Bron: Wikipedia
Opinie, Samenleving, België -

De Standaard: van open medium tot verstarde mainstreamkrant

Op 4 december 1918, kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) verscheen het eerste nummer van het dagblad De Standaard. Een krant die toen gedragen werd door Vlaamsgezinde katholieken, die in de nasleep van die gruwelijke oorlog de Vlaamse belangen wilden promoten. Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van “DS” volgen hier een aantal beschouwingen, een opinie, over de evolutie van dit gedrukte medium sedert de hervatting van de publicatie op 1 mei 1947.

dinsdag 4 december 2018 11:09
Spread the love

De krant was na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) – tijdens de oorlog verscheen ze onder een andere naam en was ze Duits gezind – vervangen door De Nieuwe Standaard, die gefinancierd werd door rechtse industriëlen, met steun van de christelijke zuil. Maar de eigenaarsfamilie Sap kreeg de krant weer in handen in 1947 en nam toen de draad weer op onder de oorspronkelijke naam.

Keerpunt



De Standaard in 1918. Bron: Wikipedia

De weduwe van wijlen minister Gustaaf Sap (1886-1940) gaf de leiding van de krant in handen van Albert De Smaele, die met een van haar dochters was gehuwd. (Twee andere schoonzoons brachten het tot minister: André Vlerick en Jan Piers). De benoeming van De Smaele was een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van De Standaard. De Smaele, die in Leuven diploma’s in de rechten, notariaat en sociale wetenschappen had behaald, streefde naar een betere krant, zowel technisch als qua inhoud. En naar een opener medium, waarin ruimte was voor diverse en ook progressieve opinies. Dit tot ontsteltenis van vele conservatieve katholieken.

De Smaele wierf redacteurs en redactrices aan, liefst met universitair diploma, en steunde ze steevast. Ook al werden er, onder meer door de Vlaamse apartheidslobby, ware campagnes voor ontslag gevoerd tegen de directeur van de redactie Luc Vandeweghe (beter bekend als E. Troch) wegens zijn progressieve commentaren inzake buitenlandse politiek. Op zijn beurt, en met de zegen van De Smaele, beschermde Troch zijn jongere buitenlandredacteuren tegen campagnes, ook van binnen de redactie, wegens hun standpunten inzake de Koude Oorlog, Palestina, Zuid-Afrika en de dekolonisatie. Ook de harde kritiek van conservatief katholiek Vlaanderen op de progressieve religieuze berichtgeving door pater Cambier had geen gevolgen, de pater kon gewoon doorwerken.

André Leysen

Met het aanbreken van de “golden sixties”, de jaren 1960, waren de voorwaarden er om de verbetering van de krant, zowel qua vorm als inhoud verder te realiseren. De Smaele kocht steeds de nieuwste apparatuur en breidde de redactie gevoelig uit. Geloof in blijvende vooruitgang maakte hem overmoedig en zette hem aan tot een expansionistisch beleid, dat in 1976, toen de gouden jaren voorbij waren, tot het failliet van de krant leidde. De banken, vooral de Kredietbank, die toen werd geleid door zijn schoonbroer Vlerick, hadden hem nieuwe kredieten geweigerd.

Het dagblad kwam in handen van de Antwerpse selfmade man-ondernemer André Leysen, die nog enkele financiële en economische groepen aan boord nam. Leysen, die toen nog geloofde in een kwaliteitsproduct, en een monument als De Standaard wou redden, was aanvankelijk genereus. Hij gaf zijn journalisten opslag door hen de tussen ondernemers en journalistenbonden overeengekomen barema’s te betalen. In de eindfase van het bewind van De Smaele werden die wegens de kastekorten niet meer gevolgd. Leysen zei zelfs dat die barema’s geen maximumlonen waren, dat niemand hem kon verbieden meer te betalen. Ook werd tussen de directie en de journalisten overeengekomen dat er een scheiding zou zijn tussen de redactie en commerciële diensten. Voor de verdediging van de autonomie van de redactie werd zelfs een vzw opgericht. Kortom, het zag er allemaal goed uit.

