Sven 't Jolle, schetsboek 74/2011.

Debat: strijden voor een progressieve cultuur

Kunst en cultuur liggen langs twee kanten onder vuur: terwijl de neoliberale pletwals de vermarkting van het kunstenveld aanjaagt, wil extreemrechts de sector kapen als hefboom om het nationalisme te promoten en conservatieve waarden op te dringen. Willen we dat een progressieve samenlevingscultuur de kans krijgt om zich vrij in al zijn verscheidenheid te ontwikkelen, dan moeten we vol inzetten op een publieke en democratische cultuursector voor en door de mensen. Hoe voeren we deze cultuurstrijd? Deze vraag is de inzet van het cultuurdebat op ManiFiesta, het feest van de solidariteit, op 21 september. Meediscussiëren? Welkom!

vrijdag 13 september 2019 09:54
Spread the love

Kunst en cultuur roepen basisvragen op. Ze kunnen ons begrip van de wereld, de samenleving en onszelf verruimen en verdiepen. Ze kunnen deuren openen naar de ander. Ze kunnen de menselijke sensibiliteit en luciditeit ontplooien. Ze hebben dan ook een sleutelrol op de weg naar een samenleving die meer solidair, rechtvaardig en menselijk is.

Ieder voor zich, de markt voor ons allen?

Maar kunst en cultuur komen vandaag steeds meer in een gouden kooi vast te zitten. Rihanna en Johnny Depp als parfum, George Clooney als koffie, Picasso als auto: de artiest een merk, het cultuurhuis een winstgericht bedrijf, de cultuurliefhebber een klant en kunst een koopwaar. Naarmate het grote geld het culturele veld verovert, verliest de samenleving haar greep op kunst en cultuur. Het leidt tot eenheidsworst, verschraling en vervlakking. Ook de onzichtbare hand van de markt censureert. Maar dat verloopt minder zichtbaar dan een beleidsmaker die de steun voor het ene project schrapt ten bate van een ander.

Als het van de winstlogica van kunstbeurzen en elitaire veilinghuizen afhangt, bestaat de avant-garde vandaag uit de tien best verkopende kunstenaars. Kassa, kassa, liefst via radicale chic en het blazen van sensationele bellen? Onschuldig is het niet, de artistieke meerwaarde van kunst laten kapen om dwaze reclameboodschappen enig imago te geven of om een stad of land te promoten als ‘creatieve regio’ waar economisch wel wat te halen valt.

De toenemende vermarkting is een killer voor de ontwikkeling van autonoom creatief talent. Kritische kunst maakt zo aanzienlijk minder kans. De geloofwaardigheid van geëngageerde kunst dreigt te verzuipen in het bad van de economische belangen waarin het ondergedompeld geraakt. De laatste jaren zien we steeds meer niet-conformistische cultuurmakers door de gaten in de markt vallen, de armoede tegemoet.

Helaas speelt het blauw cultuurbeleid hier een grote rol in. Dat zet niet in op de uitbouw van een democratische vrijplaats, als bakermat voor experiment en brede cultuurparticipatie, maar wil net de marktlogica doorduwen in het kunstenveld. Kunstenaars moeten een neoliberale voorhoede in ondernemerschap worden: flexibel, maximaal inzetbaar met een minimum aan kosten, creatief, zonder gezeur of sociale rechten. Hordelopen in een afvalwedstrijd van uitbuiting, zeg maar.

Kunstorganisaties moeten dienen als instrument om de immoprijzen van stadswijken op te krikken en toeristen te lokken voor de plaatselijke horeca. Cultuursubsidies moeten plaats maken voor toxische fiscale achterpoortjes zoals de tax shelter waardoor beleggers op kosten van de belastingbetaler een gegarandeerd rendement kunnen halen van ruim 10 procent, onder het mom ‘dat ze iets goed doen voor cultuur’.

