Transitie naar rechtvaardige duurzaamheid en de rol van het middenveld
Nieuws, Wereld, Milieu, Samenleving -

Transitie naar rechtvaardige duurzaamheid en de rol van het middenveld

Kan het middenveld de wereld redden? Kunnen vakbonden, milieuorganisaties, mutualiteiten, en tal van andere organisaties de wereld eindelijk, nog net op tijd, echt op het spoor zetten van de overgang naar een duurzame economie? Peter Tom Jones en Vicky De Meyere, auteurs van Terra Reversa, kijken in elk geval hard in die richting.

woensdag 30 maart 2011 16:35
Spread the love

Abstract. Recente wetenschappelijke inzichten bevestigen dat de mondiale milieu-impact de draagkracht van de aarde ruim overschrijdt. Er is behoefte aan een systeemtransitie naar een stabiel ecologisch-economisch model dat een hoge levenskwaliteit koppelt aan een kleine ecologische voetafdruk. In de praktijk laat die transitie op zich wachten. Vormt het maatschappelijk middenveld de missing link voor de broodnodige en rechtvaardige transitie naar een ecologisch duurzame samenleving? Kunnen organisaties in de samenleving die verschillende groepen, meningen en belangen vertegenwoordigen, iets in deze verandering betekenen?

Inleiding

In oktober 2010 verscheen de jongste editie van het prestigieuze Living Planet Report[1]. Dit rapport beschrijft hoe de mondiale ecologische voetafdruk zich op dit moment ontwikkelt en concludeert dat die de draagkracht van de aarde nu al met vijftig procent overschrijdt en dat die van de huidige vijftig procent kan toenemen tot zelfs honderd procent rond het jaar 2030. Dit betekent dat we in 2030 twee planeten aarde nodig zouden hebben om het huidige consumptiepatroon te ondersteunen. De gevolgen van deze roofbouw op de planeet laten niet op zich wachten. De aarde warmt op, plant- en diersoorten verdwijnen, oceanen verzuren en er is schaarste aan grondstoffen. Om deze roofbouw te stoppen moeten we leren om ecologische grenzen te respecteren en om die grenzen als uitgangspunt te nemen voor onze sociale en economische ontwikkeling.

Men zou in staat moeten zijn om een overkoepelende transitie in te zetten naar een nieuw, stabiel ecologisch-economisch model dat een hoge levenskwaliteit weet te koppelen aan een kleine ecologische voetafdruk. Met het begrip ‘transitie’ bedoelen we een diepgaand maatschappelijk veranderingsproces gedurende verschillende generaties. Een duurzaamheidstransitie behelst een combinatie van parallelle veranderingen in de belangrijkste deelsystemen van de samenleving – denk aanhet energiesysteem, het mobiliteitssysteem, het voedingsmodel, enz..Een transitie is het resultaat van de interactie tussen technologische, economische, ecologische en culturele ontwikkelingen. De problematiek is te complex en te hardnekkig om opgelost te worden door één specifieke actor. Alle belanghebbenden zullen dan ook hun steentje moeten bijdragen: overheden, bedrijven, kennisinstellingen, het maatschappelijk middenveld en individuele burgers.

In deze bijdrage bekijken we welke houding deze belanghebbenden tot nu toe hebben aangenomen ten aanzien van het duurzaamheidsvraagstuk. We besteden uitgebreid aandacht aan de zogenaamde transitieparadox. De centrale vraag die we ons hier stellen, luidt: vormt het maatschappelijk middenveld de missing link voor de broodnodige en rechtvaardige transitie naar een ecologisch duurzame samenleving? Kunnen organisaties in de samenleving die verschillende groepen, meningen en belangen vertegenwoordigen, iets in deze verandering betekenen?

Een duurzaamheidstransitie vereist de inzet van alle belanghebbenden

In het theoretisch referentiekader dat we in Terra Reversa: de transitie naar rechtvaardige duurzaamheid uit de doeken deden, gaan wij ervan uit dat de transitie naar een duurzame economie alleen tot stand kan komen als alle belanghebbendenbereid zijn mee te werken.[2] Met diverse auteurs  delen we echter de mening dat de participatie van de overheid – lokaal, nationaal, continentaal, mondiaal – absoluut cruciaal is. De rol van de overheid is vele malen groter dan die van bedrijven en consumenten. Consumenten zijn voor een groot deel de speelbal van de marketingindustrie. Consumentengedrag bevindt zich al te vaak in een ingesloten situatie die bepaald wordt door een gebrekkige infrastructuur, asociale normen en niet-duurzame gewoonten:

