Essay -

Islamofobie: het nieuwe racisme van het westen

In dit essay onderzoekt Enzo Traverso, professor aan Cornell University, de gelijkenissen en verschillen tussen het antisemitisme van weleer en de islamofobie van vandaag in Frankrijk en Europa. Volgens Traverso zijn er alvast opvallende gelijkenissen.

donderdag 18 augustus 2016 14:50
Spread the love

Een nieuwe golf van islamofobie overspoelt het westen. Donald Trump heeft gezworen om alle moslims uit de VS te zetten als hij verkozen wordt en overal in Europa eisen conservatieve stemmen wettelijke maatregelen tegen de islam. De islam wordt aanzien als barbaars en als een dreiging ten aanzien van de “joods-christelijke” beschaving, een opvatting die zeker in Frankrijk aan populariteit gewonnen heeft na de terroristische aanvallen. In dit klimaat van extreme xenofobie en vooroordelen, is het niet langer uitgesloten dat moslims op een dag een gele ster en halve maan op hun kleren moeten naaien, zoals de Joden dat moesten doen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

In de eerste helft van de twintigste eeuw, was het antisemitisme wijdverbreid in alle regionen van de bevolking, van de aristocratie en de bourgeoisie – binnen vastgestelde symbolische grenzen – tot de intelligentsia. Vele belangrijke schrijvers in de jaren 1930 verborgen hun jodenhaat hoegenaamd niet. Vandaag heeft de moslim-migrant de jood vervangen. Het racialisme – een wetenschappelijk vertoog dat gebaseerd was op biologische theorieën – werd vervangen door een cultureel vooroordeel dat een radicale antropologische onverenigbaarheid naar voor schuift tussen het ‘joods-christelijke Europa’ en de islam.

Het traditionele antisemitisme, dat een eeuw lang bepalend was voor de Europese nationalismen, is een marginaal fenomeen geworden. In een soort van omkering, zijn de herdenkingen van de holocaust een civiele religie geworden binnen de Europese Unie. Het voorloorlogse antisemitisme nam af, de islamofobie nam toe. Alsof het communicerende vaten zijn. De post-fascistische representatie van “de vijand” reproduceert het oude raciale paradigma: net zoals de ‘joodse bolsjeviek’ wordt de islamitische terrorist afgebeeld met fysische eigenschappen die zijn andersheid benadrukken.

Het huidige post-fascisme heeft minder intellectuele ambities dan het antisemitisme van de eerste helft van de twintigste eeuw. Op dit moment verschijnen er geen publicaties als La France Juive van Edouard Drumong of The Foundations of the Nineteenth Century van Houston Stewart Chamberlain. Ook de essays in raciale antropologie van Hans Günther of André Sigfried kennen vandaag hun gelijke niet. De nieuwe xenofobie heeft nog geen schrijvers voortgebracht zoals Léon Bloy, Louis Ferdinand Céline en Pierre Drieu La Rochelle. Evenmin kent het filosofen zoals Martin Heidegger en Carl Schmitt. De culturele humus van het post-fascisme wordt niet gevoed door noemenswaardige literatuur. Het enige vermeldenswaardige boek is de recentste roman van Michel Houellebecq, Soumission, waarin het Frankrijk van 2022 wordt voorgesteld als een islamitische republiek.

De publicatie van Soumission ging gepaard met een grote mediacampagne. Het zijn vandaag de politici en de beroemde intellectuelen, de televisiezenders en de populaire tijdschriften (die op zich niet fascistisch kunnen genoemd worden) die hebben bijgedragen tot de voedingsbodem van het hedendaagse post-fascisme. Denk bijvoorbeeld aan de beroemde uitspraak van Jaques Chirac uit 1991 waarin hij klaagde over het ‘lawaai en de stank’ van de gebouwen die bewoond werden door Maghrebijnse migranten; het proza van Oriana Fallaci over de moslims ‘die kweken als ratten’ en urineren tegen de muren van ‘onze’ kathedralen, de vergelijkingen tussen zwarte ministers en apen in Frankrijk en Italië en onnoemelijk veel referenties naar de islam als ‘de meest achterlijke religie’.