Van cultureel naar economisch product

Maar in de loop der jaren, toen bleek dat De Standaard een zeer rendabel bedrijf was, dat zich al snel kon permitteren een serieuze kapitaalsvermindering door te voeren ten voordele van de aandeelhouders, veranderde dat, nog in de jaren tachtig. Er moest meer en meer winst worden gemaakt. Van een prestigieus cultureel uithangbord moest de krant een gewoon economisch product worden. De lat werd hoog gelegd: het streefdoel werd 15 procent winst op de omzet. Plots werden overeengekomen barema’s wél maximumlonen en al vlug werden die barema’s betwist als té hoog. De loonovereenkomsten werden opgezegd door de directie. Dit, spijtig genoeg, met medewerking van medejournalisten, die er, ten eigen bate, voor ijverden hun collega’s te verarmen.

De trend naar de proletarisering van de journalisten – ook in andere krantenbedrijven – was ingezet. Nieuwelingen werden meestal jaren aan het lijntje gehouden als valse zelfstandigen en als ze uiteindelijk een vast contract kregen was dat aan aanzienlijke slechtere werk- en financiële voorwaarden. Financiële promoties waren niet meer mogelijk, behalve voor “de vrienden”. Opnemen van een leidinggevende functie, zoals chef van een redactie, werd niet langer beloond met een hoger barema, maar met een toeslag, die op elk moment kon wegvallen. Eerdere, in de loop der jaren toegekende loonsverhogingen wegens goede prestaties werden zonder enig overleg afgepakt. Anciënniteitsverhogingen werden flink ingekrompen en in de tijd beperkt. Ook op allerlei redactiekosten, zoals reizen, werd hard bespaard. Zo ontstond een jaren lang durende sociale malaise en ijskoude atmosfeer in het bedrijf. Geen wonder dat er ook naar het stakingswapen werd gegrepen tegen de wantoestanden.

Ondoordachte initiatieven

De harde bezuinigingen, samen met de royale regeringssubsidies voor de pers – tegenwoordig is dat voor de twee grote persgroepen samen zowat € 400.000.000 per jaar – leverde aardig wat geld op. De neoliberale herauten in de perswereld, die zich in hun kranten formeel tegen staatsinmenging en subsidies, tot zelfs sociale zekerheid, keerden, profiteren nog altijd maar al te graag van de vetpotten van de staat. Inleveren zit er voor hen niet in. Het was dan de vraag wat met dat geld kon worden gedaan. De laatste jaren worden de winsten vooral geïnvesteerd in het opkopen van persbedrijven in het buitenland. In de eerdere fase leidde de overvloed tot verwarrende situaties en ondoordachte initiatieven van “managers” en hun lakeien op de redactie, die de krant miljoenen kostten.

Vele initiatieven leidden tot niets. Zo werd het idee gelanceerd ter gelegenheid van de 500ste verjaardag van de ontdekking van Amerika in 1492 een reeks bijlagen bij de krant te publiceren. Allerlei mensen werden aangesproken, maar alles werd om onduidelijke redenen afgeblazen. Uiteindelijk verscheen er alleen een reeks voortreffelijke artikelen van de hand van de redacteur die zich met Latijns-Amerika bezig hield en die, zoals dat toen nog de vanzelfsprekende gewoonte was, de geschiedenis van dat continent grondig had bestudeerd.

Voor het begin van de 21ste eeuw werden er zelfs twee reeksen voorzien voor een wekelijkse bijlage gedurende een jaar: één over de voorbije duizend jaar en de andere over de laatste honderd jaar. Er werd een redacteur vrijgesteld om dat project op poten te zetten in samenwerking met een werkgroep van collega-journalisten. Ruim een half jaar werd daar aan gewerkt, maar uiteindelijk werd er geen enkele bijlage gepubliceerd! De signalen van de directie waren contradictorisch en onsamenhangend. Nu eens was er onenigheid over de vraag of het dure luxebijlagen op glanzend papier moesten worden of gewone, op krantenpapier. Dan weer wou men de kosten drukken door het aantal bijlagen te verminderen tot om de twee weken, nadien zelfs tot slechts één per maand. Ten slotte tot geen enkele. Eén van de overwegingen om niets te doen was de twijfel of – zoals ook al bij het 1492-project het geval was geweest – die bijlagen de oplage van de dagkranten voldoende zouden kunnen opkrikken om ze te kunnen betalen. Men bekeek het uiteindelijk met een winstoogmerkbril. Men had geen oog voor cultuur en intellectueel prestige, of gewoonweg zelfs niet voor kwaliteit.

