Brazilië: historische achtergrond van Bolsonaro’s verkiezing

Analyse - Guy Vanthemsche
donderdag 10 januari 2019 18:40
Bron: Wikimedia Commons

De halve wereld heeft met verbijstering de verkiezing van Jair Bolsonaro tot president van Brazilië gadegeslagen. 58 miljoen Brazilianen stemden voor een man die heftig te keer gaat tegen vrouwenrechten, LGBT-ers, inheemse volkeren en al wie in zijn ogen "links" is. Historicus Guy Vanthemsche zoekt uit hoe het zover is kunnen komen.

De halve wereld heeft met verbijstering de verkiezing van Jair Bolsonaro tot president van Brazilië gadegeslagen. Niet minder dan 58 miljoen Brazilianen stemden voor een man die (onder meer) heftig te keer gaat tegen vrouwenrechten, tegen LGBT-ers, tegen inheemse volkeren, en tegen al wie in zijn ogen “links” is. En dat deze voormalige legerkapitein openlijk en ongestraft de militaire dictatuur verdedigde, lijkt voor de meesten onder ons helemaal onbegrijpelijk. Om die onrustwekkende gebeurtenis te duiden moeten we een blik in het verleden werpen – zonder daarmee alles te willen verklaren …

Een traditie van geweld en instabiliteit

Tijdens de hele koloniale periode (van de 16e eeuw tot 1822) en het onafhankelijke keizerrijk (1822-1889) steunde een aanzienlijk deel van de Braziliaanse economie op de uitbuiting van miljoenen slaven aangevoerd uit Afrika. Dat structurele maatschappelijke geweld ligt nog niet zo ver achter ons: slavernij werd pas 130 jaar geleden afgeschaft, in 1888. Brazilië was het laatste land van Amerika en quasi van de hele wereld om hiertoe over te gaan.

Sedert de afschaffing van het keizerrijk heeft de republiek niet bepaald uitgeblonken door stabiliteit. Tussen 1889 en 1964 volgden meer dan dertig presidenten elkaar op (inbegrepen het vijftienjarige autoritaire regime van Getulio Vargas tussen 1930 en 1945). Het leger was vaak nauw betrokken bij die politieke perikelen: “(…) there have been very few periods in Brazilian history that have not been marked either by military revolts or by heavy Armed Forces tutelage of the government[1].

In 1964 was het weer zover. De wettige president João Goulart wilde onder meer de olieraffinage nationaliseren en gronden herverdelen, bovendien appelleerde hij aan arbeidersorganisaties en zocht hij toenadering tot de Sovjet-Unie en Cuba. Maar zijn beleid (en dat van de presidenten die hem vooraf waren gegaan) leverde anderzijds ook slechte resultaten op (bijvoorbeeld oplopende inflatie).

Toen het leger Goulart in maart 1964 afzette (uiteraard met de actieve goedkeuring van de VS), kon die staatsgreep bijgevolg op een zekere instemming rekenen. De elites en de kerkleiders waren de putschisten dankbaar dat ze Brazilië “gered hadden uit de klauwen van het communisme”; maar ook bredere lagen van de bevolking waren het wanbeleid en de sociaaleconomische moeilijkheden zat en hoopten dat de militairen eindelijk orde op zaken zouden stellen. Treffende anekdote: de achttienjarige metaalarbeider Luiz Inácio ‘Lula’ da Silva – jawel, de latere linkse president! – keurde de tussenkomst van de militairen toen goed, zo gaf hij later in een interview ooit zelf toe[2].

De militaire dictatuur

Dit was het begin van twintig jaar militaire dictatuur (1964-1985), maar een dictatuur van een bijzondere soort. Binnen het leger bestonden er immers verschillende tendensen. Progressieve elementen werden natuurlijk weggezuiverd; maar de nieuwe conservatieve machthebbers waren zelf ook verdeeld tussen gematigden enerzijds en  voorstanders van een harde lijn anderzijds.

Dat verklaart mede waarom het nieuwe regime een democratisch masker opzette. Verkiezingen bleven plaatsvinden (al waren die uiteraard getrukeerd); en naast de partij van de machthebbers (ARENA) was er één andere partij toegelaten, die restanten van de vroegere oppositiekrachten bundelde. Achter deze schijn ging echter een tragische realiteit schuil, die eind jaren 1960 en begin jaren 1970 een hoogtepunt bereikte, toen de harde lijn binnen het leger de bovenhand haalde.