‘Verlokt door de evolutionaire wortels van de mensheid, gebombardeerd door overtuigende praatjes, en verleid door nieuwheid: consumenten zijn als kinderen in een snoepwinkel,           wetend dat het eten van suiker slecht is, maar niet in staat om de verleiding te weerstaan. Dit is     een systeem waarin niemand vrij is. Mensen worden door hun eigen verlangens gestrikt.’[3]

Bedrijven worden geconfronteerd met een kortetermijnlogica die inherent is aan het concurrentiesysteem. Hierdoor is hun bewegingsvrijheid beperkt. Ondernemingen zitten voor een groot deel gevangen in ‘de ijzeren kooi van het consumentisme’:

‘Het concurrentiebevorderende marktsysteem beloont [ook] bedrijven die mensen afhankelijk maken via het stimuleren van hebzucht, angst, en verslavingen, die kosten externaliseren, en die tot nu toe vrij beschikbare niet-vermarkte goederen in een marktcontext sleuren.’[4]

Zoals Naomi Oreskes en Erik Conway in Merchants of Doubt gedetailleerd beschrijven zijn er (vooral in de VS) heel wat bedrijven geweest die, in samenwerking met conservatieve rechtse denktanks en een handvol wetenschappers uit het Koude Oorlog-tijdperk, actief de transitie naar het duurzaamheidsdenken hebben gedwarsboomd.[5] Dit gebeurde vooral door twijfel te zaaien omtrent de ernst van de ecologische problematiek en door tegelijkertijd de machtsposities te gebruiken om een stringent milieubeleid tegen te werken of ten minste uit te stellen.

Dit neemt niet weg dat er ook steeds meer bedrijven zijn die een pioniersfunctie vervullen en, binnen bepaalde randvoorwaarden, werkelijk aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) proberen te werken. Maar om mvo op een hoger niveau te tillen, is behoefte aan een doelgerichter overheidsbeleid dat deze ontwikkelingen bespoedigt.

Overheid: passief in plaats van proactief

Hoewel het duidelijk is dat overheden in een duurzaamheidstransitie een essentiële rol spelen, schieten de meeste vandaag tekort in hun reactie op de immense sociaal-ecologische behoeften.[6] Het gangbare beleid staat niet in verhouding tot de urgentie van het milieuvraagstuk. Dit heeft ook te maken met de afwezigheid van een heldere strategische visie, over de partijgrenzen heen. Zo’n integrale langetermijnvisie is onmisbaar als kader voor consistente kortetermijnkeuzes en beleidsbeslissingen. Juist vanwege het gebrek aan een dergelijk wervend toekomstbeeld zien we die inconsistentie in het huidige beleid. Enerzijds zet men schuchtere stappen naar duurzame productiepatronen en besteedt men veel aandacht aan systeeminnovatie. Anderzijds bestendigt men, onder invloed van nationale belangen en de mantra van de economische groei, vele bestaande, onduurzame patronen – denk aan de uitbreiding van de verkeersinfrastructuur, aan de afschaffing van de vliegbelasting, steun voor kolencentrales, enz.. Men wil het allemaal: duurzaamheid én maximale economische groei. De wetenschappelijke bevinding dat er grenzen zijn aan de ontkoppeling tussen economische groei en milieudruk wordt systematisch verdrongen.[7]

De achterliggende visie is dat een kleine, stapsgewijze optimalisatie voldoende is om het tij te keren. Dat geldt zeker ook voor het Vlaamse beleid. Zelfs het met veel trots aangekondigde Vlaamse overheidsprogramma Vlaanderen in Actie: Vlaanderen op weg naar 2020 (ViA) vormt bij nadere analyse geen trendbreuk met het verleden, hoe hard de bevoegde ministers ook hun best doen om het tegendeel te beweren. Er zijn duidelijk enkele elementen overgenomen uit het transitiejargon en er wordt ingezet op revolutionaire technologieën om mobiliteit en logistiek efficiënter te maken.[8] Toch blijft het een actieplan dat is gebaseerd op de neoliberale logica van groei en concurrentie, en dat blijft inzetten op het idee ‘Vlaanderen distributieland’. Er wordt helemaal niet gefocust op duurzame consumptie[9] of op grootschalige systeeminnovatie. En, toch niet onbelangrijk, het sociale luik ontbreekt volledig.

