Ecologisme en de sprong naar links in ‘Vrijheid en Zekerheid’
Boekrecensie -

Ecologisme en de sprong naar links in ‘Vrijheid en Zekerheid’

Dirk Holemans, coördinator van denktank Oikos en ‘ecodenker’ van Groen schreef een mijlpaal van een boek. Terwijl vele ecologen enkele jaren terug nog dachten dat we het klimaat via de vrije markt konden redden, lezen we in 'Vrijheid & Zekerheid' het relaas van een ideologische zoektocht naar een groter en nadrukkelijk links verhaal. Blijft onderbelicht: het trefwoord ‘gelijkheid’ en de weg er naar toe.

zondag 6 november 2016 09:12
Spread the love



@Children of Men (2006)

‘We moeten terug ideologisch durven nadenken’, dat is de wind die Dirk Holemans in de zeilen van het ecologische denken wil blazen met zijn essay Vrijheid & Zekerheid. Dat is twee keer goed nieuws, omdat het neerkomt op een erkenning dat het hieraan in het verleden schortte en omdat hij meteen de koers uitzet met een weliswaar schoorvoetende maar significante sprong in de richting van een ecologisch socialisme.

Dat is wel diametraal de andere richting uit dan die van de federale fractieleider Ecolo-Groen, Kristof Calvo, die met zijn recent fluogroen manifest F*ck de zijlijn de liberale toer op wil. Calvo vindt ondernemers zoals Marc Coucke (1,45 miljard euro winst, 0,0 euro belastingen) geweldig: ‘zo hebben we er meer nodig’.

Het is natuurlijk van belang dat we een onderscheid blijven maken tussen de auteur van een boek en het programma van een partij. Maar Holemans is onmiskenbaar een belangrijke partij-ideoloog van Groen, hij heeft het in zijn boek ook regelmatig over andere partijen als sp.a, Open VLD, N-VA en één keertje over ‘radicaal-links’ en voor een faire lezing van zijn boek moeten we het ruimere perspectief van waaruit het geschreven is voor ogen houden.

Het is net tegen deze achtergrond dat we dit boek naar waarde kunnen schatten. En waardevol is het zeker. Hopelijk mist het zijn impact op de partijlijn niet zodat ook Ecolo en Groen de linkse bocht maken die andere groene partijen hen al voor gingen.

Woorden heroveren

In een tijd waarin het wereldbeeld van partijen gereduceerd geraakte tot reclameslogans, gedragen partijleiders zich soms alsof ze een patent op woorden hebben. Liberalen claimen voortdurend het woordje ‘vrijheid’ en het conservatieve kamp vereenzelvigd zich met ‘zekerheid’. ‘De staat’ zou vervolgens iets van de socialisten zijn, bomen en bijen van de ecologen. Simpel toch?

Het is de verdienste van Holemans dat hij vertrekt vanuit een historisch onderzoek – geïnspireerd door Zygmunt Baumans analyse van de ‘Liquid Modernity’ – met het oog op een herziende invulling van deze twee begrippen, vrijheid en zekerheid. Vroeger gaven kerk, gezin en school veel zekerheid maar was er weinig ruimte voor vrijheid. Vanaf de jaren 1950 kwam daar verandering in door de uitbouw van de welvaartsstaat en de emancipatiebewegingen van de jaren 1960.

Maar vanaf de jaren 1970, met de neoliberale wending, werd vrijheid steeds meer een hyperindividuele aangelegenheid waarbij mijn vrijheid moet concurreren met van die van anderen. Met de zich terugtrekkende sociale staat is onzekerheid troef. Vooral de vrijheid van de markt krijgt vandaag steun, ons rest de onzekerheid.

Holemans zet daar het concept ‘autonomie in verbondenheid’ tegenover: we moeten opnieuw als geëngageerde burgers samen leren werken zodat ‘vrijheid’ en ‘zekerheid’ terug in evenwicht komen. Dat vereist dat we een duurzame toekomstvisie ontwikkelen waarin deze woorden centraal staan en ook een nieuwe invulling krijgen. Echte vrijheid is immers een collectieve aangelegenheid. Dat vereist een sociaaleconomische systeemverandering waarbij actieve burgers coöperatief van onderuit weerbare en duurzame structuren uitbouwen, met het oog op zekerheid voor en door iedereen.

