turkse blazoen! Maar Macedoniërs, Kroaten en Roemenen vinden dat in dezelfde mate. Hier tegenover staat weer dat 60% van de Turken vertrouwen in het parlement heeft en bijna 45% in de burgerlijke autoriteiten. Voor België zijn die cijfers lager: rond de 45% en 37%.

Turken willen niet graag naast ‘afwijkende’ mensen wonen. Slechts 52,8% heeft er geen problemen mee naast een buitenlander te wonen tegen maar liefst 96,6% van de Zweden. Anderzijds verklaart 62,3% van de Turken erg begaan te zijn met de leefomstandigheden van oude, zieke of gehandicapte mensen, werklozen en immigranten tegenover slechts 22,7% van de Duitsers.

Ook over partnerkeuze is veel te doen. Islamitische trouwkandidaten zouden partners worden opgelegd. Uit vergelijkend onderzoek van Bartels & Storms (2008) met eerdere onderzoeken blijkt echter dat er steeds meer openheid ontstaat bij Turken en Marokkanen om over hun partnerkeuze te praten en om huwelijksdwang af te keuren. Discussies over gedwongen huwelijken roepen bij respondenten van het onderzoek de reactie op dat huwelijksdwang van vroeger is en dat het niet meer voorkomt. Bartels & Storms concluderen dan ook dat de trends onder Turken en Marokkanen, zoals het beschouwen van de vrije partnerkeuze als vanzelfsprekend, persistent zijn.

Het moge duidelijk zijn. Het beeld van Turken en Marokkanen, van moslims zo je wilt, is veel gedifferentieerder en gevarieerder dan Bosma doet vermoeden. Nu begrijp ook ik wel dat een boek maar beperkte ruimte heeft en je keuzes moet maken. Maar Bosma heeft uitsluitend geopteerd voor onderzoeken die negatief uitpakken voor de onderzoeksgroep, de moslims. Nu wil ik de minder aangename kanten van de moslims niet wegmasseren, maar wil je antwoord geven op de zelf gestelde vraag “wat de ander denkt”, oriënteer je dan breed. Bosma heeft dat niet gedaan.

Feiten

Ook de feiten worden in Bosma’s boek met weinig respect behandeld. Ik herhaal op deze plek niet in detail wat elders in de serie al is behandeld maar meld ze kort. Zo is daar de presentatie van Links  als verwerpelijke stroming, vooral de PvdA, behalve gedurende de tijd dat Bosma’s opa en vader lid van een linkse partij waren.

Het verwijt aan Links dat zij de Nederlandse maatschappij bloot heeft gesteld aan massa-immigratie en multiculturaliteit in de jaren ’70 en ’80, terwijl Nederland in het overgrote deel van die periode door centrumrechtse kabinetten werd bestuurd. Het kabinet Den Uyl (1973-1977) moest volgens Bosma immers ook weinig van immigratie hebben.

De in mijn ogen bizarre aanleiding om de Staten Generaal op te richten, namelijk als reactie op de verovering van Constantinopel en de Turkse opmars in de Balkan. De al even bizarre constatering dat we de scheiding van kerk en staat, tolerantie, en democratie te danken hebben aan het christendom. En dan ten slotte zijn vaststelling dat er maar één islam bestaat: de harde en compromisloze. Sommige van deze ‘constateringen’ zijn gewoon niet waar, andere zijn op zijn minst discutabel.

Een eenvoudig Kamerlid met tunnelvisie

Bosma zegt geheel terecht in zijn boek: “Ik ben geen historicus, maar een eenvoudig Kamerlid” (p. 317) en ik kan niet anders dan het daar hartgrondig mee eens te zijn. Zou hij zijn Schijn-élite van de valse munters bij mij ingeleverd hebben als master-thesis, dan had ik hem weer naar huis gestuurd met de opdracht er nu echt een academisch werkstuk van te maken. Ik had het overigens nooit zo ver laten komen, maar dit ter zijde.

Natuurlijk weet ook ik wel dat hier een politicus en ideoloog aan het woord is, die alleen maar belangstelling heeft voor data die in zijn straatje te pas komen en voor feiten die hij op onnavolgbare wijze interpreteert. Hij doet in die zin niet veel anders dan het door hem zo verfoeide linkse journaille: “Vaak is journalistiek het zoeken van feiten bij linkse vooroordelen” (p. 100).

Hij beschuldigt de linkse pers dan ook van een “tunnelvisie”. Ik parafraseer: “Vaak is het schrijven van een boek het zoeken van feiten bij rechtse vooroordelen”. Verder bevestigt Bosma’s werkwijze zijn kritiek op de Nederlandse democratie: “In een democratie hoort sprake te zijn van een gelijk speelveld voor beide zijden van de discussie. Daarvan is in Nederland geen sprake” (p. 113).

De toenemende PVV’isering zal met zich meebrengen dat de discussie nog veel eenzijdiger gaat worden dan hij al is.

Jan Jaap de Ruiter (www.janjaapderuiter.eu en @janjaapderuiter) is arabist aan de Universiteit van Tilburg. 

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!