George L. Mosse heeft aangetoond hoe binnen het klassieke fascisme het gesproken woord belangrijker was dan het geschreven woord. In een tijdperk waarin de ‘videosfeer’ de ‘grafosfeer’ vervangen heeft, is het niet verwonderlijk dat het post-fascistische vertoog vooral verspreid wordt via media. Intellectuele producties krijgen slechts een secundaire plaats, ze worden pas nuttig in de mate waarin ze media-evenementen kunnen worden.

 De meest opvallende gelijkenissen tussen de islamofobie van vandaag en het oudere antisemitisme, moeten niet gezocht worden in de Franse Derde Republiek maar in het Duitse Reich op het einde van de negentiende eeuw. Sinds de Dreyfus-affaire viseerde het Franse antisemitisme joodse immigranten uit Polen en Rusland, maar daarnaast waren vooral de juifs d’Etat het mikpunt van antisemitisme. Die juifs d’Etat bekleedden belangrijke posities in de ambtenarij, het leger, de universiteiten en de politiek. Dreyfus zelf was het beste symbool van die sociale mobiliteit onder de Franse joden.

Ten tijde van het Front Populaire was iemand als Léon Blum het voornaamste doelwit van het antisemitisme. Hij was een joodse en homoseksuele dandy die de ‘anti-Franse dreiging’ belichaamde. De joden werden toen voorgesteld als een staat binnen de staat, een positie die zeker niet overeenstemt met de huidige positie van Afrikaanse en Arabische moslimminderheden. Moslims zijn nog steeds ondergerepresenteerd in de politieke instituties van de verschillende Europese landen. Vandaar dat de vergelijking met het Duitse Reich op het einde van de negentiende eeuw pertinenter is. In het Duitse rijk werden joden zorgvuldig uitgesloten van het staatswezen, en kranten waarschuwden voortdurend voor de ‘verjoodsing’ die de etnische en religieuze matrix van het Rijk bedreigde.

Onder het Duitse rijk was het antisemitisme een culturele code die Duitsers toeliet om zich op een negatieve manier een nationaal bewustzijn te ontwikkelen. Het was een reactie op de snelle modernisering en het ontstaan van joodse wijken in de grote steden. In die grote steden bleken joden de meest dynamische groep te zijn.

Een Duitser was in de eerste plaats een niet-jood. Op een gelijkaardige wijze is de islam vandaag een culturele code die toelaat om op negatieve wijze een verloren Franse identiteit te construeren, een identiteit die bedreigd of overspoeld wordt door globalisering. De angst voor multiculturaliteit en hybridisering is een update van de oude angst voor het ‘mengen van bloed’. De taal van vandaag is veranderd, maar het proza van Alain Finkielkraut, die zijn ‘ongelukkige identiteit’ (identité malheureuse) positioneert tegenover calamiteiten als het multiculturalisme en de volgens hem jammerlijke, geïdealiseerde hybriditeit, verschilt nauwelijks van het vertoog van Heinrich von Treitschke. De bekende historicus von Treitschke bekloeg zich in 1880 over het binnendringen van de joden in de Duitse samenleving. Volgens hem verstoorden de joden de Duitse Kultur en waren ze een corrumperende macht binnen de samenleving. Von Treitschks wanhopige conclusie werd mettertijd een soort slogan: ‘de joden zijn ons ongeluk’.

Hoewel de transitie van het oude antisemitisme naar de huidige islamofobie zich vooral afspeelt in de Franse media, is er toch één literator bij wie de link tussen anitsemitisme en islamofobie duidelijk terug te vinden is: Renaud Camus. Camus zit niet verlegen om zijn linken met het Front National. Vijftien jaar geleden klaagde Camus zin zijn dagboek over de overweldigende joodse aanwezigheid in de Franse cultuur en media. In de daaropvolgende jaren echter, verlegde hij zijn aandacht naar de moslims en de ‘grand replacement’ [het begrip dat Camus gebruikt om te wijzen op de ‘islamisering van Frankrijk’, nvdr].