Mijn opmerkingen over de stijl, de zelfbevestigende biografische uitweidingen en de eenzijdige selectie van inspirerende filosofen – het mag allemaal niet te marxistisch klinken want dat is een ander kamp – laat ik graag terzijde. In dit boek is het de eigenzinnige constructie van richtingaanwijzers die onze aandacht vraagt. Het staat namelijk nu al vast dat Holemans een boeiend ideologisch discussieparcours zal afleggen binnen de ecologische beweging, te beginnen bij Bond Beter leefmilieu en haar 140 natuur- en milieuverenigingen.

Het kompas

Voor de beoogde reis naar een betere toekomst reikt een didactische Holemans de lezer een ‘kompas’, een ‘reisgids’ en een ‘voertuig’ aan. Als boekcover koos hij niet zomaar voor een zomers schilderij van Hopper, met een maagdelijk witte zeilboot die begeleid door een seinhuis een propere blauwe zee tegemoet vaart onder een beloftevolle open hemel.




Het kompas is het verhaal van het ‘ecologisme’ dat de auteur nadrukkelijk onder deze noemer in de markt wil zetten als opvolger van het liberalisme en het socialisme. Het liberalisme ontstond in een tijd van bloedige godsdienstoorlogen. Het streefde aldus Holemans naar de ontwikkeling van de democratische rechtstaat en humanistische principes die voor iedere burger zouden moeten gelden, ongeacht het geloof. (Dat het ook om een ideologie ging van privaat bezit, persoonlijke verrijking ten koste van anderen en individueel eigenbelang, laat de auteur terzijde.)

 

Het socialisme begrijpt hij vervolgens als een streven naar meer gelijkheid en rechtvaardigheid via de uitbouw van de sociale welvaartsstaat. Deze maatschappijvisie ontstond als reactie op de schielijke uitbuiting van arbeiders tijdens de Industriële revolutie. (Het communisme wordt in deze geschiedenisles helaas intellectueel niet ernstig genomen, zelfs weggewist, afgezien van enkele negatieve verwijzingen naar de collectivistische bureaucratie van de Sovjets.)

Het tekort aan beide grote verhalen, aldus de auteur, is dat ze de grenzen van de planeet niet erkennen. Het ecologisme is daarom op zijn beurt ontstaan als antwoord op het probleem van het ‘productivisme’: het steeds meer willen produceren op een eindige planeet met de destructieve logica van vervuiling en ontginning van natuurlijke bronnen tot gevolg.

Holemans kan terecht het probleem van het productivisme en het extractivisme niet genoeg benadrukken. De lopende protesten in Standing Rock in de VS, tegen de aanleg van een petro-pijplijn, toont hoe intens maar ook hoe noodzakelijk die strijd is.

Maar omdat Holemans zo nadrukkelijk de eigen vlag van het ecologisme wil neerplanten, sluit hij jammer genoeg wel een aantal deuren. Zo wil de auteur het ecologische denken verder uitwerken met een sociaaleconomische visie, sprokkelt daarvoor ideeën bij een reeks socialistische filosofen (zoals Hannah Arendt, Karl Polanyi, Amartya Sen, Wolfgang Streeck, Richard Sennett, Noami Klein) maar hij wil de socialistische voorstellen die deze denkers (dikwijls marxisten[1]) aanreiken, krampachtig buiten beeld houden.

Nieuwe verzuiling?

Daarmee mist de auteur de kans op de verbredingsbeweging die met zijn denkoefening is ingezet en kom je opnieuw in kunstmatige kampjes terecht. Ook een gemiste kans: de auteur wil met zijn versie van het ecologisme vooral de recente burgerinitiatieven op een podium zetten en van een ideologische kapstok voorzien, maar slaat vreemd genoeg geen bruggen naar het bredere middenveld en dus naar de vele burgerbewegingen die al langer bestaan. Zoals de vakbonden, de mutualiteiten of het sociaal-cultureel werk.

Daardoor bekruipt je als lezer bij momenten het gevoel dat er hier aan een ‘nieuwe verzuiling’ wordt gewerkt: een partijpolitieke recuperatiepoging van een deel van de civiele maatschappij. Hoopt Groen na sp.a en CD&V op een eigen zuil? Dat komt neer op versnippering en werkt de kracht van een collectieve tegenbeweging tegen.