En de kunst? Die moet niet te moeilijk of tegendraads doen maar entertainen: sois belle te tais-toi. Bij zijn exit als Vlaams minister van Cultuur liet Sven Gatz (Open Vld) een grote teleurstelling na. Het bekend maken van de resultaten van de laatste ronde van de projectsubsidies was voor na de verkiezingen gepland, daar viel electoraal dus weinig te scoren. De minister bracht de projectsubsidies van drie naar twee rondes en maakte 1,4 miljoen euro minder vrij. Van het recordaantal aanvragen (520 projecten) werden er 90 gehonoreerd. Dat is amper 17 procent. Een strategische keuze: besparen om kunstenaars de markt op te jagen?

Sven ‘t Jolle, schetsboek 74/2011.

Eigen cultuur eerst?

Afgaande op de startnota van de nieuwe Vlaamse regering komt daar nog een groot probleem bij: de ruk naar extreemrechts, met kunst en cultuur die als politieke hefboom moeten dienen om ons een Vlaams-nationalistische identiteit aan te praten. Witte mensen eerst! Vrouwen aan de haard, want dat is nu eenmaal onze traditie, onze manier van leven? Plots blijken onze erfgoedinstellingen aldus N-VA en Vlaams Belang ondermaats te zijn, want er moet een museum van de ‘Vlaamsche’ geschiedenis bijkomen. Nochtans kunnen we voor een inkijk in de Vlaams-nationalistische cultuurgeschiedenis al bij de Kazerne Dossin terecht.

De startnota beoogt een mediagenieke schoktherapie, het cultuurbeleid van Hongarije en Polen achterna. Met politici die als een autoritaire censuurpolitie de gesubsidieerde instellingen bewaken. Alles wat niet ideologisch in hun kraam past, riskeert het brandmerk ‘politiek correcte’ propaganda. Het zou om de eenzijdige uiting van ‘één levensbeschouwing’ gaan, en dus iets waar ‘de Vlaming toch niet voor moet betalen’ want het beleid moet toch ‘neutraal’ zijn? Met als voorspelbaar gevolg dat sommige steunaanvragers aan zelfcensuur gaan doen en zelf al naar de politieke verwachtingen toewerken: staatskunst in ruil voor subsidies?

In zijn boek Over Identiteit hekelt Bart De Wever ‘de culturele elite’. Het is een vage term waarmee zijn partij niet de economische elite viseert die toch zo graag met kunst koketteert – u denkt er havenbaron Fernand Huts zelf even bij – maar de progressieve cultuurwerkers tot een vijandsbeeld wil bombarderen voor alles wat misgelopen zou zijn sinds mei ’68.

Zo jaagt N-VA bewust haat aan tegen progressieven die iets positiefs proberen te maken van de globalisering, door hen gratuit weg te zetten als postmoderne relativisten of ‘cultuurmarxisten’. Alles wat er misgaat in een snel veranderende wereld, wordt plots hun schuld. Handig, zo’n zondebok. Want zo hoef je het niet over de echte oorzaak van onze maatschappelijke ontsporingen te hebben: de winsthonger van het kapitalisme.

Een democratische cultuursector voor en door de mensen krijgen we dus helaas niet cadeau. Rechts zet kunst en cultuur zonder enige gêne in voor hun klassenstrijd en ze willen nu een versnelling hoger schakelen. Het is daarom hoog tijd dat we, voorbij het individualisme, de onderlinge verdeeldheid en de concurrentiementaliteit eigen aan de kunstwereld, werk maken van een tegenbeweging.

Hoe dat moet, roept heel wat vragen op. Welke aanpak moet een linkse partij hierbij voorop stellen? Wat zijn de cultuurpolitieke thema’s die bovenaan de agenda moeten staan? Hoe gaan kunstenaars en hun organisaties zich samen organiseren? Hoe maak je de link met onderwijs en bijvoorbeeld de amateurkunsten?