Brazilië werd toen geteisterd door tienduizenden arbitraire aanhoudingen, door censuur, door talloze folteringen, door “verdwijning” van opposanten, door moorden en executies, door ballingsschappen. Sommige linkse krachten opteerden voor gewelddadig verzet  (ontvoeringen, guerrilla), maar die oppositie werd bloedig onderdrukt; de socialistische en communistische structuren en organisaties werden vernietigd.

Op het einde van de jaren 1970 kwam het sociaal protest echter weer op, gedragen door boerenorganisaties, vakbonden, studenten, intellectuelen, kerkelijke progressieve basisgroepen en gematigde oppositiepolitici die niet waren uitgeschakeld. Tijdens de grote stakingen van 1978-1980 liet onder meer de jonge vakbondsleider Lula sterk van zich horen.

Geen breuk met de dictatuur

Uiteindelijk kozen de militaire machthebbers voor een “zachte landing”. Ze stuurden zelf aan op een geleidelijke overgang naar een democratisch systeem. Bepaalde militairen van de harde lijn waren het daarmee niet eens; ze pleegden zelfs enkele bomaanslagen. Die extreemrechtse terreurbeweging werd echter snel uitgeschakeld door de gematigde en reformistische fracties.

Tussen haakjes: toeval of niet, maar in 1987, dus twee jaar na het einde van de dictatuur, werd een groep militairen ontmaskerd, waarvan de toenmalige kapitein Bolsonaro deel uitmaakte: zij planden een bomaanslag om hun ongenoegen over de verloning van de militairen kracht bij te zetten. De toekomstige president werd in 1988 hiervoor vrijgesproken door de militaire rechtbank[3].

De dictatuur werd dus niet “omvergeworpen”; ze ging quasi geruisloos over in het huidige regime. De pas verkozen eerste democratische president, Tancredo Neves, een oudgediende van de oppositie, overleed in 1985 wegens ziekte nog voor hij zijn functie officieel kon opnemen; daarom werd vicepresident José Sarnay het eerste staatshoofd van het post-dictatoriale Brazilië – hij maakte echter deel uit van de kliek van de vroegere machthebbers.

Een duidelijke breuk, laat staan een “afrekening” met de dictatuur heeft dus nooit plaatsgevonden. Ook de volgende “democratische” president, Fernando Collor de Mello (1990), had zijn eerste politieke stappen gezet in ARENA, de partij van de dictatuur (hij moest twee jaar later aftreden wegens zware corruptie).

Dit verklaart mede waarom het militaire bewind in een aantal geesten een zweem van “normaliteit” heeft behouden, ook onder het daaropvolgende regime. Twee andere factoren hebben eveneens bijgedragen tot die bijzondere verhouding tot het dictatoriale verleden.

Ten eerste: vergeleken met andere Latijns-Amerikaanse militaire dictaturen, zoals in Argentinië of Chili, heeft het Braziliaanse regime relatief gezien minder dodelijke slachtoffers geëist – wat natuurlijk niets afdoet aan zijn gruwelijke karakter[4].

Ten tweede: de economische politiek van de presidenten-generaals en van hun burgerlijke geallieerden zorgde een tijdlang voor een economische boom en voor indrukwekkende groeicijfers. De basis van het “Braziliaanse mirakel” was gelegd. Investeringen van multinationals namen sterk toe, maar ook autochtone Braziliaanse ondernemingen zaten in de lift. Bepaalde groepen van de bevolking konden daarvan profiteren. Die aspecten spelen mee in de nostalgie die sommigen voelen ten aanzien van de dictatuur.

Een structureel probleem na de dictatuur: de enorme ongelijkheid

In de laatste jaren van de dictatuur staken de economische problemen echter weer de kop op (toename van de inflatie, van de schuldgraad en van de tekorten op de betalingsbalans, wanbeheer, enz.). Het was tevens zonneklaar dat de verrijking van bepaalde groepen gepaard ging met de oeverloze ellende van grote massa’s. Brazilië was en bleef een bijzonder ongelijk land. Vandaag nog staat het land op de tiende plaats van de meest inkomensongelijke landen ter wereld[5].

