Opinie - Jos Van Der Hoeven

Is onderwijs een zwaar beroep? Dat is de verkeerde vraag

Deze vraag lijkt de laatste weken de vraag van één miljoen te zijn. Maar ze is niet te beantwoorden en daarom dus de verkeerde vraag. De juiste vraag is wat ons onderwijs en de onderwijspersoneelsleden ons waard zijn. Wat hebben wij nog voor hen over?

woensdag 23 mei 2018 12:00
Spread the love

Laten we eerlijk zijn: de vraag van één miljoen is geen maatschappelijke vraag, maar een vraag die louter om politieke redenen wordt gesteld. Hierop een positief antwoord geven, is niet toegelaten omdat dat antwoord onvoldoende pensioenbesparingen en dus onvoldoende middelen oplevert opdat in andere sectoren personen vóór de pensioenleeftijd met pensioen zouden kunnen gaan. Een negatief antwoord geven ligt ook moeilijk omdat men dan ronduit zou zeggen dat elke euro die op het pensioen van de onderwijspersoneelsleden zou worden bespaard naar andere sectoren gaat. En dat ligt voor sommige politici om politieke redenen ook te gevoelig. Maar laten we ook eerlijk zijn over iets anders: geen enkele beroepsgroep wordt de laatste jaren inzake pensioenen zo zwaar geviseerd als het onderwijspersoneel. En dit naast de andere verwijten die ze geregeld te horen krijgen.

Welke vragen moeten dan wel gesteld worden?

1. Is er vandaag een verband tussen de onderwijspensioenen en het uitoefenen van een zwaar beroep?

Vandaag wordt de discussie gevoerd over de zware beroepen. Welke beroepen zijn zwaar en welke mensen moeten dus de kans krijgen om vroeger met pensioen te gaan dan op de wettelijk bepaalde pensioendatum? In de context van werken tot 65/67 jaar is dit een eervolle vraag, maar hoe meer beroepen als zwaar worden geclassificeerd, hoe meer geld er nodig is om dat vervroegd pensioen te betalen. Geld waarvan men zegt dat dat er niet is. Op zich is dat al niet juist. Het besteden van het beschikbaar geld is immers een kwestie van politiek de juiste prioriteiten te leggen. En als men die elders legt, dan moet dat geld ook elders gehaald worden. Waar vandaan? Voor de openbare sector: vooral van de onderwijspensioenen! Waarom? Omdat sommigen stellen dat die pensioenen vandaag al gekoppeld zijn aan de uitoefening van een zwaar beroep. En het onderwijsberoep is toch wel het laatste beroep dat als zwaar kan worden aanzien…

Er wordt dus zomaar ineens een verband gelegd tussen de huidige onderwijspensioenen en het uitoefenen van een zwaar beroep. Maar dat verband bestaat vandaag niet en is er ook nooit geweest. En mocht dat er wel geweest zijn, waarom zou het onderwijsberoep dan nu ineens minder zwaar zijn dan voorheen? De onderwijspensioenen zijn wat ze zijn omwille van de specifieke pensioenregeling die al tientallen jaren geldt voor de overheidssector., al van toen het woord ‘zwaar beroep’ politiek nog niet was uitgevonden. Bovendien vergeet men in deze discussie dat het onderwijspersoneel een vlakke loopbaan heeft en dat de kans op bevorderingen en dus op een hoger pensioen quasi nihil is. En dit in tegenstelling tot de andere overheidssectoren. Ook de vergelijking met de privésector gaat niet op omdat hooggeschoolden werkzaam in de privésector, in het overgrote deel van de gevallen ook een groepsverzekering hebben.

2. Zijn de drie B’s van Coens toch het antwoord op de vraag van één miljoen?

Mieke Van Hecke, op 16 mei te gast bij Van Gils en Gasten, is van mening dat het onderwijsberoep een zwaar beroep is en vindt in het bijzonder dat de personeelsleden werkzaam in de drie B’s (een verwijzing naar gewezen onderwijsminister Coens die daarmee bedoelde het basisonderwijs, het buitengewoon onderwijs en het beroepsonderwijs) een zwaar beroep uitoefenen. Maar Coens was wel minister van onderwijs in de jaren ’80. Dat is 40 jaar geleden! Maar ondertussen is iedereen het er wel over eens dat het onderwijsberoep van 40 jaar geleden niet meer te vergelijken valt met dat van vandaag. Bovendien is de organisatie én de financiering van het onderwijs in die 40 jaar ook wel gewijzigd en is het dus niet evident om zo maar te stellen dat de drie B’s het antwoord zijn op de foutieve vraag naar de zware beroepen in het onderwijs.

