Opinie -

Stemrecht voor migranten: we horen het in Keulen donderen

Yasmine Kherbache, Vlaams volksvertegenwoordiger voor sp.a, is voorstander van een uitbreiding van het migrantenstemrecht naar de regionale of nationale verkiezingen. "Haar initiatief is bijzonder lovenswaardig, omdat het over de kern van het zogenaamde ‘migrantenprobleem’ gaat. Het gaat, aldus Kherbache, ‘om gelijke rechten voor mensen die zich in dezelfde democratische ruimte bevinden’."

maandag 5 september 2016 12:03
Spread the love

Het was Yasmine Kherbache (sp.a) die, in navolging van de PS, een ballonnetje opliet met een pleidooi voor uitbreiding van het stemrecht voor migranten naar regionale en nationale verkiezingen (DM 27/08).

Dat Kherbache met dat nobele initiatief tegen de dominante stroom in geen enkele kans maakt, weet zij ook. Maar zij representeert die vleugel binnen de sp.a die het push back beleid ten overstaan van asielzoekers afwijst. Haar initiatief is bijzonder lovenswaardig, omdat het over de kern van het zogenaamde ‘migrantenprobleem’ gaat. Het gaat, aldus Kherbache, ‘om gelijke rechten voor mensen die zich in dezelfde democratische ruimte bevinden’. Migranten die niet de Belgische nationaliteit hebben, maar al geruime tijd legaal in België verblijven, maken deel uit van dezelfde democratische ruimte als de autochtonen. Kherbache wil het stemrecht verlenen aan al diegenen die over duurzaam verblijfsrecht beschikken. Dat vindt zij een correcter criterium dan nationaliteit.

Yasmine Kherbaches proefballon biedt weerwerk tegen de miskenning van de migranten als volwaardige burgers. Zij stelt het probleem van de zeer ongelijke burgerlijke en politieke rechten aan de orde. Die ongelijkheid ligt al sinds de jaren 1960 van de vorige eeuw aan de basis van het zogenaamde ‘migrantenprobleem’ en het is daarom nog steeds de eerste hinderpaal in de uiterst moeizame emancipatie en ontvoogding van de migranten.

Gelijke rechten zijn essentieel in elk ontvoogdingsproces, als startblok voor bevrijding en emancipatie. De autochtone meerderheid heeft doorheen de geschiedenis van de afgelopen 40 jaar, sinds het opzetten van de integratiepolitiek, met die ontvoogding van migranten altijd in dubbelzinnigheid geworsteld. Het ging om een ingrijpend dilemma: moesten de migranten eerst als volwaardige burgers erkend worden om zich te kunnen integreren, of net omgekeerd, moesten zij zich eerst integreren om vervolgens volwaardige burgers te kunnen worden. Het is duidelijk dat in de spanning tussen beide het laatste de bovenhand gehaald heeft. De opeenvolgende naturalisaties in 1983, 1991 en 1999 hebben die onredelijke eis ten overstaan van de migranten verhuld. Verhuld, jawel, omdat het verwerven van de Belgische nationaliteit formeel wel gelijke kansen bood, maar tezelfdertijd de etnisch-culturele roots van die nieuwe Belgen verdonkeremaande.

Het is natuurlijk omwille van het etnisch-culturele verschil dat migranten en nieuwkomers niet dezelfde rechten krijgen. Als mensen van elkaar verschillen, bestaan zij in referentie tot een andere ‘definiërende gemeenschap’, een ander sociaal verband waarin hun levenspraktijk in een andere culturele context betekenis krijgt. Identiteiten weerspiegelen de gemeenschap van waaruit ze vorm en inhoud gekregen hebben. Als de migranten, die sinds decennia van dezelfde samenleving deel uitmaken als de autochtone meerderheid, niet dezelfde burgerlijke en politieke rechten krijgen, worden zij teruggedrongen naar de etnisch-culturele levenssfeer van hun ouders en voorouders. Zodoende krijgen zij niet de kans om hun referentieel kader te veranderen, ze krijgen niet de kans om de horizon van waaruit hun leven bepaald wordt andere inhouden te geven. Ze krijgen niet de kans om met andere uitdagingen aan hun leven zin te geven, ondanks het feit dat de autochtone gemeenschap dat allemaal nadrukkelijk van hen eist. Ze blijven hangen in omstandigheden waardoor hun pogingen om erkend te worden herhaaldelijk gedoemd zijn om te mislukken.

En omdat het hoe dan ook onmogelijk is te leven buiten de streng gekwalificeerde horizon van culturele inbedding, moeten zij wel teruggrijpen naar allerhande handelingen die de waardigheid van een oorspronkelijke cultuur belichamen. Dat is de paradoxale toestand waarin burgers met een moslimachtergrond gedwongen worden, als zij geconfronteerd worden met een verbod op het dragen van hoofddoeken, boerkini’s, en dergelijke.

