Boekrecensie -

Wereldverbeteraars, ophemelen of uitspuwen?

Wereldverbeteraars? Bestaan ze? Of zijn het toch maar mensen? Is hun voorbeeld nastrevenswaadig of net niet? Filosofe en journaliste Larissa Macfarquhar schreef er een boek over.

maandag 14 november 2016 12:55
Spread the love




De filosofe en journaliste Larissa Macfarquhar – die werkt voor The New Yorker – schreef in 2015 ‘Strangers Drowning: Voyages to the Brink of Moral Extremity’ dat nu bij Atlas Contact verschijnt onder de titel ‘Wereldverbeteraars, een filosofische verkenning van altruïsme’. Macfarquhar spreekt bij gebrek aan een betere term over do-gooders wat dan in het Nederlands ‘wereldverbeteraars’ is geworden.

Ook de ondertitel Voyages to the Brink of Moral Extremity wordt wat eigenzinnig en naar mijn smaak niet zo geslaagd vertaald als ‘een filosofische verkenning van altruïsme’. Hiermee wordt verwezen naar de term die de Franse filosoof Auguste Comte halverwege de 19de eeuw introduceerde als een seculiere benaming voor ‘menselijke goedheid’ zonder daar een uitgesproken positief of negatief waardeoordeel aan te hechten.

Ambivalente term

In Voyages to the Brink of Moral Extremity wordt echter te verstaan gegeven dat er limieten zijn aan die goedheid en als die overschreden worden is de wereldverbeteraar in de ogen van gewone mensen al gauw een zeurpiet of een raar soort bemoeial die wil helpen, maar uiteindelijk maar zijn neus in andermans zaken steekt. Daardoor krijgt het begrip ook een negatieve connotatie.

‘Een wereldverbeteraar kent geen gewoon leven, want goeddoen is zijn leven. Dat maakt hem tot een goed mens, maar er zit ook een perverse kant aan: hij houdt van noodweer, hij is een soort deugdzame jager op andermans ongeluk.’ (p. 18) Er hangt een zekere ambivalentie rond de term. Moet je die mensen nu ophemelen of uitspuwen? Eigenlijk is dat de vraag die in heel dit boek doorklinkt en Macfarquhar antwoordt daar zelf niet op.

Verhalen van wereldverbeteraars

Macfarquhar beperkt zich tot het bij elkaar brengen van verhalen over de levens van wereldverbeteraars – geen Gandhi’s of Moeder Teresa’s maar gewone mensen – over hoe ze tot de morele principes waar ze naar leven zijn gekomen, en over de keuzes waartoe ze zichzelf dwongen. De in dit boek beschreven wereldverbeteraars verschillen enorm van elkaar. Sommige zijn gelovig, andere niet. Sommige hebben geen kinderen, andere juist heel veel. Sommige geven veel om dieren, andere in het geheel niet. Sommige vinden lijden zinloos en hopen dat het kan worden uitgebannen, andere zijn van mening dat lijden juist compassie mogelijk maakt en deel van de kern van het menselijk zijn is.

In het totaal werden er veertien, vaak breed uitgesponnen verhalen opgenomen waarbij de auteur bewust geen uiterlijke beschrijving van haar figuren geeft om de lezer niet af te leiden van de gedachtegang van het personage.

Een voorbeeld. Nadat Julia Wise haar vriend had toegelaten om vier dollar uit te geven aan een gesuikerde appel begon haar geweten te spreken. ‘Met haar egoïstisch verlangen naar die appel,’ schrijft MacFarquhar, ‘heeft zij een familie minder van een antimalaria muskietennet of van een ontwormingsmedicijn dat het leven van een kind had kunnen redden, kunnen voorzien.’ Wise werd maatschappelijk werker en huwde met Jeff Kaufmann die zoals zij heel zijn leven focuste op genereus geven. Hun gezamenlijke missie werd het opsturen van geld naar mensen in verre streken om het lijden in de wereld te verzachten. Daarom beperkten zij hun wekelijkse uitgaven tot 38 dollar zodat zij tienduizenden dollars aan liefdadigheid konden besteden. Moeten wij mensen zoals Julia en Jeff bewonderen of zijn dat ongelooflijk saaie mensen die lijden aan een ongeneeslijke weggeefdrift? MacFarquhar antwoordt niet, maar met die vraag bleef ik na dit verhaal zitten.