Spaargaren en Mol[10] stellen dat staten in de hedendaagse netwerksamenleving veranderen van soevereine subjecten in strategische actoren. De staten bevorderen de productiviteit en de concurrentiekracht van hun economieën door zich innig te verbinden met economische machten van multinationals. De binding met deze actoren werpt een dam op tegen de totstandkoming van een vlotte en effectieve transitie. De Vlaamse ViA-strategie is in overeenstemming met deze ontwikkelingen. En zelfs in de vaak bejubelde Nederlandse energietransitie duiken dergelijke elementen op. Een goed voorbeeld is de intense verhouding tussen de Nederlandse overheid, de energietransitie-arena[11] en een mondiaal oliebedrijf als Shell. Dat deze oliemultinational niet bepaald de overgang naar hernieuwbare energie verpersoonlijkt, mag blijken uit het feit dat Shell vandaag volop investeert in de winning van olie uit teerzanden, een uiterst milieu- en klimaatonvriendelijke energiebron. De nauwe band tussen staat en oliemaatschappijen heeft ontegensprekelijk gevolgen voor de keuze van de projecten die in de energietransitie uiteindelijk wel of niet gesteund worden. Matthijs Hisschemöller van de Vrije Universiteit Amsterdam stelt het op basis van een intensieve studie als volgt: ‘Potentiële opponenten worden gemarginaliseerd en tegen elkaar uitgespeeld. […] Nederland is, anders dan wij zouden verwachten, geen open maatschappij als het om energie gaat.’[12] Het spreekt voor zich dat de verstrengeling tussen big business en de overheid in de VS zich nog veel sterker manifesteert, met alle gevolgen van dien voor het realiseren van grensverleggend beleid.

Maatschappelijk middenveld: nog te verdeeld

Op de rol van de vele middenveldorganisaties in de duurzaamheidstransitie zijn twee algemene kritieken te geven. Zij hanteren vaak een te eenzijdige strategie en opereren, net als de overheid, niet vanuit een heldere en consistente totaalvisie. Zowel noordzuid-, consumenten- als milieuorganisaties hechten te veel belang aan sensibilisering en lobbywerk. Ondanks enkele kleine successen blijft de grote doorbraak uit. Het probleem hierbij is namelijk dat men te vaak terugvalt op de klassieke methodologie om mensen over de streep te trekken – bv. om hun ecologische voetafdruk in te perken. Men vertrouwt te sterk op het instrument ‘overtuiging’ (persuasion theory): ecologisch verantwoorde keuzes worden voornamelijk verdedigd op basis van rationele argumenten. De milieusociologie heeft intussen aangetoond dat de kracht van dit instrument te beperkt is om werkelijk verandering op gang te brengen.[13] Tussen ecologisch bewustzijn en kennis enerzijds en effectief milieuvriendelijk gedrag anderzijds gaapt een enorme kloof.

Bovendien kan een transitie niet gerealiseerd worden zonder de opbouw van een aanzienlijke sociale tegenmacht. Lobbyen zonder sterke onderhandelingsmacht is dan ook futiel. Dit is vooral een probleem voor de milieubeweging die, anders dan de vakbonden, gebaseerd is op een virtueel, relatief ongebonden lidmaatschap. Het gaat hier om de bereidwilligheid van donoren – wat men in Nederland ook wel het ‘postgiro-activisme’ noemt. Een tweede algemene bedenking is dat er onvoldoende aandacht is voor het belang van een consistente metavisie: een nieuw Groot Verhaal voor de wereld die we wensen. Hierdoor opereert het maatschappelijk middenveld te fragmentarisch. Enkele voorbeelden: consumentenorganisaties vertrekken al te vaak vanuit een eenzijdige visie op de prijs-kwaliteitverhouding zonder rekening te houden met de ruimere ecologische en sociale context. Men verdedigt de belangen van de consument, waarbij men vergeet dat die uiteindelijk ook een politiek en ecologisch burgerschap zou moeten ontplooien. Die consument is immers meestal ook een werknemer die een waardig loon wenst voor zijn werk, waardoor de prijs van een product hoger wordt.

Milieuorganisaties zijn soms te eenzijdig bezig met het milieuverhaal zonder dit te plaatsen in een ruimere sociale visie of in een noordzuidcontext. Zo worden wel eens asociale oplossingen voor de ecologische crisis gepropageerd. En laten we eerlijk zijn: af en toe vervalt men zelfs in de routine van het binnenhalen van financiële steun voor een volgend project. De bestendiging van de eigen organisatie wordt een doel op zich, in plaats van een middel om duurzaamheid dichterbij te brengen.