Over de vakbonden lezen we bijvoorbeeld enkel kort en zuinig dat ‘hun rol in de 21ste eeuw nog niet is uitgespeeld’. De zin erna stelt de auteur dat zijn voorkeur gaat naar zoiets als ‘stadsbonden’. Met die ene zin miskent Holemans helaas de essentie van de syndicale beweging als internationaal front voor de werkende mensen tegen macht van de bezittende klasse. Hoe kan je nu als groene ideoloog het hedendaagse neoliberaal offensief weerstaan als je het belang van de cavalerie van je eigen burgertroepen miskent?

Kortom, het kompas dat Holemans aanreikt, wijst wel in de juiste richting maar wekt de valse indruk dat er in die richting geen ander leven te bespeuren valt dan de richting die Agalev zoveel jaren geleden al had uitgezet: ‘we moeten vooral als individu anders gaan leven’.

Natuurlijk is het zo dat veel socialistische partijen nog al te dikwijls de nood aan een ecologisch denken flagrant onderschatten – afgezien van de occasionele campagnes die veel weghebben van greenwashing omdat het doorgaans bij die campagnes blijft – maar je kan moeilijk doen alsof er vandaag geen eco-socialistische initiatieven en bewegingen zijn.

Maar nogmaals: de meerwaarde van Holemans’ analyse is dat hij breekt met het luchtkasteel van het ‘groene kapitalisme’. Dat getuigt van voortschrijdend inzicht, wellicht onder stimulans van het boek De mythe van de groene economie, waar Holemans in 2012 nog veel sceptischer over was.

De reisgids

Vervolgens, de reisgids: we moeten samen terug vanuit een collectief belang leren denken. Volgens Adam Smith is eigenbelang de grote drijfveer achter de vrije markt. Want de bakker bakt geen brood omdat wij honger hebben, wel omdat dit geld oplevert. Dit concurrentiemodel maakt ons ziek, winstbejag stort onze samenleving in de afgrond. De homo economicus moet daarom een homo collaborans worden. Een transitie is nodig van een consumptiemaatschappij naar een deelmaatschappij met kringloopeconomie.

In dit mens- en wereldbeeld ligt de nadruk op samenwerking en verbondenheid met mens en natuur. Holemans hanteert hier voortdurend een schema: een piramidestructuur met aan de uiteinden de markt, de staat en de burger. Die laatste zou veel meer marge moeten krijgen.

Problematisch echter, is het simplisme van dit schema. Want we staan helemaal niet voor een oppositie tussen de staat versus de markt. We leven vandaag immers steeds meer onder het juk van een staatskapitalisme: om een markteconomie mogelijk te maken, hebben liberalen een bourgeoisstaat nodig. Niet de staat op zich is het probleem, maar dat die als instrument functioneert tegen de belangen van de brede bevolking in.

In dit schema lijkt het ook alsof socialisten per definitie voor een top-down etatisme zijn en niets met burgerparticipatie te maken willen hebben. Het gaat eerder om een meningsverschil: in tegenstelling tot het ecologisme van Holemans gaat een klassieke socialist ervan uit dat de beste bescherming van de burgers nog altijd te vinden is in een sterke sociale en democratische overheid.

Adam Smith pleitte nota bene voor meer marktwerking omdat hij in zijn tijd geconfronteerd werd met een staatsapparaat in handen van een egoïstische aristocratie. Het kapitalisme heeft daar grotendeels komaf mee gemaakt en onder druk van ‘het rode gevaar’ tijdens de Koude Oorlog werd een verzorgingsstaat uitgebouwd. De impasse die we vandaag meemaken, is dat de opbouw van deze sociale en democratische staat door neoliberalen afgebouwd en uitverkocht wordt, in ruil voor een autoritaire staat in dienst van de economische elites.

De uitdaging is dus: de publieke samenwerking heroveren en herinrichten, niet afbouwen. Hoe breek je de neoliberale staatsgreep? Anders gezegd: we hebben niet méér burger nodig en minder staat. Wij als burgers moeten de staat heroveren zodat we onze publieke dienstverlening kunnen vrijwaren en de sociaaleconomische onderbouw kunnen herorganiseren in het belang van de mensen, niet de winst.

Een van de grote gevaren van een pleidooi voor meer commons via coöperatieven en burgerinitiatieven (cf. de reisgids) is bovendien dat neoliberale bewindvoerders deze tendens naar méér participatie en méér zelfbedruiping graag op een applaus onthalen, want het biedt hen alvast een ideale pretext om publieke structuren versneld af te bouwen.

