Ecologische crisis en sociale kloof hangen samen
Nieuws, Wereld, Milieu, Samenleving, Tmd -

Ecologische crisis en sociale kloof hangen samen

Jef Peeters is de samensteller van het boek 'Een veerkrachtige samenleving. Sociaal werk en duurzame ontwikkeling'. Hij legt uit waarom de bijdragen in dit boek zo belangrijk zijn. Ze vertellen hoe de ecologische crisis en de groeiende sociale kloof alles met elkaar te maken hebben, en welke zware uitdaging dat is voor het sociaal werk.

vrijdag 8 oktober 2010 20:34
Spread the love

Deze tekst biedt een bewerking van de inleiding van het boek en een toelichting van de inhoud van elk deel van het boek.

Inleiding

Stellen dat we vandaag midden in een mondiale ecologische crisis zitten is een open deur intrappen. De klimaatcrisis is daarbij maar het topje van de ijsberg, naast de crisis van de biodiversiteit, de achteruitgang van het beschikbare vruchtbaar land, de voedsel-, water- en energiecrisis… Die samenlopende crisissen laten zich ook voelen in eigen land, bijvoorbeeld via vluchtelingen die van over de hele wereld naar hier komen in hun zoektocht naar een beter bestaan. Maar ook het ‘rijke’ Vlaanderen kampt met ecologische problemen zoals teloorgang van open ruimte, luchtvervuiling, verkeerslawaai, en daarmee verbonden gezondheidsproblemen… Om van de globale financiële en economische crisis nog maar te zwijgen. De armen zijn daarbij de grootste slachtoffers van een ontwikkeling waar zij zelf geen verantwoordelijkheid in dragen of greep op hebben.

De samenhang tussen de ecologische crisis en de wereldwijd groeiende kloof tussen arm en rijk is voor het sociaal werk daarom een belangrijke uitdaging. Maar ondanks het feitelijk groeiende verband tussen vele sociale en ecologische problemen bleef de aandacht voor ecologische duurzaamheid tot nu toe grotendeels buiten het aandachtsveld van het sociaal werk en zijn theorievorming. Dat wekt verwondering, want goed sociaal werk is steeds betrokken op de ruimere context. Maar in de praktijk blijft dat meestal beperkt tot de sociale omgeving. En omdat duurzame ontwikkeling (DO) in onze samenleving in eerste instantie geassocieerd wordt met milieuzorg, zien ook sociaal werkers dat niet als een opdracht voor het sociaal werk.
Maar er is ook een probleem in de omgekeerde richting. Door die dominante focus op milieuproblemen in het discours rond DO blijft ook de sociale dimensie daarvan onderbelicht. Onder meer het belang van het verdelingsvraagstuk voor de duurzaamheidskwestie is geen algemeen verspreid inzicht. Zelfs als sociaal werkers toch aan die sociale dimensie van duurzaamheid werken, betekent dat nog niet dat zij automatisch het verband met DO leggen. Het feitelijke verband tussen heel wat sociale en ecologische problemen maakt wel dat nogal wat sociale organisaties aspecten van ecologische duurzaamheid opgenomen hebben in hun werking. Maar dat heeft er nog niet toe geleid dat ecologische bekommernissen meer algemeen als een intrinsiek aspect van goed sociaal werk gezien worden.

De huidige samenloop van maatschappelijke en ecologische crisissen maakt echter duidelijk dat we naar een nieuw type van samenleving moeten. Die grote sociale transitie is wellicht al ingezet en zal alle domeinen van ons leven raken. Het sociaal werk kan daar dus niet buiten blijven. Er is echter geen garantie dat die transitie goed afloopt. Het sociaal werk neemt die uitdaging daarom best bewust in handen. Het kan zelf een belangrijke bijdrage leveren aan DO door de sociale focus ervan te versterken.