Ook vakbonden zijn nog niet helemaal overtuigd van het belang van een radicale duurzaamheidstransitie. De waardenhiërarchie binnen een vakbond is nu eenmaal anders dan bij een milieubeweging. Terwijl milieuorganisaties vaak te eenzijdig de kaart van de ecologie trekken, zijn werknemersorganisaties soms in het andere bedje ziek. Daar wordt de kans op werkgelegenheid verdedigd en de ecologische context verwaarloosd. Omdat men uitgaat van een causale relatie tussen groei en werkgelegenheid, levert dat vaak een (te) eenzijdig pleidooi op voor economische groei – dit ondanks het groeiende bewijs voor de nefaste gevolgen van de overfixatie op groei. Een ecologische economie waarin politieke afspraken bestaan over de biofysische grenzen aan de groei, is nog niet als geldig alternatief naar voren geschoven.

Onze voorlopige conclusie luidt dat de particuliere belangen van groepen met één programmapunt de komst van een geloofwaardige respons vanuit een beweging voor wereldburgerschap verhinderen:

‘Het lijkt erop dat een coherent planetair politiek beleid, met het oog op een duurzame en rechtvaardige toekomst, een machtige, nieuwe historische voorvechter nodig zal hebben. Meer in het bijzonder is het waarschijnlijk dat er behoefte is aan een veel bewuster en geëngageerd mondiaal burgerschap om de politieke ruimte te verbreden en uit te diepen in het licht van een Platform voor Beleidshervorming, en om de mogelijkheid van een Grote Transitie op de agenda te plaatsen.’[14]

Rechtvaardige transitie als verbindend concept

Een van de voorwaarden voor een transitie naar een sociale en ecologische economie is dan ook dat het maatschappelijk middenveld werkt aan een gedeeld toekomstbeeld. Daarin kunnen de diverse organisaties elk hun eigen accenten leggen. Dit vereist de convergentie van vele verschillende bewegingen. Het positieve is dat deze ontwikkeling al is ingezet. Sommige consumentenorganisaties, zoals Netwerk Bewust Verbruiken, integreren ook andere aspecten in hun visie en missie (ecologie, noordzuid). Hetzelfde geldt, in mindere mate, voor een traditionele (Vlaamse) consumentenorganisatie als Testaankoop. Ook binnen de milieubeweging zien we geleidelijk een groeiende interesse voor de integratie van noordzuid- en sociale aspecten. Steeds meer werken milieuorganisaties samen met andere partners om juist tot een consistenter verhaal te komen. Denk aan de ontluikende samenwerking in Vlaanderen tussen Bioforum, Oxfam en Vredeseilanden of de ontwikkelingen in Nederland bij organisaties als Oxfam, Oikos en Hivos.

En ook binnen de vakbonden groeit de interesse om de traditionele denkbeelden bij te stellen. Vooral op het niveau van de studiediensten en de hogere kaders wordt de duurzaamheidstransitie een aandachtspunt. Bij het Algemeen Christelijk Vakverbond werd op het recente toekomstcongres (oktober 2010) de overgang naar een groene economie zelfs als één van de drie speerpunten naar voren geschoven. Vakbonden beginnen te erkennen dat het op fossiele brandstoffen gebaseerde ontwikkelingsmodel geen toekomst heeft. Het rapport van het Europees Vakverbond over de gevolgen van de klimaatwijzigingen voor de werkgelegenheid heeft op dat vlak als inspiratie gediend. Hierin wordt aangetoond dat een stevig klimaatbeleid (40 procent reductie van de broeikasgasuitstoot (tegen 2030 in de EU) kan samengaan met een heuse stijging van de werkgelegenheid (+1,5 procent ten opzichte van een business as usual-scenario).[15] Banenverlies in bepaalde subsectoren wordt ruimschoots gecompenseerd door banenwinst in andere (arbeidsintensieve) subsectoren (hernieuwbare energie, woningmarkt, ecologische renovatie, openbaar vervoer, recycling- en herstelbedrijven, ecologische landbouw, enz.). Toch moet men erover waken dat die ‘groene banen’ ook ‘waardige banen’ zijn. Sommige arbeidsplaatsen, bv. in de Chinese op handenarbeid berustende recyclingindustrie, zijn dat duidelijk niet. Groen is niet vanzelf ook sociaal. Meer dan ooit hebben we behoefte aan een rechtvaardig reconversiemodel van onze economie. Dit concept werd prominent naar voren geschoven in het rapport Green Jobs: Towards Decent Work in a Sustainable Low-Carbon World:

‘De vergroening van de economieën en het voorzien van waardig werk voor slechts een aantal mensen zal niet volstaan om tegemoet te komen aan de ecologische en sociale uitdagingen waarmee men wereldwijd geconfronteerd wordt. Een dergelijke geleidelijke aanpak zal noch de consensus noch de kracht voortbrengen die vereist is om de klimaatveranderingen af te wenden, en zal nauwelijks bijdragen aan de totstandkoming van stabiele maatschappijen. Rechtvaardige transities zijn zowel noodzakelijk voor hen die de invloed van de omschakeling naar een groene economie ervaren als voor hen die zich aan de klimaatveranderingen moeten aanpassen. […] Een betekenisvolle sociale dialoog zal doorslaggevend zijn om de spanningen te verminderen en tot een effectieve verdeling van de kosten en de toewijzing van grondstoffen te komen. […] De getroffen arbeiders en gemeenschappen hebben behoefte aan aangepaste sociale bescherming en tegelijkertijd aan toegang tot nieuwe mogelijkheden.’[16]

Het zou het draagvlak voor een duurzaamheidstransitie een stuk groter maken als ook de andere middenveldorganisaties deze woorden ter harte zouden nemen. Dat ook dit langzaamaan begint te gebeuren, wordt geïllustreerd in het rapport Green 4 Sure: Het Groene Energieplan voor Nederland. Hierin formuleerden diverse Nederlandse milieubewegingen (Greenpeace, Milieudefensie, Stichting Natuur en Milieu, Wereld Natuur Fonds) samen met de vakverenigingen een krachtdadig antwoord op de vraag hoe Nederland zijn ambitieuze klimaatdoelen in 2020 en 2030 kan realiseren, mét een toename van de werkgelegenheid en de reële welvaart. In de toekomst hebben we behoefte aan meer van dit type samenwerkingen.

De transitieparadox voorbij?

Zoals we al aangaven, staat of valt een duurzaamheidstransitie met de proactieve participatie van de verschillende overheidsniveaus. In de praktijk hebben we echter te maken met een schrijnende transitieparadox. In plaats van te anticiperen en te zorgen voor een groeiend draagvlak voor verandering, stellen overheden zich maar al te vaak passief op ten aanzien van de hardnekkige systeemfouten waarmee we nog altijd te kampen hebben.[17] Hoe moeten we omgaan met deze lastige paradox? Hoe zorgen we ervoor dat in de toekomst overheden wél bereid zijn om het draagvlak voor verandering te verwezenlijken? En hoe kunnen we op korte termijn de transitie opstarten?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden moeten wij eerst over transitiebeleid enkele zaken uitleggen. Transitiebeleid vormt een schaduwbeleid dat zich in een betrekkelijke luwte afspeelt.[18] Het vormt niet zozeer een trendbreuk, maar een inkadering van het huidige beleid in een duurzaamheidsperspectief op de lange termijn. Transitiebeleid is expliciet gericht op de lange termijn (een à twee generaties vanaf nu) en op het innoveren van ons maatschappelijke stelsel via een cyclisch proces van visievorming, agenderen, instrumenteren, experimenteren en leren. De Nederlandse variant van het transitiemanagement (het DRIFT-model) bestaat uit een aantal zeer typische elementen, gaande van de samenstelling van een transitie-arena, de formulering van visionaire streefbeelden en meer specifieke transitievisies tot het uitwerken van transitiepaden en het opzetten van transitie-experimenten. Deze aanpak werd intussen ook in Vlaanderen toegepast, meer bepaald in twee transitieprocessen: Duurzaam Wonen en Bouwen (DUWOBO) en Duurzaam Materialenbeheer (Plan C).

In het transitiemanagement heeft men tot op heden te weinig aandacht geschonken aan de vraag hoe transitiebeleid regulier beleid kan beïnvloeden.[19] Dat blijkt ook uit onze ervaringen met de manier waarop transitiemanagement in de praktijk werd gebracht in de diverse (vanuit de overheid opgestarte) transitie-arena’s in Nederland en Vlaanderen. De Vlaamse transitiewetenschapper Erik Paredis vat de kritiek als volgt samen:

‘Eén van de belangrijkste kritieken is evenwel dat in zijn concrete uitwerking op het terrein transitiemanagement blijft steken in ecologische modernisering. Er is geen sprake van echte structurele veranderingen, zoals in de theorie wordt vooropgesteld. Het zijn de gevestigde spelers die de touwtjes in handen houden. Transitiemanagement lijkt kwetsbaar voor technocratische interpretatie door beleidsmakers en wordt makkelijk gerecupereerd ten dienste van de doelstellingen en belangen van machtige actoren.’[20]

Op dezelfde lijn zitten ook Voss, Smith en Grin[21] die waarschuwen voor een technocratische verglijding van het transitiemanagementmodel. Er ontstaat een eenzijdige focus op technologische oplossingen, waarbij het belang van maatregelen voor de overgang naar duurzame consumptie wordt weggemoffeld. Machtige actoren zien in dit model kansen om hun particuliere (bedrijfs)belangen te verdedigen. Het staat dan ook vast dat transitiemanagement zich te weinig heeft beziggehouden met de kwestie van macht.