3. Wie wil er nog een beroep uitoefenen dat steeds door het slijk gehaald wordt?

In heel deze discussie vergeet men ook de loonstudie die voormalig minister Vanderpoorten in 2001 liet uitvoeren. De conclusie daarvan was nochtans duidelijk: de lonen in het Vlaams onderwijs zijn lager dan die in de privésector, maar dat wordt goedgemaakt door de langere vakantieperiodes, de verschillende uitstapregelingen, de vaste benoeming en het overheidspensioen. We gaan even dieper in op deze aspecten.

In het Vlaams onderwijs bestaat de uitstapregeling (de mogelijkheid om enkele jaren vóór de pensioendatum uit te stappen) alleen nog maar voor het personeel van het kleuteronderwijs. Waarom? Omdat de Vlaamse overheid ervan uitging dat kleuteronderwijzers en – onderwijzeressen een zwaar beroep uitoefenden. En hoe zit het trouwens met de uitstapregelingen in het Franstalig onderwijs en in de andere overheidssectoren? Wordt dit aspect in de huidige pensioendiscussies wel meegenomen?

Aan de overheidspensioenen werd ook al geknabbeld. Zo werd de diplomabonificatie afgeschaft en dit zowel voor het recht op pensioen als voor de berekening ervan. Deze afschaffing had het grootste effect in de onderwijssector. Dat dit ook voor de berekening zou gebeuren, werd enkele jaren geleden bovendien ook nog ontkend door zowel de minister van pensioenen als door de voorzitter van de grootste regeringspartij. Gevolg: een lager pensioen dat weliswaar door langer te werken door sommigen – maar lang niet door iedereen – kan goedgemaakt worden. Als men nu in het kader van de discussie over de zware beroepen de gunstige pensioennoemer voor het onderwijspersoneel afschaft, dan zal het onderwijspensioen nogmaals verlagen. Dat verlies zal niemand nog door langer te werken goed kunnen maken. Daarenboven zal – als het regeerakkoord verder wordt uitgevoerd – het overheidspensioen binnen afzienbare tijd niet meer berekend worden op basis van het loon van de laatste 10 jaar, maar op basis van het loon over de volledige loopbaan, met nogmaals een verlaging van het overheidspensioen tot gevolg! Noch de pensioenminister, noch de voorzitter van de grootste regeringspartij moet nu zeggen dat dat niet zal gebeuren. We geloven die mensen niet meer.

Over de aanvallen op de vaste benoeming in het onderwijs en de jaloerse afgunstige blikken als het gaat over de vakantie van het onderwijspersoneel zullen we het niet verder hebben, maar de conclusie van dit alles is wel duidelijk: door al die aanvallen wordt het onderwijsberoep niet aantrekkelijker en zal het tekort aan onderwijspersoneelsleden in de toekomst alleen nog maar vergroten. Jammer!

4. Bestaat er nog recht op zekerheid?

Werknemers, ook de personeelsleden van het onderwijs, hebben recht op zekerheid. Wat hen vandaag of gisteren wordt of werd beloofd, moet hen morgen ook worden gegeven. De Vlaamse en de federale overheid hebben dat recht al met de voeten getreden door de afschaffing van de uitstapregelingen, het verhogen van de pensioenleeftijd en de afschaffing van de diplomabonificatie. In het kader van de discussie over de zware beroepen en de daaraan gekoppelde afschaffing van de gunstige onderwijspensioennoemer stelt zich ook de vraag wat men zal doen met het verleden. Zullen de nieuwe regels ook van toepassing zijn op het verleden of is verworven wat verworven werd? In het eerste geval zal weer een fatsoengrens worden overschreden. Hoeft het nog gezegd te worden dat de voorzitter van de grootste regeringspartij ooit gezegd heeft dat er niet zal geraakt worden aan het verleden?

5. Worden de onderwijspensioenen beter geen bevoegdheid van de Gemeenschappen?

De Vlaamse en federale overheid voeren geen op elkaar afgestemd beleid. De Vlaamse Regering én de Vlaamse regeringspartijen willen de aantrekkelijkheid van het onderwijsberoep opkrikken. Dat is een eerbare doelstelling, maar een onmogelijke taak als de federale overheid en de federale regeringspartijen deze doelstelling tegenwerken door het pensioenbeleid dat zij voeren. Onderwijspersoneelsleden hebben recht op een goed statuut en hebben recht op een stabiel arbeids- en pensioenklimaat. Dat hun pensioen deel uitmaakt van hun statuut, toonde de loonstudie goed aan. Dat er inzake de berekeningswijze van hun pensioenen vragen kunnen gesteld worden, moet niet ontkend worden. Maar alleen als die vragen en de antwoorden daarop in hun geheel bekeken worden binnen eenzelfde Regering, kan er echt werk gemaakt worden van een aantrekkelijk onderwijsberoep.

take down
the paywall
steun ons nu!