Die probleemstelling vormde het uitgangspunt voor het onderzoeksproject SOWEDO, ‘Oriëntatie van sociaal werk op duurzame ontwikkeling’ (2007-2010), van de Sociale School Heverlee (www.khleuven.be). Dat ging ervan uit dat het sociaal werk binnen zijn eigen kritische traditie(s) voldoende potentie heeft om in het licht van de historische uitdaging van vandaag de band met DO te leggen. Het leggen van die verbanden was, net zoals DO zelf, een voortdurend proces, een zoektocht waarbij mensen uit allerlei domeinen van het sociaal werk, zowel denkers als doeners, noodzakelijk betrokken moesten worden.
Dit boek brengt een stand van zaken van die zoektocht. Het probeert dus een antwoord te formuleren op de vraag hoe DO en het sociaal werk zich tot elkaar verhouden, en wat ze elkaar te bieden hebben. Het is opgebouwd uit vijf delen die elk vanuit een ander oogpunt samengesteld werden. Voor welke uitdaging staan we? En kunnen we daarop een antwoord formuleren dat aansluit bij de missie en de traditie van het sociaal werk? (deel I) Welke belangrijke processen van sociale verandering kunnen we daarbij aangaan? En door welke kwaliteiten moeten ze gekenmerkt worden? (deel II) Wat zijn belangrijke maatschappelijke thema’s die DO mee inhoud geven in de praktijk van het sociaal werk? (deel III) Hoe kunnen we specifieke domeinen uit die praktijk in dat licht verder ontwikkelen? (deel IV) En wat betekent dat alles voor de educatie voor DO in het sociaal werk? (deel V)
De opbouw van die verschillende delen volgt daarbij volgende logica. Deel I brengt een breed oriënterend kader dat volledig uitgewerkt wordt door één auteur, Jef Peeters, redacteur van het boek. Het vormt de neerslag van het conceptuele onderzoeksluik van het genoemde SOWEDO-project. De andere delen proberen dat kader, of centrale elementen eruit, te verdiepen of te verbreden, met veel aandacht voor de praktijk van het sociaal werk. Daarvoor werden er heel wat coauteurs aangesproken. Het geheel wordt verder aangevuld met tien apart staande praktijkverhalen doorheen het boek.
We overlopen nu de verschillende delen van het boek.

Deel I  Een oriënterend kader

In de inleiding stelden we vast dat DO tot nu toe geen vanzelfsprekend, laat staan een integrerend thema is voor het sociaal werk. In het eerste deel argumenteren we waarom dat wel degelijk nodig is. Vervolgens laten we zien hoe het sociaal werk in zijn praktijk kan aansluiten bij een proces van DO vanuit zijn eigen kritische tradities. Een dergelijke oriëntatie van het sociaal werk op DO is een wederzijds proces van afstemming en integratie. Het sociaal werk moet daarbij zijn eigen inzet kunnen bewaren, maar wel opnieuw gekaderd vanuit de maatschappelijke vragen van vandaag. Een wederzijds proces gaat dan over twee vragen: Wat heeft de eis tot een maatschappelijk proces van DO te betekenen voor de theorie en de praktijk van het sociaal werk? En wat kan het sociaal werk vanuit zijn eigen traditie en concepten bijdragen aan de visie en de praktijk van DO?
Daarbij geven we er ons rekenschap van dat DO geen onbesproken begrip is, en dat de invulling daarvan nogal veel kanten opgaat. Dat hangt samen met maatschappelijke posities en daarom beschouwen we DO als een ‘politiek’ begrip. Maar ook het sociaal werk lijkt in zijn veelheid van zeer onderscheiden praktijken op het eerste gezicht niet zomaar een eenheid. Het samenbrengen van beide vraagt daarom zowel om conceptuele verheldering als om een aantal principiële keuzes. Wat we presenteren als een ‘oriënterend kader’ is dan ook gebaseerd op die keuzes.
Welke gedachtelijn volgen we in dit deel om daartoe te komen? Eerst gaan we in op de vraag waarom DO een niet te ontwijken thema is voor het sociaal werk. We ontwikkelen dat vanuit twee verschillende invalshoeken. In hoofdstuk 1 wijzen we vanuit een feitelijk oogpunt op het onontkoombare en daarom dwingende karakter van de huidige sociaal-ecologische crisis. Hoe moeten we een proces van DO nu verstaan, meer dan twintig jaar na de lancering van het begrip door het Brundtlandrapport (WCED 1987)? De verscherping van de sociaal-ecologische crisis leert ons dat veel van de tot nu toe gangbare antwoorden niet volstaan. En op welke manier is dat relevant voor het sociaal werk? Ons antwoord sluit aan bij de idee dat we vandaag in de beginfase zitten van een grote maatschappelijke transitie naar een nieuw type van samenleving. Die overgang kan maar slagen in positieve zin op basis van nieuwe grondslagen voor de organisatie van het ‘samen leven’. Duurzame ontwikkeling moet daarom begrepen worden als een bewust na te streven proces van maatschappelijke ‘paradigmaverandering’.