Ook op basis van eigen ervaringen met de transitie-arena voor duurzaam materialenbeheer in Vlaanderen (Plan C) zijn we tot de conclusie gekomen dat asymmetrische machtsrelaties een belemmering vormen voor verandering. Ook vinden aangeleverde transitie-ideeën vooralsnog heel moeilijk hun weg naar het reguliere beleid. Jan Rotmans van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de pionier van het transitiebeleid, heeft dus overschot van gelijk wanneer hij stelt dat het dringend tijd is voor een aangepast transitiemanagement, waarbij maatregelen worden genomen om de vastgestelde faalfactoren weg te werken.[22] Rotmans noemt dit ‘Transitiemanagement 2.0’.

Wie zijn echter de sociale actoren in de samenleving die ervoor kunnen zorgen dat de radicale, systeeminnovatieve componenten van een bepaald alternatief discours kunnen worden vertaald in concrete, beleidsmatige veranderingen?[23] Zal Transitiemanagement 2.0 geen politiek machtsspel zijn waarbij veerkrachtige politieke en andere allianties moeten worden opgebouwd?[24] Deze stelling wordt ook gesuggereerd door Pia Bogelund in het tijdschrift Ecological Economics:

‘Enkel de veranderingen die in overeenstemming zijn met de bestaande orde, of die de nauwe machtsgerelateerde belangen van de dominante actoren versterken, zullen relatief eenvoudig worden verwezenlijkt. De rest is een machtsstrijd waarin timing, de opbouw van coalities, vastberadenheid en doortastende kennis over het veld in kwestie van belang zijn.’[25]

Een gelijkaardig geluid horen we ook bij James Meadowcraft die erkent dat een fundamentele transitie een veel minder eenvoudig proces zal zijn dan gangbaar wordt aangenomen.[26] Het is niet alleen een kwestie van win-win-stituaties. In sommige gevallen zullen er ook zeer reële (machtige) verliezers zijn. De rol van een sterk, eendrachtig en visionair maatschappelijk middenveld is hierbij fundamenteel. Als vanuit dat middenveld geen krachtige druk wordt gezet om voluit voor die transitie te gaan, dan zal in de toekomst op overheidsniveau waarschijnlijk maar weinig in beweging komen. Bovendien is die druk op de ketel net zo hard nodig om het bedrijfsleven in de richting van een echt mvo te bewegen. Omgekeerd: indien er voldoende tegenmacht wordt opgebouwd vanuit dat middenveld, en op voorwaarde dat het ageert vanuit een gedeelde toekomstvisie, dan zal ook de politieke wereld beginnen te bewegen. De inzet van dat middenveld is immers noodzakelijk om electoraal draagvlak voor transitiebeleid te creëren: dit kan een zelfversterkende cyclus ontketenen. Naarmate overheden hun mandaat voor een sociaal en ecologisch beleid werkelijk opnemen, kan een situatie ontstaan waarin dat mandaat voor actie ook stelselmatig wordt uitgebreid zodat meer verregaande maatregelen in het vizier komen.

Hoe kan deze positieve cyclus in gang worden gezet? Of omgekeerd: wanneer zullen middenveldorganisaties hun rol in de transitie beginnen te vervullen? Het antwoord op deze vraag klinkt even vaag als geheimzinnig: pas wanneer zij bereid zijn om ook intern een transitie te ondergaan. Het comfortabele en vanzelfsprekende moet ter discussie worden gesteld; doelen en missies zijn aan een grondige revisie toe. Dit vereist ook de totstandkoming van toekomstvisies, in samenwerking met andere middenveldorganisaties, voorbij de folklore van de projectjes. In een organisatie als het Vlaamse ACW, de koepel van christelijke werknemersverenigingen, is dit interne transitieproces volop aan de gang.