Correspondentennet

Een ander project was de uitbreiding van de buitenlandberichtgeving, die tot dan toe een van de zeer gewaardeerde pijlers van de krant was, en het uitbouwen van een eigen net van correspondenten in het buitenland. Het begon met een etentje in het chique restaurant “Comme chez soi” in Brussel, waarop de leden van de buitenlandredactie en van de commerciële diensten aanwezig waren. De scheiding tussen redactie en commercie was toen al, met medewerking van opportunistische redacteurs die zagen dat de wind aan het draaien was, een fictie geworden. De vraag of er voor de uitvoering van dit plan, dat heel wat geld zou kosten, voldoende budget was, werd weggewuifd met de boutade “the sky is the limit”. Maar toen een begin werd gemaakt met de correspondenten bleek dat niemand van de directie noch hoofdredactie echt nagedacht had over de kosten. Toen die plots moesten worden betaald, volgde de ontnuchtering en begon het terugkrabbelen.

Uiteindelijk werd dit programma vooral gebruikt om mensen die in Brussel in de weg liepen, uit te sturen, naar Amsterdam, Parijs, New York … Eén redacteur kreeg het surrealistische voorstel dat hij correspondent kon worden in Berlijn en van daaruit heel Duitsland en Midden-Europa – in totaal negen landen! – kon verslaan, met een wagen en een uitgebreid reisbudget. Maar het is de vraag of dit plan geen valstrik was om de betrokken man een nieuw arbeidscontract te laten tekenen, waardoor zijn anciënniteit verviel, en het nieuwe dan na enkele maanden te verbreken. Daar waren precedenten voor. Uiteindelijk is het hele net van correspondenten helemaal opgedoekt.

Miskleunen

Nog een absurd plan uit het brein van de promotiedienst was de dagelijkse publicatie van een bijlage: cultuur (die bijlage kreeg in de periode dat ze bestond enkele keren een facelift en drie verschillende namen …), Standaard der Letteren, een magazine, radio- en tv-programma’s … Die zijn inmiddels, op het magazine na, allemaal verdwenen en terug geïntegreerd in de krant.

Ook moesten er nieuwe “producten” op de markt worden gezet om de winst nog op te krikken. Zo moest er een krant komen, “24 uur” genoemd, die verkocht moest worden aan mensen die geen krant lazen, en die dat bleven doen zodat dit “product” binnen de snelste keren – wel iets langer dan 24 uur – werd opgedoekt. Eenzelfde lot was De Standaard Light beschoren, die was bedoeld voor mensen die niet de tijd hadden de volledige krant te lezen en dus het essentiële nieuws zouden voorgeschoteld krijgen. Een derde miskleun was ‘’t Stad”, een nieuwe naam voor de Antwerpse editie van zusterkrant Het Nieuwsblad, die Antwerpen moest veroveren en de Gazet van Antwerpen doodconcurreren. Geduld was in al die zaken geen deugd: de investering moest vandaag nog renderen, zo niet dan werd het project opgeblazen. Dat zo’n zaken veel tijd en kapitaal vragen om geleidelijk aan iets op te bouwen, daaraan had blijkbaar niemand gedacht. Nochtans bestond er op de redactie heel wat scepsis en twijfel over die plannen, maar kritiek werd niet geduld. En na de mislukkingen mochten die “producten” binnenshuis nooit meer worden vernoemd. De verantwoordelijken voor die financiële aderlatingen deden alsof er niets was gebeurd.