Een specifiek aspect van de grote sociale ongelijkheid in Brazilië vinden we in de agrarische sector. In 1995 besloeg 1 procent van alle agrarische ondernemingen 45 procent van de totale landbouwgrond, terwijl 89 procent van alle uitbatingen slechts beschikten over 20 procent van die grond. Doorheen alle regimes, of ze nu dictaturen of democratieën waren, is die fundamentele ongelijkheid overeind gebleven. Steeds hebben de grootgrondbezitters geweld gebruikt om de mond te snoeren van de kleine agrariërs die streden voor hun rechten, hun inkomen en/of hun gronden. Moorden van protesterende boeren en hun aanvoerders waren en blijven tot vandaag schering en inslag.

Radeloze bewoners van het platteland trokken bijgevolg massaal naar de grote steden waar ze terechtkwamen in de krottenwijken of favelas. Praktisch zonder inkomen of aangewezen op de instabiele vruchten van de informele economie kwamen velen terecht in de klauwen van de criminaliteit en de drugshandel. Endemisch geweld, zowel op het platteland als in de stad, is bijgevolg een ander structureel en blijvend probleem van de Braziliaanse geschiedenis.

De balans van de linkse presidentschappen

Heeft het bewind van de linkse president Luiz Inácio ‘Lula’ da Silva (2003-2010) en van zijn opvolgster Dilma Rousseff (2011-2016) daarin dan geen verandering gebracht? In zekere opzichten wel. Volgende tabel toont dat hun beleid veel betere resultaten heeft opgeleverd dan dat van hun voorgangers.  



Uit: Peter R. Kingston & Timothy J. Power,

De periode-Lula boekte successen, zowel op macro-economisch vlak (sterkere groei van het BNP, lagere inflatie) als op sociaal gebied (terugdringen van de armoede). Het programma Bolsa Família (‘familiebeurs’, een financiële tegemoetkoming voor de hulpbehoeftigen) heeft miljoenen gezinnen uit de armoede gelicht. In 2016 genoten bijna 14 miljoen families (samen 55 miljoen individuen) van die steun[6]. De Gini-index van inkomensongelijkheid evolueerde onder het linkse bewind dan ook gunstig: van 59.3 in 2002 naar 51.3 in 2015.

Maar Brazilië was daarmee nog niet verdwenen uit de top-tien van de meest ongelijke landen, zoals we hoger signaleerden. Het regime-Lula heeft zich ook ingezet voor de agrarische herverdeling, maar hier is de balans dubbelzinnig. Hoewel er veel kleine en gemiddelde exploitaties bijkwamen, is de structurele ongelijkheid niet weggewerkt, wel integendeel. De (super)grote exploitaties kenden een ongeziene groei, waardoor het onevenwicht in de agrarische sector nog is toegenomen. In 2003 telde Brazilië 4,2 miljoen landbouwuitbatingen (over 418,4 miljoen ha). Slechts 33.104 bedrijven hadden een oppervlakte van 2000 ha of meer (= 0,7 procent van alle bedrijven): zij besloegen toen 35 procent van de totale oppervlakte. In 2014 was het totale aantal uitbatingen toegenomen tot 6,1 miljoen, terwijl het areaal gestegen was tot 740,4 miljoen ha. De 46.796 exploitaties van 2000 ha of meer (nog steeds 0.7 procent van alle bedrijven) besloegen nu zelfs 48,8 procent van de landbouwoppervlakte[7]!

Vooral de buitenlandse agrobusiness heeft zich de laatste decennia op het Braziliaanse platteland gestort, om reusachtige exportmonoculturen uit te bouwen. Die agrarische multinationals spelen nu een centrale rol in de landbouwsector, naast de traditionele Braziliaanse grootgrondbezitters of fazendeiros. Maar de grootgrondbezitters hebben blijkbaar niet (of nooit?) genoeg: in mei 2018, dus enkele maanden voor de verkiezing van Bolsonaro, liet hun think tank en drukkingsgroep weten dat ze meer “flexibiliteit” wilden bekomen om hun miljardenzaken verder te kunnen uitbouwen – precies een centraal programmapunt van de nieuwe president. De grootgrondbezitters controleren een aanzienlijk aantal parlementsleden: die groep leverde de helft van de stemmen die presidente Rousseff afzette in 2016 … [8]