Oprichting van het transitienetwerk van het middenveld

Vanuit deze bekommernissen werd in het voorjaar van 2010 werk gemaakt van de oprichting van het Vlaamse ‘transitienetwerk van het middenveld’. Het netwerk streeft een evenwicht na tussen zwaarwichtige figuren uit het klassieke middenveld, autonome systeemdenkers en spilfiguren uit de culturele sector. Democratische legitimiteit en de mogelijkheid om outside the box te denken worden zo gegarandeerd. In dit netwerk zitten ook mensen die verbindingen weten te leggen met dat deel van de bedrijfswereld dat mvo ernstig neemt. Het cement tussen de deelnemers is dat ze allen pleiten voor een sociaal rechtvaardige overgang naar een ecologisch duurzame samenleving in een mondiaal perspectief. Het netwerk ziet voor zichzelf vier centrale functies:

·        het ontwikkelen van een gedeeld en samenhangend toekomstbeeld (‘rechtvaardige duurzaamheid’)

·        leren van elkaar

·        het werken aan een groter draagvlak voor een rechtvaardige transitie

·        het beïnvloeden van beleidsprocessen van overheden en bedrijven, en zeker ook van bestaande transitieprocessen.[27]

Het netwerk verbindt zich bovendien ook met het recent opgerichte Atelier Eco-cultuur, waarin een groep koplopers uit de culturele sector samen nadenkt over en ageert voor de transitie naar rechtvaardige duurzaamheid. De Vlaamse culturele sector ziet de evolutie naar een duurzame samenleving immers als dé uitdaging voor 2020:

‘De cultuursector kan eerst en vooral bijdragen aan het ‘publiek maken’ van de socio-ecologische uitdaging (…). Daarnaast kan ze het procesmatige en ‘lerende’ karakter van de noodzakelijke verandering implementeren (…) Tot slot is de culturele sector in staat om de noodzakelijke verbeelding en creativiteit binnen te brengen in alle lagen van de veranderingsprocessen en ‘nieuwe verhalen’ te creëren.’[28]

Niemand kent de toverformule om deze processen te laten slagen. Het spreekt voor zich dat dit een langdurig en moeilijk proces is, waarbij men zeer omzichtig te werk zal moeten gaan. Gaat men te snel, dan dreigt men de steun van de (vaak conservatieve) achterban en ruimere bevolking te verliezen. Gaat men te traag, dan blijft alles bij het oude. Het is noodzakelijk een goed evenwicht te vinden, zodat het maatschappelijk middenveld, inclusief de culturele sector, een memorabele rol kan vervullen. In elk geval is voor de gangmakers binnen de grote middenveldbewegingen en de culturele sector een doorslaggevende rol weggelegd.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Streven

[1]D. Pollard (red.), Living Planet Report 2010, WWF/Zoological Society of London/Global Footprint Network, Gland, 2010.

[2]P.T. Jones, V. De Meyere, Terra Reversa: de transitie naar rechtvaardige duurzaamheid, EPO/Jan Van Arkel, Berchem/Utrecht, 2010.

[3]T. Jackson, ‘The Challenge of Sustainable Lifestyles’, in: 2008 State of the World: Innovations for a Sustainable Economy, WorldWatch Institute, 2008

[4]A. Tukker, e.a., ‘Fostering change to sustainable consumption and production: an evidence based view’, in Journal of Cleaner Production, 16 (11), 2008, blz.1218-1225; A. Tukker (red.), System Innovations for Sustainability 1: Perspectives on Radical Changes to Sustainable Consumption and Production, Sheffield, 2008.

[5]N. Oreskes, E. Conway, Merchants of Doubt: How a Handful of Scientists Obscured the Truth on Issues from Tobacco Smoke to Global Warming, Bloomsbury Press, New York, 2010.

[6]UNEP, ‘Global Environment Outlook: GEO-4 Environment for development’, UNEP, Malta, 2007.

[7]Zie ook T. Jackson,Welvaart zonder groei. Economie voor een eindige planeet, Jan Van Arkel, Utrecht, 2010; P.T. Jones, V. De Meyere, Terra Reversa: de transitie naar rechtvaardige duurzaamheid, EPO/Jan Van Arkel, Berchem/Utrecht, 2010.

[8]Zie bv. De Tijd, ‘Vlaanderen op weg naar 2020: Beter en sneller naar de toekomst’, Bijlage bij De Tijd, 5/9/2008.

[9]S. Calcoen, P. Debruyne, ‘Duurzame ontwikkeling in Vlaanderen: de ‘missing link’ tussen retoriek en regulier beleid?’, in Argus Milieumagazine, 6 (4), 2008, blz. 24-28; E. Grietens, ‘We vervoeren ons te pletter’, in Oikos, (48), 2009, blz. 10-19.

[10]G. Spaargaren, A. Mol, ‘Greening global consumption: Redefining politics and authority’, in Global Environmental Change, 18, 2008, blz. 350-359.