Nieuwe redactiestructuur

Toppunt van de verwarring en geestesverbijstering was het opzetten van een monsterlijke redactionele structuur, die onmiddellijk het voorwerp van spot werd op de redactie toen de plannen bekend werden. In plaats van één hoofdredacteur voor De Standaard en één voor het Nieuwsblad, moesten er een algemeen hoofdredacteur, drie hoofdredacteuren (de derde voor de sport) en nog een hele reeks adjunct-hoofdredacteuren komen. Alleen had niemand zich afgevraagd wat die allemaal zouden moeten doen. Al direct werd duidelijk dat het bijna niets was.Telkens er een nieuwsbericht was op de radio zwermden ze, tot grote irritatie van de journalisten die wel werk te doen hadden, uit over de redactie om overal te gaan vragen of over dit of dat geen artikel kon worden gemaakt. Eén adjunct-hoofdredacteur stond over de hele redactie, tot bij de jongste journalisten toe, spottend bekend als de man die vanuit zijn achteruitliggende bureaustoel constant naar het plafond staarde. Ten slotte saboteerden degenen die hoger in de ranking van hoofdredaceuren stonden nogal eens het werk van lager geplaatsten.

Op een redactie is het normaal dat er soms vragen rijzen over welke afdeling dit of dat soort bericht voor zijn rekening zou nemen. Daarbij gebeurden al eens vergissingen. Om dat te vermijden zouden de hoofdredacties de hele dag door het binnenkomende nieuws – dat gebeurde toen nog op papier per telex – monitoren en aan de juiste redactie bezorgen. De “controle op de nieuwsstroom”, zoals dat heette, was een voorstel dat goed aankwam op de redactie buitenland, die tot dan toe ook de telexrollen scheurde en over de bakjes van de verschillende redacties verdeelde. Dat was zo omdat sommige persbureaus uitsluitend teksten in het Engels doorstuurden en alle ‘buitenlanders’ geacht waren die taal te lezen en te begrijpen.

Onbekwaam “hoofdredacteurscollectief”

Het “hoofdredacteurscollectief” had nooit beseft hoeveel tijd dat werk zou kosten. Men ging er blijkbaar van uit dat papier scheuren geen tijd vergde, een fluitje van een cent, een akkefietje was. Als men enige routine heeft gaat dat inderdaad vrij snel, maar op een zondag, als er papier vanaf vrijdagavond lag te wachten, had men er wel bijna anderhalf uur voor nodig. Een hoofdredacteur, die op een zondag voor het eerst alleen van dienst was, stelde tot zijn ontzetting vast dat hij bijna vier uur nodig had gehad om er door te geraken. Het “collectief” werd dat werk dan ook snel beu. In afwachting dat alles op pc-scherm zou binnenkomen, vond men er niets beters op dan bij een interim-bureau een tijdelijke bediende met kennis van de Engelse taal in te huren.

Hoe weinig het collectief wist over het proces van het maken van een krant, bleek nogmaals uit zijn plan om de krant tot in de details te gaan structureren. Alles wat met een bepaald onderwerp te maken had moest altijd bij elkaar staan, gegroepeerd worden. Dat was altijd het ideaal geweest, maar niet altijd haalbaar omdat het nieuws niet stilstaat. De diensten die, nadat het werk op de redactie af was, de volgende stappen ter voorbereiding van het eigenlijke drukwerk moesten zetten, rekenden op een geleidelijke doorstroom van pagina’s. Het ging immers om, De Standaard en het Nieuwsblad met zijn regionale edities, samen, gemakkelijk over enkele honderden bladzijden. In het nieuwe systeem bleven veel te veel van die bladzijden open liggen tot de officiële afsluitingstijd. Het gevolg was dat die diensten hun werk niet konden doen, wat vertraging opleverde voor het drukken van de kranten zodat de postabonnementen niet op het afgesproken uur bij de post konden worden afgeleverd. Tot grote woede van vele abonnees die hun krant niet meer bezorgd kregen en hun abonnement opzegden. Het “bundelingssysteem” kende dus ook maar een kort bestaan.

Einde van de autonomie

Maar afgezien van deze stommiteiten waren er wel veranderingen begonnen die nog altijd doorspelen. Namelijk de bemoeienissen, in opdracht van directie, van het hoofdredacteurscollectief met de inhoud van de krant. Dat de commercie al snel veel voor het zeggen kreeg, is al eerder al gezegd. Zoals ze bepaalde over wat en hoeveel over een bepaald onderwerp zou moeten worden geschreven. Dit is het begin van de “overkill” die nog altijd heerst bij speciale gebeurtenissen: het vullen van tientallen bladzijden over dat onderwerp. De vraag of iemand dat allemaal leest heeft men zich blijkbaar nog altijd niet gesteld. Ook niet de vraag hoe het kon dat een outsider, de promotiedienst, een deel van de macht van de redacties en hoofdredacties kon overnemen – zonder enig protest van hun kant. Maar ze zwegen omdat bij de directie van het bedrijf geen kritische bedenkingen werden geduld.