Lula’s economisch beleid in het algemeen wordt niet alleen door linkse observatoren, maar ook door wetenschappers ingeschat als tweezijdig. Naast het succesvolle programma van sociale hervormingen, bleef hij in bepaalde opzichten de neoliberale weg volgen die zijn voorganger Fernando Henrique Cardoso had uitgestippeld (1995- 2003). Samenwerking met het grootkapitaal en economische groei stonden op Lula’s agenda om van Brazilië een nieuwe mondiale supermacht te maken. Die neoliberale component van Lula’s beleid kan bovendien ook gedeeltelijk verklaard worden door de manier waarop het Braziliaanse politieke systeem werkt (zie hieronder).

De politieke struikelblokken

In de periode-Dilma geraakte de Braziliaanse economie echter in ademnood. Tegenvallende groeicijfers en stijgende economische en budgettaire moeilijkheden werden door een deel van de bevolking hard aangerekend aan de presidente. Maar dat is lang niet de enige factor die verklaart waarom zovele Brazilianen de zittende linkse presidente verwierpen. Haar populariteit kreeg ook een flinke knauw door de wijdverbreide corruptie van zakenlui, politici en publieke figuren; door de gebrekkige publieke investeringen; en vooral door de misdaad en het alomtegenwoordige geweld.

Hebben de linkse presidenten daar dan niets aan gedaan? We weten dat de conservatieve krachten erin geslaagd zijn om zowel Rousseff als Lula aan de kant te schuiven door hen – eigenlijk ten onrechte – van corruptie te beschuldigen. Al zijn ook de partij van Lula en zijn omgeving niet van corruptie vrij te pleiten, het probleem is nog veel erger bij de andere partijen, politici en zakenlieden. Om te begrijpen wat hier gaande is, moeten we eerst kort ingaan op de werking van het Braziliaanse politieke systeem.

In Brazilië is de president niet almachtig; er heerst immers een systeem dat de politicologen omschrijven als “coalitie-presidentialisme”. Om te kunnen besturen moet het rechtstreeks verkozen staatshoofd coalities opbouwen met een hele reeks partijen. Sedert de verkiezingsoverwinning van 2002 beschikte Lula’s partij, de PT (Partido dos Trabalhadores of Werkliedenpartij) in de federale Kamer van Volksvertegenwoordigers (Câmara dos Deputados) immers nooit over meer dan 17,7 procent van de zetels (in 2014 slechts 13,6  en in 2018 10,9 procent). Vermits Brazilië een federale staat is, moet bovendien ook rekening gehouden worden met de machtsverhoudingen en de gezaghebbers op die andere bestuursniveaus. Met andere woorden: er moeten voortdurend compromissen worden afgesloten, en de standpunten en de praktijken van de andere politieke krachten en beleidsinstellingen drukken zo onvermijdelijk hun stempel op het globale beleid.

Corruptie en geweld

Zoals we zagen, gold dat voor Lula’s en Dilma’s economische politiek, maar ook (en misschien vooral?) voor hun beleid inzake politieke zeden en gewoonten. Corruptie, sinds mensenheugenis op alle niveaus diep ingeworteld in Brazilië, zowel in de private zakenwereld als in de publieke sector, zinderen daarom permanent door. Toch merkt politicoloog Matthew Taylor op dat “het corruptiepanorama enorm gewijzigd is, en grotendeels in de goede richting, in de loop van de afgelopen generatie”[9].

De andere “traditionele” partijen buiten de PT deelden mee in klappen van de publieke afkeer voor de corruptie, zelfs veel meer dan Lula’s partij PT. De PMDB zakte immers weg van 66 Kamerzetels in 2014 naar 34 zetels in 2018 en de PSDB van 54 naar 29. Zo kwam in het politieke centrum, gaande van gematigd links tot gematigd rechts, een enorme ruimte vrij voor demagogische “politieke vrijbuiters” zoals Bolsonaro, die kort voordien nog een totale outsider was – een beetje zoals in Italië in de jaren 1990 gebeurd is na de operatie “Schone Handen”, waar de “nieuweling” Berlusconi massaal de gunst van de niet-linkse kiezers wist weg te kapen. Waarom deze ex-militaire demagoog en scherpslijper met de prijs kon gaan lopen, wordt mede verklaard door die andere etterbuil van Brazilië: het geweld.