En last but not least, welke rol is hier voor de kunst weggelegd? Hoe kan de artistieke verbeelding een impact hebben op de maatschappelijke verbeelding? Welke relatie willen kunstenaars en cultuurhuizen met de gemeenschap ontwikkelen? Op welke manier kunnen kunstpraktijken zelf een voorbeeldrol opnemen door zelf aan een nieuwe organisatie- of arbeidscultuur te bouwen? Hoe betrek je burgers mee in jouw artistieke zoektocht of het programma-aanbod? Hoe kan een internationale werking mee een globaal bewustzijn aanscherpen over taal- en landsgrenzen heen?

Kunst als therapiekamer

Bij wijze van opwarmer voor het cultuurdebat op ManiFiesta, geef ik alvast enkele dilemma’s mee. Staatskunst is een onding maar denken dat kunst vrij kan staan van politiek is evengoed een gevaarlijke illusie. Er is immers geen ontsnappen aan. Vandaar dat we zeker in een tijd waarin mediabeelden en beeldschermen heer en meester zijn, alle ramen en deuren kritisch moeten durven opengooien om zo onze visuele en culturele geletterdheid te ontwikkelen. Dat als uitgangspunt nemen, is misschien wel de beste remedie tegen de rechtse cultuurstrijd.

De zogeheten ‘vrije’ Westerse kunst is bijvoorbeeld evengoed doordrongen van ideologie, in een tijd waarin de geheime diensten en het leger van de VS – alias de ‘vrijheidsstrijders’ van het ‘vrije westen’– in naam van de vrijheid en de democratie de rest van de wereld bombarderen. Het idee van de ‘vrije, abstracte kunst’ sluit bijvoorbeeld naadloos aan bij het speculatiemodel van bankiers, want marktkunst kan nu eenmaal niet veel realiteit verdragen.

Ook het idee dat er nood is aan een vrije en diverse ruimte komt onbedoeld tegemoet aan het dogma van de pluraliteit waarin alle meningen gelijk zijn en de logica van het geld de wereld wel zal beheersen. Natuurlijk zijn niet alle meningen even waar of waardevol, of verdienen ze respect louter omdat het meningen zijn. Idem voor de kunsten.

Bovendien is het helemaal niet zo dat we vandaag onder de maatschappelijke druk gebukt zouden gaan dat alle kunst politiek zou moeten worden. De vraag is eerder nog steeds of kunst wel onomwonden politiek mag zijn. Een groot deel van de kunstwereld blijft het namelijk moeilijk hebben met kunst die zonder ironie of ambiguïteit een politieke kaart trekt of ermee experimenteert.

Dat komt deels omdat onze maatschappij verregaand gedepolitiseerd is. We worden vooral aangeleerd om weg te kijken van de wijze waarop machtsverhoudingen ons leven beheersen. Wat is de rol van kunst en cultuur in de creatie van zo’n vals bewustzijn? Kritiek krijgt al snel het etiket ‘polariserend’, ‘moraliserend’ of zelfs ‘populistisch’ voor de mond geplakt. Maar hoe vrij is kunst als haar kritiek aan de ketting ligt?

Een progressieve maatschappij heeft nood aan kunst en cultuur als therapieruimte. Iedereen mee op de sofa. Met een collectieve, diepgravende kritiek als therapeut. Kunstenaars moeten dus niet alleen de kans krijgen om politiek werk te maken maar ook om daarin te kunnen falen, want dat mislukken kan een waardevolle eyeopener zijn. Kunst die progressieve waarden uitdraagt is evenmin per definitie waardevol. Ze moet ook fris en goed gemaakt zijn, anders geraken we verstrikt in een canon van vanzelfsprekendheid en activistisch academisme.

Emancipatie door confrontatie

Bovendien kan reactionair werk evengoed leerrijk zijn, als ziektebeeld van het kapitalisme bijvoorbeeld. Het beeldend werk van Jeff Koons verbeeldt treffend het narcisme en de schone schijn die de zonnekoningen van vandaag als kroonjuwelen rond zich willen verzamelen.