In hoofdstuk 2 volgen we een normatieve argumentatielijn. We toetsen de ethische uitgangspunten van het sociaal werk op basis van zijn internationale missie (IFSW 2001), aan die van DO volgens de Brundtlandopvatting. We wijzen op de grote gelijkenissen, maar ook op de verschilpunten, in het bijzonder de afwezigheid van een ecologische norm in de missie van het sociaal werk. Vervolgens gaan we in op de spanningsverhouding tussen die ethisch gemotiveerde missie van het sociaal werk en het sociaal werk in zijn feitelijke verschijningsvormen. Welke keuzes dringen zich hier op in het licht van de noodzaak tot DO? Kon het sociaal werk bij ons zich in het nabije verleden vooral richten op het meenemen van mensen in de rechten die ze in de verzorgingsstaat genieten, dan dringt zich vandaag een keuze op voor een meer ‘transformationeel’ sociaal werk; een sociaal werk dat ook wil bijdragen aan systeemverandering.
Om dergelijke keuzes beter te kunnen plaatsen en verder te ontwikkelen binnen de praktijk van het sociaal werk werpen we in hoofdstuk 3 een blik op de sociaalwerkliteratuur. We richten onze aandacht vooral op ‘ecologische’ oriëntaties in de theorieën van het sociaal werk. En we bekijken welke lijnen uit de traditie van het sociaal werk gevolgd worden in de eerste uiteenzettingen die ecologie en duurzaamheid naar het sociaal werk proberen te vertalen. Interessante aanzetten gebruiken we dan verderop om onze voorstellen tot oriëntatie van de praktijk van het sociaal werk op DO te helpen stofferen.
In hoofdstuk 4 verduidelijken we wat in het kader van DO een ‘maatschappelijke paradigmaverandering’ is. We argumenteren dat de nieuwe grondslagen voor de verhouding tussen mens, samenleving en ecosysteem die nodig zijn voor DO, deel uitmaken van een veel bredere paradigmaverandering. DO wordt zo verbonden met een breder cultureel transformatieproces, dat we tevens illustreren met recente ontwikkelingen binnen het sociaal werk. Vervolgens gaan we de consequenties na van een ecologisch mens- en wereldbeeld voor de conceptualisering en voorstelling van DO. Het komt er op aan om ook hier keuzes te maken die stroken met de missie van het sociaal werk. Er wordt geargumenteerd voor een meer systemische voorstelling van de dimensies van DO, waarbij economie ingebed zit in de samenleving, die op haar beurt deel uitmaakt van een omvattend ecosysteem.
Ten slotte worden enkele belangrijke conceptuele lijnen uit de voorgaande hoofdstukken  samengebracht in een soort ‘actieparadigma’ voor de bijdrage aan DO in de praktijk van het sociaal werk (hoofdstuk 5). In dat kader staan de begrippen ‘empowerment’, ‘sociaal kapitaal’ en ‘veerkracht’ centraal. Hun betekenis en het verband ertussen wordt uiteengezet in het licht van de principiële keuzes die doorheen de uiteenzettingen in de vorige hoofdstukken gemaakt werden. Zoals DO worden ze beschouwd als politieke begrippen, waarvan de inhoud voorwerp is van maatschappelijk debat, en eventueel conflict. In het bijzonder wordt ingegaan tegen de huidige dominantie van individualiserende interpretaties. Daartegenover wordt er gepleit voor gemeenschapsvorming, in de meest brede zin, als een centrale opgave voor het sociaal werk. Om zijn politiek-structurele agenda te kunnen waarmaken moet het sociaal werk zich ook verbinden met sociale bewegingen om voldoende power te kunnen ontwikkelen.
Het in dit deel geschetste kader blijft nog wel zeer breed en abstract, maar het laat wel toe om de nodige verbanden te leggen en zo een eenheid te geven aan een grote diversiteit aan concrete activiteiten binnen het sociaal werk. De volgende delen van het boek, alsook de praktijkverhalen,  proberen dat kader verder aan te vullen, uit te diepen en ook concreter te maken.