Voluntarisme

Het risico van Holemans’ reisgids is bijgevolg dat we in ‘voluntarisme’ vervallen: het dwaalidee dat een mentaliteitswijziging op individueel vlak op zich vrijheid en zekerheid creëert. Er is natuurlijk meer nodig dat louter iets willen en utopisch durven denken. Verbinden’ en ‘samenwerken’ zijn mooie gebaren van broederlijkheid, maar dan wel om de strijd voor meer gelijkheid en vrijheid te versterken, niet tegen te werken.

De centrale boodschap van Marx is daarentegen dat vrijheid maar mogelijk is als we ons kunnen bevrijden van de sociaaleconomische noodzaak. De inzet is de onderbouw. ‘Dat vereist dat we zelf het beheer van onze economische productie in handen nemen en er zelf de vruchten van kunnen plukken.

Om dat effectief mogelijk te maken, heb je eigenlijk een publieke planning op internationale schaal nodig, volgens het motto: van ieder naar zijn vermogen aan ieder naar zijn behoeften. We beschikken vandaag over de wetenschap en de technologie om een sociale en duurzame samenleving mogelijk te maken op deze planeet.

Dat vereist weliswaar ook een mentaliteitswijziging en ‘anders durven denken’. Maar met een andere mentaliteit alleen, kan je er als geëngageerde burger niet geraken. Wat we nodig hebben, zijn strategieën om de monopolies van de multinationals te breken en de dictatuur van private banken af te werpen, zodat de faire en democratische economische initiatieven die Holemans terecht in de bloemetjes wil zetten niet langer margefenomenen zijn die worden plat geknepen, of vermarkt, zodra ze enigszins relevant worden.

Vrijheid als bevrijde tijd

Meer nog: een leefstraat kan een fris en schitterend initiatief zijn om je eigen sociale omgeving eens op een andere manier te ontdekken. Maar zodra het een norm wordt waar een moraliserende groepsdruk vanuit gaat, verhoog je de onvrijheid. Een repaircafé kan voor bewustwording zorgen en je praktisch vooruit helpen, maar we hebben vooral degelijke en duurzame producten nodig, wars van de commerce.

Dat vereist een efficiënte en duurzame aanpak op industriële schaal. Waarom zou je als (al dan niet flexwerkende) burger trouwens zelf voor al je voorzieningen moeten instaan in de weinige tijd die je over hebt? Want vrijheid komt neer op bevrijde tijd. Wat als je de tijd die je zou kunnen vrijmaken, niet wil besteden aan allerhande buurtinitiatieven gericht op je eigen levensonderhoud? Wat is er mis met een professionele arbeidsverdeling en de uitbouw van publieke diensten waar iedereen terecht kan?

Kortom, ook al is het ecologisch, sociaal en ethisch misschien een goeie zaak, je zit wel al snel in een keurslijf als je zelf (al dan niet vrijwillig) mee voor eigen voedsel, transport, energie, enzovoort, moet voorzien via allerhande coöperatieven die jouw participatie verwachten. En vooral: hoe zorg je er dan voor dat mensen die sociaal zwakker staan, meekunnen met deze initiatieven? Wij naar de biomarkt, zij naar Aldi – zo’n samenleving in verschillende snelheden kan je bezwaarlijk progressief noemen.

Er is geen derde weg

Het willen terugplooien op lokale burgerinitiatieven is anderzijds wel begrijpelijk. Het is nog niet zo lang geleden dat ecologen nog geloofden in een groen kapitalisme. Bij wijze van ontnuchtering gaat de aandacht nu vooral naar lokale, alternatieve initiatieven. Zelfs iets concreet doen, dat is ook de weg die vele mensen opzoeken die ontgoocheld zijn in de traditionele politiek, of ontmoedigd door de vele tegenslagen die de linkerzijde de afgelopen decennia moest incasseren.

Het gaat dus om een compensatiebeweging die het toelaat twee moeilijke hindernissen voorlopig uit te stellen: het is een refuge voor de politieke strijd en je hoeft niet meteen te breken met het liberale paradigma. Want je kan blijven denken dat de staat in wezen het grote probleem is (de klassieke riedel van liberalen) en dat je de excessen van de markt kan vermijden door meer in te zetten op een alternatieve markteconomie van morele en geëngageerde burgers onderling. Zoals liberale ideologen, kan je dan een lans breken voor ‘het spontane’ versus de moeizame weg van de uitbouw van duurzame en structurele organisaties.