[11]In een transitie-arena brengt men vernieuwingsgezinde koplopers én mensen met invloed bij elkaar, vanuit de verschillende sectoren van de samenleving: overheid, middenveld, bedrijfswereld en kennisinstellingen. Men confronteert heel bewust de verschillende opvattingen over een ernstig probleem en de mogelijke oplossingsrichtingen. Na de confrontatie komt men tot een gedeelde probleemanalyse die de basis vormt voor toekomstvisies.

[12]M. Hisschemöller, ‘De lamentabele toestand van het energietransitiebeleid: Observaties en kennisvragen vanuit een interdisciplinair beleidswetenschappelijk perspectief’, Rapport opgesteld op verzoek van de RMNO, W-08/10, Vrije Universiteit Amsterdam, mei 2008.

[13]T. Jackson, Motivating Sustainable Consumption, SDRN, Surrey, 2005; UNEP, Taskforce on Sustainable Lifestyles, UNEP/Ministry of the Environment Sweden, 2010.

[14]P.D. Raskin, ‘World lines: A framework for exploring global pathways’, in Ecological Economics, 65 (3), 2008, blz. 461-470.

[15]ETUC, ‘Climate Change and Employment: Impact on employment of climate change and CO2 emissions reduction measures in the EU-25 to 2030’, 2007.

[16]UNEP, e.a., ‘Green Jobs: Towards decent work in a sustainable, low-carbon world’, UNEP/ILO/IOE/ETUC, Report Overview, 2008.

[17]Zo wordt bv. de discussie over moeilijke thema’s als vleesconsumptie, automobiliteit of vliegtuigreizen angstvallig gemeden uit vrees voor een electorale afstraffing. Bovendien stellen we in heel wat landen vast dat nieuw verkozen regeringen een agenda vertolken die de milieuklok jaren terugdraait en het langzaamaan opgebouwde krediet voor transities opnieuw te grabbel gooit. In Nederland bv. kiest het nieuwe kabinet voor een hernieuwde steun aan gecentraliseerde, fossiele energie-opties, zoals kernenergie en kolencentrales. Transitiewetenschappers beschouwen dit als een kramp van het gevestigde regime om zijn positie te behouden.

[18]Zie bv. J. Rotmans, ‘Societal innovation: between dream and reality lies complexity’ (June 3, 2005), DRIFT Research Working Paper; D. Loorbach, Transition Management, new mode of governance for sustainable development, International Books, Utrecht, 2007.

[19]J. Meadowcraft, ‘What about the politics? Sustainable development, transition management, and long term energy transitions’, in Policy Science, (42), 2009, blz. 323-340;E. Paredis, ‘Transition Management in Flanders. Policy context, first results and surfacing tensions’, Onderzoekspaper voor het Steunpunt Duurzame Ontwikkeling, CDO/UGent, Gent, 2008;C.M. Hendriks, ‘Policy design without democracy? Making democratic sense of transition management’, in Policy Science, (42), 2009, blz. 341-368.

[20]. E. Paredis, ‘Is de tijd voor een duurzaamheidstransitie aangebroken? (Recensie Terra Reversa), in Oikos, (53), 2010, blz. 51-56.

[21]J. Voss, A. Smith, J. Grin, ‘Designing long-term policy: rethinking transition management’, in Policy Science, (42), 2009, 275-302.

[22]J. Grin, J. Rotmans, J. Schot, Transitions to sustainable development, Routledge, New York/London, 2010.

[23]Zie bv. A. Smith, e.a., ‘The governance of sustainable socio-technical transitions’, in Research Policy, 34 (10), 2005, blz. 1491-1510.

[24]F. Kern, A. Smith, ‘Restructuring energy systems for sustainability? Energy transition policy in the Netherlands’, in Energy Policy, 36 (11), 2008, blz. 4093-4103; E. Shove, G. Walker, ‘Caution! Transitions ahead: politics, practice and sustainable transition management’, in Environment and Planning A, 39, 2007, blz. 763-770.

[25]P. Bogelund, ‘Making green discourse matter in policy-making: Learning from discursive power struggles within the policy area of car taxation’, in Ecological Economics, 63 (1), 2007, blz. 78-92.

[26]J. Meadowcraft, ‘What about the politics? Sustainable development, transition management, and long term energy transitions’, in Policy Science, (42), 2009, blz. 323-340

[27]J. Vandaele, ‘Het Vlaamse middenveld werkt aan transitie’, in MO*, (76), 2010, blz. 42.

[28]F. De Greef, e.a., ‘Cultuurbeleid in perspectief: 2020’, Atelier Eco-Cultuur, 10 mei 2010.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!