Met de inhoud van de teksten bemoeiden de promotiediensten zich niet, de hoofdredacteuren des te meer. Het tijdperk van individuele journalistieke vrijheid, van de autonomie onder De Smaele moest eraan geloven. “Mainstream” werd het woord, dat inhoudt dat de journalist moet schrijven wat “iedereen”, dat wil zeggen de directie, zegt en schrijft. In het Frans spreekt men over “la pensée unique”, die opgedrongen werd. Na de financiële degradatie van het journalistenberoep werd ook de beroepseer en -deontologie onderuit gehaald. Journalisten werden gedegradeerd tot lakeien – een rol die een aantal onder hen maar al te graag op zich namen en nemen. Ook al verarmt dit de krant en staat de betrouwbaarheid ervan in opiniepeilingen op een zeer laag pitje: de krant wordt niet meer geloofd. Niet te verwonderen dat de oplages beginnen te dalen.

Weg met buitenland

Was “buitenland” ooit een paradepaardje van De Standaard, iets dat aanvankelijk werd bevestigd met de expansieplannen na het faillissement van 1976, alras werd beweerd dat eigenlijk niemand geïnteresseerd is in buitenlandse politiek, dat dit geen lezers oplevert. Dat het te moeilijk was – het niveau van DS was ooit vastgesteld op mensen van 18 jaar met een volledige humaniora achter de rug, dan werd dit verlaagd naar 16 en ondertussen zal de lat nog lager zijn gelegd. Met succes zal men zeggen want de oplage van DS is, door wat sommigen de “verkleutering” noemen, een periode lang gestegen. Dit ten koste echter van de verkoop van Het Nieuwsblad, dat als een “volksblad” werd beschouwd. Een vestzak-broekzak operatie dus, een concurrentieslag tussen twee titels van dezelfde groep.

Meer dan één hoofdredacteur lanceerde het idee om de buitenlandredactie gewoon af te schaffen. In de plaats daarvan zou men een goedkoop abonnement nemen op de buitenland-artikels van de Grote Provinciale Dagbladen (GPD), een Nederlandse gezamenlijke organisatie van lokale kranten die hun lezers via een internationaal netwerk van freelance journalisten goede producten konden leveren, waar ook in de provincie interesse voor was. De naam veranderde twee keer – tot Gemeenschappelijke Persdienst en tot Geassocieerde Pers Diensten vooraleer de GPD in 2013 werd opgeheven. Een of twee redacteurs van De Standaard zouden uit die kant en klare artikels kiezen en die met een druk op de knop naar de eindredactie sturen. Niets gemakkelijker en goedkoper dan dat. Maar men had wel gemengde gevoelens over de mogelijke reacties en dus mocht de redactie buitenland wel blijven bestaan.

Weg met de generatie van 1968

Maar dan wel met een andere bezetting. Om de journalisten die eind jaren 60 en begin jaren 70 aan de slag waren gegaan, de zogenaamde 68-tards, de generatie van de grote revolte van 1968 in Frankrijk tegen president de Gaulle en in Leuven rond “Leuven Vlaams”, weg te krijgen, werden verschillende tactieken toegepast. Op basis van idiote theorieën van economen dat mensen boven de 50 jaar oud, versleten en vastgeroest zijn – wat uiteraard niet geldt voor gescleroseerde directieleden – werd de hoofdredacteur rondgestuurd met de vraag of de mensen van die leeftijdsgroep niet wilden ophoepelen en, indien niet, dat ze zelfstandigen zouden kunnen worden met een gegarandeerde afzet en inkomen per maand. Zoals al gezegd, stond de eerste die dat aannam al na enkele maanden zonder een cent op straat. De meeste mensen van die generatie konden hun werkzekerheid niet opgeven omwille van studerende kinderen, afbetaling van huis enz. Slechts één man zonder lasten, die al van plan was vier jaar later met brugpensioen te gaan ging in op het voorstel mits een riante opzegvergoeding en zonder enige opzegperiode te moeten uitdoen. Wat lukte. Al de anderen werden, op de lakeien na, nauwelijks twee jaar later collectief ontslagen omdat De Standaard plots een bedrijf in moeilijkheden zou zijn geworden, wat een grove leugen was. Maar de zaak was opgekuist. Doel bereikt.