Deel II Processen van sociale verandering

DO is een proces van sociale verandering waar het sociaal werk hoe dan ook niet onderuit kan. Het kader uit het eerste deel resulteerde in een globaal model voor sociale actie, gebaseerd op de ‘eco-sociale benadering’ van het sociaal werk. Met een sociaalwerkbril op gaat het in ieder geval om een benadering die veranderingen op persoonlijk en op sociaal vlak met elkaar verbindt. Dat is overigens een kerngegeven van het empowermentparadigma. Om die eigen invalshoek op sociale verandering van het sociaal werk beter te kunnen plaatsen in het licht van een duurzaamheidstransitie, bespreekt Anneleen Kenis kritisch de verschillende modellen die vandaag in dat verband opgeld maken: transitiemanagement, individuele gedragsverandering en lokale transitie-initiatieven (hoofdstuk 6). Het problematische daarvan bestaat zowel in hun eenzijdigheid als in het apolitieke karakter ervan. Dat strookt in ieder geval met ons pleidooi voor een multilevelbenadering met een duidelijke politieke stellingname. De besproken transitietheorie biedt overigens wel een interessante vorm van systeemdenken dat ook voor het sociaal werk bruikbaar is: de mogelijkheden van het werken aan vernieuwende ‘niches’ in het kader van sociale veranderingsprocessen.
Verder worden in dit deel aspecten uitgediept die deel uitmaken van het genoemde eco-sociale actiemodel. In hoofdstuk 7 bespreken Katrien Van Poeck e.a. de mogelijkheden van ‘sociaal leren’ voor DO. Die zijn er mits er voldoende aandacht is voor de politieke, ethische, relationele en schaaldimensies van sociale veranderingsprocessen. Het belang van ‘structureel en politiek werken’ komt daarin opnieuw naar voor. Deze bijdrage biedt overigens een goede illustratie van wat een kritische reflectie over sociaalwerkpraktijk als dusdanig kan inhouden.
In hoofdstuk 5 werden de grondkenmerken van empowerment al besproken. In hoofdstuk 8 diepen we dat met Tine Van Regenmortel verder uit vanuit de invalshoek van de psycho-sociale hulpverlening. Daarbij besteden we bijzondere aandacht aan het belang van sociaal kapitaal in betreffende processen, en dat op alle niveaus. Netwerkvorming, zowel lateraal tussen een verscheidenheid aan organisaties als beleids- en politiek gericht, is cruciaal om hulpverlening te verbinden met sociale verandering. Dat het sociaal werk daarbij mogelijkheden kan putten uit het zelf opzetten van participatieve vormen van onderzoek, wordt betoogd door Peter Raymaekers in hoofdstuk 9.
Daarmee zijn de verschillende aspecten van het hoe van sociale verandering zeker niet uitgeput. Zo verloopt sociaal werk via organisaties, en het belang van ‘duurzaam organiseren’ (hoofdstuk 18) kon ook in dit deel zijn plaats vinden.