Als het om gelijkheid gaat, moet er gedacht worden in termen van ‘burgerschap’ en niet in termen van ‘inburgering’. Minderheidsgroepen hebben het recht op emancipatie en het recht op politieke mobilisatie. In de loop der tijden zijn die gelijke civiele rechten —de rechten die behoren tot de individuele vrijheid en het recht op gelijkheid— vanuit de integratiesector telkens opnieuw beloofd, maar daar kwam weinig van in huis. En behalve het moeizaam verworven gemeentelijk stemrecht, zijn zij van politieke rechten helemaal uitgesloten.

Migranten en nieuwkomers krijgen slechts in beperkte mate sociale rechten toebedeeld: ze krijgen kansen op het vlak van onderwijs, werk en sociale contacten. Maar ze krijgen geen civiele en natuurlijk ook geen politieke rechten.

Als het om ‘het migrantenprobleem’ gaat, is dat basaal: dat de migranten van de tweede, derde en vierde generatie een bevolkingscategorie uitmaken die in haar ‘andersheid’ miskend wordt. Nochtans had die erkenning al sinds zeer lange tijd het startschot moeten zijn voor de emancipatie van de migranten. Zelfs migranten van de tweede of derde generatie kunnen niet zonder meer Belg of Vlaming zijn. Integendeel, ze worden pas Belg of Vlaming vanuit de erkenning dat ze net zo goed ook Marokkaan, Turk, Afghaan, of Ghanees zijn. Hun integratie kan slechts plaatsgrijpen voor zover zij niet veroordeeld worden omwille van hun ambivalente houding zowel ten aanzien van hun ‘etnische cultuur’ als van de migratiecultuur. Ze moeten de kans krijgen om van beide culturen een ‘mengcultuur’ te maken als de essentie van hun identiteit. Daarom hadden ze al sinds zolang over politieke rechten moeten beschikken om de erkenning van die identiteit af te dwingen.

Etnische minderheden hebben, in zekere zin, er zelf voor gekozen om hun land te verlaten, om zich in een andere, bestaande samenleving te vestigen. Dat rechtvaardigt uiteraard dat zij als minderheid ten opzichte van de meerderheid waar zij terecht komen, geen aanspraken kunnen maken op autonomie en zelfbestuur. Maar dat rechtvaardigt het omgekeerde niet, namelijk dat zij zich zouden moeten assimileren aan de meerderheid.

Nochtans is dat de intentie van het ‘inburgeringsbeleid’ van de jaren 2000, die de culturele eigenheid van de migranten wil uitwissen en de etnische verbondenheid wil doorbreken. In het beleid van de Vlaamse regering zijn alle nieuwkomers welkom voor zover zij bereid zijn om ‘Nieuwe Vlamingen’ te worden. In zijn beleidsnota schrijft de Vlaamse minister voor Inburgering: ‘De nieuwkomers associëren zich met alles wat het gastland typeert. Zij worden deelgenoot van de cultuur van de autochtonen, in die mate dat het ook hun cultuur wordt. Ze moeten voortdurend gestimuleerd worden om deelgenoot te worden van het maatschappelijk leven in het land waar ze zich vestigen’. Dat druist helemaal in tegen de autonomie van de burgers in een liberale staat. Deze verplichting sluit migranten en nieuwkomers uit van het civiele burgerschap. En omdat zij tezelfdertijd het politieke burgerschap ontberen, zijn zij niet in de mogelijkheid om voor hun burgerrechten op te komen.

Toen in 1979 voor de eerste keer het toekennen van ‘gemeentelijk stemrecht voor migranten’ onder Martens I in de regeringsverklaring werd opgenomen, heeft het nog 25 jaar geduurd eer de Wet werd goedgekeurd. Pas in 2004 kregen de ‘Derdelanders’ —dat zijn de buitenlanders die legaal in België verblijven, maar niet afkomstig zijn uit een ander land van de Europese Unie— het recht om deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen van hun woonplaats. Het stemmen van die wet werd zo lang tegengehouden, volgens sommigen omdat daar in Vlaanderen geen draagvlak voor was, maar vooral omdat de Vlaamse politici vreesden dat de grote concentratie van migranten in Brussel ervoor zou zorgen dat de Vlamingen nog meer geminoriseerd zouden worden. Men vreesde dat de migranten vooral voor Franstaligen zouden stemmen.

Laten we er dus nog maar eens een kwarteeuw bij doen. Uitbreiding van het stemrecht naar regionale en nationale verkiezingen maakt tegen die tijd misschien enige kans.

Paul De Roo is doctor in de Politieke Wetenschappen. Hij is de auteur van ‘De constructie van het migrantenprobleem. Een geschiedenis’, dat in het najaar verschijnt bij uitgeverij ASP – Academic & Scientific Publishers.

take down
the paywall
steun ons nu!