Geen helden of martelaren

Het boek bestaat echter niet alleen uit verhalen, maar ook uit drie kortere delen die MacFarquhar ‘Het ondermijnen van wereldverbeteraars’ noemt en waarin zij enkele filosofische excursies maakt in de wereld van het altruïsme. Ook daar klinkt niet de eigen stem van de auteur door, maar de verwijzingen naar filosofen en schrijvers die weerwerk bieden aan het al te zoetsappige verhaal van de door haar opgevoerde wereldverbeteraars. Zo haalt zij Robespierre als klassiek voorbeeld van the Brink of Moral Extremity uit de historische kast (‘Een fanatieke wereldverbeteraar die zijn vijanden ombracht op morele gronden, omwille van de rechtvaardigheid.’). Waar en wanneer hebben we dat nog gehoord?

Zij citeert ook met instemming Ivan Illich die in 1968 jonge Amerikanen in Mexico als volgt toesprak: ‘Als je per se met de armen wilt werken, als je dat als je roeping beschouwt, ga dan in elk geval aan de slag bij armen die jou kunnen vertellen dat je moet oprotten.’ En hij geeft ze nog als toemaatje mee: ‘En het is ontzettend schadelijk voor jezelf om iets wat jij wilt doen als ‘goed’, als een ‘offer’ of als ‘hulp’ te bestempelen’. (p. 202)

Literatuur dan maar

Pas echt sterk wordt haar boek als de auteur in ‘Het ondermijnen van wereldverbeteraars, deel 3’ een aantal voorbeelden geeft uit de literatuur waarin extreme moraliteit en een grote toewijding aan abstracte idealen vrijwel altijd als verdacht worden gepresenteerd. Zij verwijst onder meer naar ‘La Peste’ van Albert Camus en dan vooral naar het hoofdpersonage, de dappere dokter Rieux, die niet oploopt met wereldverbeteraars: ‘Er is in dit alles geen sprake van heldhaftigheid. Het is een kwestie van mijn werk doen. (..) Ik voel meer verbondenheid met de verslagenen dan met de heiligen. Heldendom en heiligheid zeggen me eigenlijk niet zo veel. Ik vind het interessanter om man te zijn.’ (p. 321)

Dat is niet alleen de houding van de existentialist die Camus was, maar ook die van de sterke romancier die geen eendimensionaal personage zal opvoeren, maar integendeel vertrekt van de complexiteit van de wereld en van de ambiguïteit die aanwezig is in het menselijke hart. Laten wij ons hoeden voor helden en martelaren, want zij zijn in al hun volmaaktheid onmenselijk.

Op het ogenblik dat er in Rome een grote show plaats vond om Moeder Teresa tot Sint-Teresa van Calcutta te bombarderen – dat is pas een voorbeeld van moral extremity – las ik als tegengewicht de schitterende collaboratieroman ‘Wil’ van Jeroen Olyslaegers. De auteur voert een zekere Wilfried Wils op die hulpagent is in Antwerpen als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Wil geniet het vertrouwen van in de collaboratie verzeilende flaminganten, maar eveneens van weerstanders. Deze roman staat bol van de ambiguïteit: ‘tweezak’ is dan ook een van de meest gebruikte woorden in het boek. Wil deugt niet voor idealisme of heldendom, zijn woorden en daden en zijn afwachtende stiltes zijn halfhartig. Hij kijkt de kat uit de boom en hoopt dat het allemaal wel zal overwaaien. Olyslaegers zoekt de nuance op en vervalt niet in simpel sjabloondenken.

In haar slothoofdstuk stelt MacFarquhar: ‘Als al deze elementen – de erkenning van smerigheid en onvolmaaktheid, de afkeer van preken, het loven van complexiteit en eigenaardigheid en het wantrouwen van abstractie, het gebod om van gewone mensen in je omgeving in plaats van een ideaal van de mensheid te houden – worden samengevoegd, vormen ze bij elkaar een impliciete aansporing om de mens in al zijn onvolmaaktheid te aanvaarden. Je moet houden van de mens zoals hij is, niet zoals hij zou moeten of zou kunnen zijn.’ (p. 323)

Na het lezen van ‘Wil’ denk ik dat Olyslaegers die uitspraak wel zal willen beamen en ikzelf heb me, na lectuur van ‘Wereldverbeteraars’, voorgenomen om meer goede literatuur te gaan lezen waarin geen plaats is voor do-gooders van het eendimensionale type.

take down
the paywall
steun ons nu!