Deze nieuwe ‘derde weg’ kan ook gemakkelijk op het enthousiasme rekenen van een breed publiek dat doorheen de jaren erg gepacificeerd en gedomesticeerd is geraakt en de noodzaak van een voortdurende politieke strijd tegen de belangen van de elite in uit het oog is verloren. Het conflict aangaan en blijven protesteren doe je natuurlijk niet voor je plezier. Toch zullen we die politieke strijd onvermijdelijk moeten voeren als we iets aan de huidige machtsverhoudingen willen veranderen.

Slingerbeweging

Het gevaar van deze derde weg is dat het mensen op een dwaalspoor stuurt, de ontgoocheling tegemoet, waardoor het fatalisme en het cynisme nog harder toeslaat. Natuurlijk is het niet verkeerd dat de aandacht voor lokale burgerinitiatieven als compensatiebeweging haar therapeutisch werk doet, zolang de slingerbeweging maar niet doorslaat in het dwaalidee dat je het in een moderne samenleving als samenwerkende burgers onderling alleen wel kan redden. Daarmee zet je veel te veel druk op deze initiatieven, schep je verkeerde verwachtingen die de uitbouw van deze waardevolle projecten bemoeilijkt.

Maar ook Holemans beseft dat die slinger niet mag doorslaan. De antipolitieke geste (ecologisme als escapisme) lijkt ook zijn bezorgdheid te zijn, aangezien hij herhaaldelijk tegen de vraag aanbotst welke rol de overheid vandaag kan spelen, en die vraag ook ernstig neemt. Maar dat mogen we van iemand met een politiek mandaat natuurlijk ook wel verwachten. Het schouderklopje aan het adres van burgerinitiatieven is waardevol maar wat hebben die er zelf aan als je hen als doel neemt? De vraag is welke doelen je voorop stelt waardoor zijzelf een stap vooruit geraken.

Het voertuig

Het voertuig, ten slotte, is wat Holemans in navolging van de linkse denker André Groz een ‘revolutionair reformisme’ noemt. In plaats van een vicieuze cirkel naar beneden moeten we bouwen aan ‘virtueuze cirkels’ die een evolutie inzetten van goed naar beter. Revolutionair reformisme gaat om een aaneenschakeling van verregaande hervormingen die elkaar aanvullen en versterken en die tegelijkertijd het politieke bewustzijn verhogen. Volgens Groz hebben we daarvoor politieke en publieke initiatieven nodig.

Opvallend: Holemans reduceert dat eigengereid tot lokale burgerinitiatieven. Want ’een structurele hervorming voer je niet top-down in’, klinkt het. Daarmee wijkt hij flink af van de vele auteurs waarop hij zich beroept en die wel het belang van een sociale overheid benadrukken. Om maar één voorbeeld te geven: hoe ga je die broodnodige vermogensbelasting invoeren als het niet top-down mag?

‘Het voertuig’ van Holemans blijft bijgevolg steken in een eclecticisme van initiatieven die in een achteraf geselecteerd worden op hun succes. Peer-to-peer initiatieven zoals Uber die uitdraaien op winstbejag of uitbuiting moeten we maar negeren, dat zijn ‘slechte voorbeelden’. Maar als die het de faire coöperatieven economisch onmogelijk maken, biedt het ecologisme daar helaas geen verweer tegen. Dan hangt het af van de ethiek (en het budget) van de consument. Ook de adoratie voor ‘horizontale netwerken’ is in vele gevallen een synoniem voor een veredelde marktwerking.

Sociaal utopisme

Het probleem: door de eenzijdige focus op dit lokaal eclecticisme kom je amper aan een reformisme toe, laat staan een revolutionair reformisme. Om het adjectief ‘revolutionair’ waar te maken, ontbreekt het in dit boek aan de nadruk op strijd, op het belang van politiseren in de eigenlijke zin van het woord en consequent oppositie voeren.

Tijdens de boekvoorstelling in Gent viel het bijvoorbeeld op hoe het schrikbeeld voor confrontatie speelde: met ‘revolutie’ moesten we zeker niet denken aan een opstand, of zoiets als ‘tijdens de nacht de stad in brand steken’, drukte de auteur ons op het hart. Maar mensen die bij het woord ‘revolutie’ meteen aan geweld denken, vergeten dat het revolutionaire in de eerste plaats zit in het doel dat je voor stelt, eerder dan de manier waarop je dat doel wil bereiken.