De laatste jaren lijkt er weer wat meer budget beschikbaar voor journalistiek. Er kan weer worden gereisd en er worden geregeld “correspondenten” uitgestuurd voor tijdelijke opdrachten. En onder de volgende generatie zit er hier en daar ook zeker talent, zij het binnen de grenzen van de “mainstream”. Echte journalistieke vrijheid is er (nog?) niet. En het label “kwaliteitskrant” is nog lang niet opnieuw verworven. Een van de negatieve verworvenheden van wat men de “revolutie van 1990” zou kunnen noemen is een overvloed aan overbodige berichten, veel te veel bladzijden, een rommelige lay-out – De Standaard der Letteren is zo slecht gemaakt dat hij afstotend werkt – en het eindeloze aantal van te grote foto’s, van rubriekjes allerhande klein en groot – zo moeten er elke dag een paar bladzijden dwangmatig worden gevuld met foto’s onder de naam “Ooggetuige” of met een lang stuk onder de titel “Het verhaal”. De lezer wordt verder geteisterd door een leger van columnisten, die in feite de journalisten vervangen bij het duiden van het nieuws, en meestal weinig of niets te vertellen hebben, soms zelfs uitblinken door aansporingen tot geweld en racisme. Het is een krant in een keurslijf geworden, een verstarde krant, die nood heeft aan een doordachte en intelligente herziening.

The Bachelor’s Inn

De jongste geschiedenis van De Standaard is niet uniek. Men treft dezelfde negatieve evolutie aan in heel Europa. Grotere en kleinere kranten die vroeger zeer lezenswaardig waren door hun brede gamma van berichtgeving haakten af zoals De Standaard. Voorbeelden zijn het Nederlands-protestante Trouw, De Volkskrant en vele provinciale dagbladen. In Ierland was de The Irish Times een zeer goede krant. Het was een plezier die tegen de middag te gaan lezen in The Bachelor’s Inn aan Bachelor’s Walk aan de Liffy in Dublin bij het drinken van een pint Guinness. Helaas komt er aan vele goede en aangename dingen een einde. In België waren dagbladen zoals Het Belang van Limburg en de Gazet van Antwerpen lezenswaardig omdat ze veel verder keken dan hun stad en provincie. Nu produceren ze nog enkel lokaal nieuws. Het zijn kranten met een zeer laag niveau geworden.

De eerste krant om snel komaf te maken met alle buitenlands gedoe was Het Laatste Nieuws. Maar die krant heeft zich de laatste jaren wel wat herpakt. Het is afgestapt van louter faits divers en sensationele journalistiek en werkt breder dan lokaal nieuws. Hopelijk herpakken ook de andere kranten zich, stappen ze af van te leveren van wat ze denken dat “de mensen willen”, maar waarover ze nooit enig ernstig onderzoek deden. Een krant mag, moet zelfs, inspirerend werken, de lezer iets bijbrengen en leren nadenken. Anders zijn kranten ten dode opgeschreven. Waarom betalen voor wat je ook gratis op radio en tv kunt horen en zien of op internet kunt vinden? Meerwaarde bieden is een antwoord op die vraag.

 

Paul Vanden Bavière is historicus en actief gepensioneerd journalist. Werkte bijna 30 jaar in de dagbladpers. Schreef talloze krantenartikels en achtergrondbijdragen voor tijdschriften en verzamelwerken. Daarnaast ook een aantal boeken, zoals over de opkomst van het islamitisch fundamentalisme (1995) en de Koerdische kwestie. Werd medeoprichter van Uitpers uit onvrede met de berichtgeving in de mainstreampers, die zich meer laat meeslepen door desinformatie en propaganda.

 

Dit artikel is eerder gepubliceerd in de Uitpers.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!