Deel III Thema’s en praktijken

Wanneer een proces van DO beantwoordt aan de reële uitdaging waar we voor staan, dan raakt het alle domeinen van ons leven. Een aantal cruciale thema’s die dan aan de orde zijn werden al aangeraakt in het eerste deel en worden nu verder uitgediept. Het gaat zowel om centrale levensdomeinen zoals arbeid, consumptie, burgerschap, als om nieuwe concepten die vanuit een ethische stellingname naar voor komen zoals ecologische rechtvaardigheid. We brengen daarover uiteenzettingen die tegelijkertijd de relevantie van het thema voor het sociaal werk illustreren. Vandaar de titel van dit deel: hoe zijn een aantal belangrijke thema’s van DO verbonden met concrete praktijken van het sociaal werk? De verbindingen die in deze hoofdstukken gelegd worden zijn allesbehalve exclusief. Het is aan de lezer om de thema’s ook over te brengen naar andere praktijkdomeinen.
We beginnen met ‘arbeid’. Anne Snick laat zien hoe het werken met laaggeschoolde vrouwen inzichten laat groeien over de plaats en de betekenis van arbeid in een ook sociaal meer duurzame samenleving. Het arbeidsmodel van de industriële samenleving en zijn wijze van waardering zijn dan dringend aan herziening toe. En daarvoor worden er ook pistes aangereikt (hoofdstuk 10). ‘Consumptie’, de andere kant van dezelfde medaille, wordt onder de loep genomen door Jan Brodala. Zijn invalshoek wordt gevormd door ervaringen met schuldhulpverlening en empowerment als benadering om daarmee om te gaan. Ook een kritische beschouwing over de consumptiesamenleving als context ontbreekt niet (hoofdstuk 11).
Het dominante ontwikkelingsmodel tast de levensmogelijkheden aan van ‘concrete mensen op concrete plaatsen’. Mensen overal ter wereld komen daartegen in verzet en gaan een politieke strijd aan. In het licht van een structurele analyse kan het kleven van een NIMBY-etiket dat niet zomaar klasseren. Daarover gaat ‘ecologische rechtvaardigheid’, een concept dat het sociaal werk veel mogelijkheden biedt om kant te kiezen en zijn praktijk op te richten (hoofdstuk 12). Politiek kan de vorm aannemen van concrete strijd, maar moet ook aanleiding geven tot het herijken van concepten en praktijken van democratisch burgerschap. ‘Ecologisch burgerschap’ is een nieuwe manier om vanuit de ervaring van de ecologische crisis rechten van mensen te herdefiniëren. Dirk Holemans beschrijft hoe de sociaalartistieke praktijk mogelijkheden biedt om dat burgerschap waar te maken met mensen in de marge van de samenleving (hoofdstuk 13).
De ecologische crisis confronteert ons ook met het feit dat wij mensen deel uitmaken van de natuur. En die heeft niet alleen een utilitaire, maar ook een diepere existentiële betekenis. Johan Deklerck laat zien hoe die betekenis ingezet kan worden om processen van herstelrecht te duiden (hoofdstuk 14). Meer  algemeen kan zijn benadering helpen nadenken over de betekenis van natuur(beleving) voor menselijk welzijn.

Deel IV Knopen in het netwerk

Het sociaal werk bevat in zijn verscheidenheid aan werkvormen en organisaties een zeer groot potentieel aan sociaal kapitaal. Een ‘potentieel’, want vaak wordt er nog te veel in het eigen hokje gewerkt. Verbindingen maken is echter nodig om voldoende power te ontwikkelen om in te zetten voor sociale verandering. Een deel van dat potentieel wordt zichtbaar in de praktijkverhalen die verspreid staan over dit boek, een ander deel in voorbeelden uit de onderscheiden hoofdstukken. Nu is het sociaal werk zo breed en verscheiden dat we onmogelijk alle praktijkvormen in één boek kunnen stoppen. Het geheel van het boek probeert wel een dermate divers beeld te geven dat de lezer zelf op zoek gaat naar nieuwe verbindingen en toepassingsmogelijkheden.
In dit deel worden complementair aan de rest van het boek een aantal praktijkdomeinen van het sociaal werk besproken vanuit het oogpunt van hun (potentiële) bijdrage aan DO. Wanneer die zo naast elkaar staan, dan worden ook de draden zichtbaar waarmee zij al verbonden zijn, of het nog kunnen worden. In die zin zijn praktijken en organisaties van het sociaal werk ‘knopen in een netwerk’. Het meer bewust aanhalen van de verbindingen is een proces dat voort kan gaan eens (potentiële) knopen meer zichtbaar worden.
In achtereenvolgende hoofdstukken komen aan bod: opbouwwerk (Samenlevingsopbouw), lokaal sociaal beleid, buurt- en nabijheidsdiensten (sociale economie), personeelswerk en duurzaam organiseren, bewegingswerk (ACW als voorbeeld) en sociaal werk in milieuorganisaties. Alle dimensies van DO zie je er op elkaar betrokken: sociaal, ecologisch, economisch en participatief. En het zou niet over DO gaan indien er geen duidelijk verband naar voor kwam tussen sociale vraagstukken en lokale verankering. Mensen ‘wonen’ immers op een concrete plek: verbonden met de aarde en met een netwerk van andere mensen. Vanuit het contrast maken bijvoorbeeld vluchtelingen duidelijk wat dat betekent. Omdat die duurzame plek niet voor iedereen gegarandeerd is heeft het sociaal werk de handen vol.