Inzake geweldbestrijding was en blijft de uitdaging torenhoog: in het land werden in 2018 elke dag gemiddeld 175 personen vermoord (30,8 slachtoffers per 100.000 inwoners – in de VS noteert men “slechts” 5 per 100.000 en in België 3,7 in 2012!)[10]. Men begrijpt dat “het publiek” om veiligheid roept … Alleen is het de vraag hoe dit doel bereikt kan worden. De regeringen van Lula en Dilma hebben zich ingespannen om het geweld structureel aan te pakken, door in te zetten op betere controle van de ordekrachten, op preventie, op mensenrechten en op oorzakenbestrijding.

Maar die tendens werd tegengewerkt door andere (f)actoren van het politieke systeem. Ik citeer de woorden van de politicologe Fiona Macaulay: “However, although none of the presidents [Cardoso, Lula en Dilma] was a penal populist, other political actors in the system such as state governors and candidates for Congress were also aware of the electoral rewards of a tough-on-crime stance, and often tugged policy in the opposite direction. In addition, the political and strategic demands of coalitional presidentialism also had directly negative effects on policy initiatives on law-and-order[11].

Eind 2018 hebben vele kiezers zich klaarblijkelijk laten overtuigen door de harde roepers die geweld willen bestrijden door nog meer geweld, door meer wapens in circulatie te brengen en door (nog) hardhandig(er) op te treden – vooral, zo niet uitsluitend, tegen de armen … of zij die protesteren. De toekomst van Brazilië ziet er meer dan ooit somber uit.

 

Guy Vanthemsche is historicus en emeritus hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel waar hij hedendaagse geschiedenis doceerde. Hij publiceerde:


[1] Ronald M. Schneider, The Political System of Brazil. Emergence of a “Modernizing” Authoritarian Regime, 1964-1971, New York-London, Columbia UP, 1971, p. 39.

[2] Geciteerd in Alain ROUQUIÉ, Le Brésil au XXIe siècle, Paris, Fayard, 2006, p. 176.

[3] Zie hiervoor de documenten gepubliceerd door het Braziliaanse magazine Veja: https://veja.abril.com.br/blog/reveja/reveja-jair-bolsonaro-explosivo-desde-1986. Zie ook https://www.diariodocentrodomundo.com.br/exclusivo-os-documentos-do-exercito-a-respeito-da-expulsao-de-bolsonaro-da-escola-de-oficiais-apos-plano-terrorista/

[4] Herbert S. Klein & Francisco Vidal Luna, Brazil 1964-1985. The Military Regimes of Latin America in the Cold War, New Haven-London, Yale UP, 2017, p. 140; Bartolomé Bennassar & Richard Marin, Histoire du Brésil 1500-2000, Paris, Fayard, 2000, p. 401: 300 doden tussen 1964 en 1979.

[5] Zie https://www.indexmundi.com/facts/indicators/SI.POV.GINI/rankings.

[6] Zie http://www.ipeadata.gov.br/Default.aspx : luik “Social”, dan “Temas”, keuze “Assistência social”; tenslotte “PBF – número de benefícios”.

[7] Bron: Dataluta Report 2014 – Land Struggle Database. October 2016, p. 33 (https://www.researchgate.net/publication/308982260_DATALUTA_REPORT_-_2014_-_Land_Struggle_Database).

[8] Anne Vigna, “Aux petits soins pour les grands propriétaires terriens”, in Le Monde Diplomatique, mei 2018.

[9] Matthew M. Taylor, Corruption and Accountability in Brazil”, in Kingstone & Power, eds., op. cit., p. 96.

[10] Zie de infografie geproduceerd door het Fórum Brasileiro de Segurança Pública:

http://www.forumseguranca.org.br/wp-content/uploads/2018/08/FBSP_Anuario_Brasileiro_Seguranca_Publica_Infogr%C3%A1fico_2018.pdf.

[11] Fiona Macaulay, “Presidents, producers and politics: law-and-order policy in Brazil from Cardoso to Dilma”, in Policy Studies, 38, 2017, 3, p. 248-261 (citaat p. 259). 



Content

take down
the paywall
steun ons nu!