Holemans’ karikatuur van de revolutionaire strijd toont hoe reëel het is dat dit goedbedoelde manifest voor burgerinitiatieven blijft hangen in een tamme, burgerlijke houding. Als samentuinen en een belasting op vliegtickets uw sterkste voorbeelden zijn, gaan we de transitie niet rond krijgen. ‘Als je zo mensen op gang krijgt, is het toch niet verkeerd?’, hoor je dan.

Daar staat helaas tegenover dat je aanbeland bent bij een sociaal utopisme of Proudhonisme van de 21ste eeuw, met haar eigen alternatieve gated communities in de poriën van een kapitalistisch systeem dat zijn doorstart maakt naar een nieuwe feodale tijd waar een kleine groep oligarchen het lot van de wereld bepalen. Het komt er dan helaas op neer dat je een spelletje ‘good cop, bad cop’ aan het spelen bent, in samenspel met het dog-eat-dog kapitalisme.

De politieke praktijk…

Als we overigens naar Groen Gent kijken, meer bepaald naar hun kritiekloze, gelaten houding inzake het lopende optima-schandaal, dan zijn we toch nog ver verwijderd van een revolutionair elan. Of nog: Gent levert de klimaatschepen van een Gentse coalitie die staalreus ArcelorMittal een blanco vergunning geeft om de volgende jaren, tot in 2036, twintig keer meer uit te stoten dan alle Gentenaren samen.

Groen maakt ook deel uit van een coalitie die investeert in een nieuwe, extreem klimaatonvriendelijke petrochemische zone, die het annuleren van de monsterbiomassacentrale betreurt en via het Havenbedrijf honderd procent inzet op bulktransporten van soja en energiegewassen uit de andere kant van de wereld. We kunnen dat wel proberen door te spoelen met een lokaal biobiertje in een recyclagebeker in de intussen iets fietsvriendelijkere binnenstad.

Intellectueel afknijpen

Dat het adjectief ‘revolutionair’ in dit ecologisch essay prematuur klinkt, komt eveneens door de opvallende neiging van de auteur om het denkwerk van de auteurs waar hij naar verwijst, systematisch af te knijpen. Ik alludeerde er al op, laat ik daar tot slot nog even op ingaan.

Dat je het niet over groene marxisten zoals John Bellamy Foster wil hebben, is weliswaar een keuze. Je hoeft ook niet te vermelden dat Marx in zijn tijd zelf al fel de industriële vervuiling en uitbuiting aanklaagde en ijverde voor een ‘metabolisme’ tussen mens en natuur.

Of dat de jonge Sovjet-Unie het eerste land was dat beschermde natuurgebieden oprichtte, vanuit een ecologisch bewustzijn. Dat ging weliswaar compleet verloren toen met Stalin een ware ecocide begon die zeker niet moest onderdoen voor de aanslag op het klimaat die ‘kapitalisme’ heet. Stalin verloste ons dan wel van Hitler, maar van ecologie had hij niets begrepen. Maar het ecologische pionierswerk van hedendaagse socialistische landen zoals Cuba, had in een manifest over ecologie en politiek toch zeker niet misstaan.

Dat je als partij-ideoloog selectief wil zijn in het schrijven van de ideologische geschiedenis valt te begrijpen. Maar het verhaal herschrijven van de auteurs die je wel vermeldt, is intellectueel oneerlijk. Bijvoorbeeld: waarom Vandana Shiva uitvoerig bespreken wat haar ecologisch betoog betreft, maar zwijgen over haar socialisme? Je kan auteurs toch niet zomaar half&half recupereren om je eigen denkoefening met populair gezelschap te omringen?

Holemans vermeldt bijvoorbeeld ook de Canadese filosofe Naomi Klein, maar dan vooral omdat zij oproept tot de uitbouw van nieuwe sociale bewegingen. Zo kunnen we haar ook prijzen voor haar vegetarische levensstijl, maar dan gaan we voorbij aan de essentie van haar boodschap.

In een interview benadrukt Klein: ‘In enkele besprekingen wordt beweerd dat ik tegen het neoliberalisme, en niet het kapitalisme pleit. Ik denk dat ik in het boek erg duidelijk ben, en ik weet niet hoe ik nog duidelijker zou kunnen zijn: ik pak beide aan.’