Deel V Leren voor duurzame ontwikkeling

In deel I wordt al beklemtoond dat DO een voortdurend leerproces is. Hoofdstuk 7 over ‘sociaal leren’ ging daar dieper op in. Wanneer we het in dit deel over de betekenis van ‘educatie voor duurzame ontwikkeling’ (EDO) hebben voor het sociaal werk, dan kunnen we twee aspecten onderscheiden: het formele leren in de opleidingscurricula voor sociaal werker, en het informele leren in de samenleving en in praktijken van het sociaal werk in het bijzonder. We proberen dat zo te presenteren dat het verband tussen beide vormen van leren wat DO betreft fundamentele kenmerken deelt. Het gaat dan in eerste instantie om het soort competenties dat we moeten verwerven voor een proces van DO (hoofdstuk 21). Je kan stellen dat de competenties die je voor DO als burger dient te verwerven dezelfde zijn als voor de professional. Wellicht houdt dat verband met de stelling dat een verantwoordelijke professional om te beginnen een verantwoordelijke burger moet zijn. En dat is des te belangrijker in een samenleving die in een groot veranderingsproces zit.
Twee competenties die voor DO zeer belangrijk zijn, en ook om een vernieuwing van onze denkpatronen vragen, hebben we eruit gelicht. Hoofdstukken 22 en 23 gaan resp. over ‘systeemdenken’ (Willy Sleurs) en over ‘toekomstdenken’ (Jos Pauwels) en over de manieren waarop die ingezet kunnen worden, zowel in de opleiding als in burgerschapspraktijken.
De twee volgende bijdragen beschrijven educatieve praktijken en toetsen die aan de opgave van EDO. Gunter Gehre beschrijft de mogelijke bijdrage van projectonderwijs aan EDO in het kader van een opleiding sociaal werk. Yolanda te Poel bespreekt de maatschappelijke stage die in Nederland recent verplicht werd in het secundair onderwijs. Draagt die bij aan EDO?

De vijfentwintig hoofdstukken, verder aangevuld met tien aparte praktijkverhalen, geven een heel divers beeld van de verhouding tussen het sociaal werk en DO. Die vele facetten vormen een divers caleidoscopisch beeld dat vanuit de missie van het sociaal werk toch zijn eenheid krijgt. Daarbij is de verbindende idee van dit boek dat gemeenschap- en netwerkvorming – in de meest brede zin – de belangrijkste opgave is voor het sociaal werk vanuit het oogpunt van DO. En die verbanden dienen veerkrachtig te zijn om in een snel veranderende wereld de strijd voor een meer rechtvaardige en leefbare wereld te kunnen aangaan. Waarmee aangegeven is dat het ook om een politieke opdracht voor het sociaal werk gaat.

Jef Peeters

Onder de titel Een veerkrachtige samenleving. Sociaal werk en duurzame ontwikkeling verscheen eind augustus bij uitgeverij EPO een stevig boek (424 p.) onder redactie van Jef Peeters. Het boek bevat een hele reeks bijdragen, waaronder ook praktijkvoorbeelden, van auteurs die een bepaald aspect van de relatie tussen sociaal werk en de transitie naar een duurzame samenleving uitwerken of illustreren: Jan Brodala, Hans Bruyninckx, Sara Ceustermans, Mieke Clymans, Pascal Debruyne, Johan Deklerck, Anny De Schutter, Rudy Dhont, Gunther Gehre, Gerard Hautekeur, Dirk Holemans, Sylvia Hubar, Daan Janssens, Anneleen Kenis, Moo Laforce, Jo Lefevere, Pieter Lievens, Frank Monsecour, Jos Pauwels, Jef Peeters, Jan Raymaekers, Peter Raymaekers, Willy Sleurs, Anne Snick, Yolanda te Poel, Joeri Van Coillie, Joke Vandenabeele, Gert Vandermosten, Jos Vandikkelen, Frederic Vanhauwaert, Jan Van Passel, Katrien Van Poeck, Tine Van Regenmortel, Emiel Vervliet, Danny Wildemeersch.

take down
the paywall
steun ons nu!