In zijn meesterlijke film Inglourious Basterds droomt Quetin Tarantino er stiekem van dat kunst de wereld kan redden: Hitler en Goebels worden afgeslacht in een cinemazaal. De fik erin, via een stapel hyperbrandbare pelliculefilms! Maar kan je fascisme bestrijden via meesterwerken met een fascinatie voor wraak, geweld, narcisme en een mensbeeld van de survival of the toughest?

De stripverhalen van Hergé lijken dan weer de onschuld zelve. Maar de strip Kuifje in het land van de Sovjets (1929) is onversneden ‘duivels’ anti-communisme op kindermaat, getekend door een met de nazi’s collaborerende cartoonist. En wat te denken van de nieuwe James Bond-film waarbij de hoofdrol gaat naar een zwarte vrouw? Een ode aan de diversiteit, maar het blijft filmplezier die de wetteloze wereld van de geheime agent verheerlijkt. Geïnspireerd op Sidney Reilly, bijgenaamd de ‘Ace of Spies’, een beruchte spion die in de USSR een record aan sabotage en moordpartijen op zijn palmares zette, met vele burgerslachtoffers tot gevolg.

Kortom, kunst en cultuur kunnen onze blik verruimen of een oogklep zijn. Wat de bovenhand krijgt, kunnen we zelf mee bepalen door aandacht voor kunst en cultuur te hebben en hoe we ermee omgaan. Daar zijn we dus samen verantwoordelijk voor. Dat het maatschappelijk kan mislopen, weten we al. Ook de Joods-Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig wees ons daar vorige eeuw al op in zijn postuum verschenen autobiografie De wereld van gisteren. Verschenen in 1944, twee jaar nadat de auteur samen met zijn vrouw zelfmoord pleegde in Brazilië. Zweig schrijft over zijn kindertijd en jeugdjaren. In zijn terugblik op zijn leven nog voor de eerste wereldoorlog, schreef hij deze verbazend actuele zinnen:

“De introductie van het grove geweld in de politiek kon haar eerste succes aantekenen. Al de onderaardse scheuren en kloven tussen de rassen en klassen, die het tijdperk van de verzoening zo moeizaam met de mantel der liefde had toegedekt, scheurden verder open en werden afgronden en ravijnen. In werkelijkheid was in het laatste decennium voor de nieuwe eeuw de oorlog van allen tegen allen in Oostenrijk al begonnen. Maar wij jongeren, totaal ingesponnen in onze literaire ambities, merkten weinig van deze gevaarlijke veranderingen in ons vaderland: we hadden alleen oog voor boeken en kunst. We hadden niet de minste belangstelling voor politieke en sociale problemen: wat betekenden deze schreeuwerige ruzies in ons leven? De stad raakte in opwinding over de verkiezingen en wij gingen naar de bibliotheek. De massa kwam in opstand en wij schreven en bediscussieerden gedichten. We zagen de vurige tekens aan de wand niet, we deden ons onbezorgd als wijlen koning Belsazar tegoed aan alle exquise gerechten van de kunst, zonder angstig vooruit te kijken. En pas toen tientallen jaren later het dak en de muren op ons neerstortten, zagen wij in dat de fundamenten allang ondergraven waren geweest en dat tegelijk met de nieuwe eeuw de ondergang van de individuele vrijheid in Europa was begonnen.”

 

Meer info over het cultuurdebat op ManiFiesta, ism. ACOD Cultuur, vind je hier.

Zaterdag 21 september, 11u, Bredene. Met Saddie Choua, Gaea Schoeters, Fabrice Murgia, Ilse Ghekiere en Sara Vertongen (moderatie).

 

Robrecht Vanderbeeken, filosoof en vakbondsverantwoordelijke ABVV-ACOD Cultuur.

Geen copyrightvermelding

take down
the paywall
steun ons nu!