Ze vat de stier dan ook bij de hoorns in haar boek te beginnen met de veelzeggende titel This Changes everything: Capitalism vs. the Climate (2014), waarin ze uitlegt waarom er vandaag geen niet-radicale oplossingen meer voorhanden zijn. Verandering volgt sowieso, aan ons de keuze: systeemverandering of klimaatcatastrofe.

Besluit: positief maar naïef

Veel linkse boeken laten zich kenmerken door een uitvoerige analyse van de crisis om vervolgens op het einde een aantal pagina’s toe te voegen met voorstellen van hoe het anders kan. Vrijheid & Zekerheid richt zich daarentegen vooral op wat de alternatieven kunnen zijn. Dat is positief, hoewel het omgekeerde hier speelt: in deze studie schort het wat aan de analyse van de problemen, waardoor natuurlijk ook de oplossingen haperen.

Holemans heeft het uitvoerig over maatschappijvisies die proberen in te grijpen op de realiteit, zoals het liberalisme en socialisme. Maar die sociaaleconomische realiteit zelf, het kapitalisme, onomwonden als problematisch systeem aanduiden, blijft een moeilijke aangelegenheid voor de auteur. Als hij out of the box wil denken, betekent dat: een uitweg voor het neoliberalisme zoeken, niet noodzakelijk het kapitalisme.

Ook in het verleden viel dit voorbehoud op te maken uit de gehanteerde semantische spin: Holemans had het over een ‘een gedereguleerd kapitalisme’, ‘de heersende neoliberale ideologie’, of ‘het kapitalisme zoals zich dat voordoet’, ‘het oude model dat krakend vastloopt’, ‘het casinokapitalisme’, ‘de doorholeconomie’, ‘de industriële consumptiemaatschappij’, het ‘monopoliekapitalisme’, de ‘primarksamenleving’. Enzovoort.

Verder lezen we ook dit soort nieuwlinkse verwarringen: ‘In de kennismaatschappij zijn immers niet de arbeiders, maar de kenniswerkers de emancipatorische klasse. Hun productiemiddel – hun hoofd en laptop – neem je hen niet zomaar af.’ Behoren deze kenniswerkers dan niet meer tot de werkende klasse van vandaag? En wie maakt die laptops? Is de klassenstrijd al gestreden?

Of nog: ‘het andere voorstel uit communistische hoek wil alle banken nationaliseren.’ Hoezo, ‘alle’? Welke partij stelt dat dan? Waarom zou er voor coöperatieve banken geen plaats kunnen zijn naast publieke banken? Met de invoering van het schot tussen spaar- en beleggingsbanken, zoals Holemans voorstelt, gaan we er niet geraken.

Kortom, Vrijheid & Zekerheid is een bootje dat onderweg is, zoekende. Het groene kapitalisme is niet langer het utopische eiland maar het blijft nog moeilijk om het kapitalisme als het probleem te erkennen.

Wel heel positief is dat Holemans zijn toekomstvisie nadrukkelijk als een links project omschrijft. Voor een partij bekend om haar bochtenwerk genre: ‘wij zijn rechts noch links’, of ‘wij zijn averechts’, of ‘we zijn alternatief’ of gewoon ‘anders’, een partij die bovendien op een partijcongres nog niet zo lang geleden het voorstel verwierp om in haar statuten te schrijven dat ze een linkse partij is, is dat een geen detail.

Grote verhalen zijn passé, hoor je vandaag nog voortdurend. Maar die ideologische stellingname is nochtans zelf het grote, overkoepelende verhaal van de postpolitieke jaren 1990 waarin het neoliberale offensief al volop bezig was. De zeilboot van Holemans lijkt vooral van dat oude, onvruchtbare land weg te willen varen, de toekomst tegemoet. Nu ligt de zee open en dat geeft uitzicht op boeiende roodgroene discussies met een zoekende blik op de horizon.

Robrecht Vanderbeeken is filosoof, auteur van Buy Buy Art (EPO) en lid van de toekomstgroep van ACOD Cultuur

Dirk Holemans. Vrijheid en Zekerheid – Naar een Sociaal-Ecologische Samenleving. EPO, ANtwerpen, 2016, 374 pp.  ISBN 978 9462670662 

[1] Opmerkelijk: Karl Polanyi wordt in dit boek soms voorgesteld alsof het om een liberaal denker zou gaan. Wie daarentegen meer wil weten over de marxistische inspiratie van Polanyi kan daarvoor terecht bij de essays die zijn dochter daarover schreef.

take down
the paywall
steun ons nu!