Michel Houellebecq, die ernaar streeft om de Céline van de éénentwintigste eeuw te worden, vertrekt ook vanuit de notie van een ‘grand replacement’ in zijn roman Soumission. En datzelfde idee is ook aanwezig in Eric Zemmour’s succesvol essay Le suicide français. Dat essay, waarvan 500.000 kopieën verkocht werden in de eerste zes maanden na publicatie, beschrijft de ‘Franse neergang’ tussen 1970 en 2008. Meer recent werd het idee van de ‘grand replacement’ ook aangehaald in editorialen van Le Figaro. Het is op die manier dat post-fascisme zijn culturele hegemonie uitbouwt, tot ver buiten de loutere politiek-electorale sfeer.

Islamofobie is echter niet louter een ersatz voor het antisemitisme van weleer. Islamofobie heeft ook zijn eigen roots en traditie die ver terug gaan in de tijd: het kolonialisme. De wortels van de islamofobie behoren tot de geschiedenis van het kolonialisme en, in het specifieke geval van Frankrijk, valt islamofobie vooral terug te voeren tot de Algerijnse oorlog.

Het kolonialisme baseerde zich op een politieke antropologie waarin een onderscheid werd gemaakt tussen burgers en koloniale subjecten – citoyens en indigènes. Dat onderscheid creëerde sociale, ruimtelijke, raciale en politieke grenzen. Dit juridische onderscheid tussen burgers en onderdanen werd vastgelegd tijdens de Derde Republiek. Toen het strikt juridische onderscheid verdween en moslims Franse burgers werden, bleven ze geconfronteerd worden met xenofobe reacties en werden ze aanzien als een ‘volk binnen het volk’. De politieke antropologie van het kolonialisme lag aan de grondslag hiervan, en het verklaart ook waarom het islamofobie zo aanwezig blijft.

Een manier om de materiële realiteit van de bestaande ruimtelijke, raciale en politieke grenzen te onderzoeken is door moslims te vergelijken met andere migranten. Italiaanse, Poolse en Spaanse namen worden na een drietal generaties zonder problemen opgenomen in het Franse patrimonium. Dit contrasteert sterk met de manier waarop Arabische en Afrikaanse namen niet opgenomen worden in dat patrimonium. Wie een Afrikaanse of Arabische naam draagt wordt nog steeds aanzien als iemand met ‘een migratie-achtergrond’, iemand die tot een speciale, tweederangs categorie behoort.

Het koloniale denken waaruit islamofobie voortkomt, biedt de sleutel om de ideologische transformaties van het post-fascisme – waartoe velen extreemrechtse groepen zoals het Front National, Lega Nord en Pegida behoren – te begrijpen. Het post-fascisme heeft de imperiale en expansieve ambities van het klassieke fascisme vervangen door een meer conservatieve en defensieve houding. Het post-fascisme wil niet per se veroveren maar eerder verbannen (soms wordt zelfs een kritiek ontwikkeld op de neo-imperiale oorlogen die sinds het begin van de jaren negentig gevoerd werden door de VS en westerse bondgenoten).

Terwijl het negentiende eeuwse kolonialisme zijn ‘beschavingsmissie’ wilde uitdragen via veroveringen buiten Europa, voert de postkoloniale islamofobie vanuit een zelfde waardenkader een strijd tegen een interne vijand. Exclusie heeft verovering vervangen, maar de beweegredenen blijven dezelfde. In het verleden diende verovering om de ‘barbaren’ te onderwerpen en te civiliseren, vandaag dient exclusie om de natie te beschermen tegen de ‘schadelijke invloed’ van binnenuit. Dit verklaart de terugkerende debatten over secularisme en de hoofddoek, debatten die op hun beurt leidden tot islamofobe wetten. De consensus omtrent een neokoloniale en discriminerende conceptie van het secularisme heeft ertoe bijgedragen om het post-fascisme te legitimeren.

De islamofobe golf, met zijn oorlogszuchtige retoriek – ‘we zijn in oorlog tegen het terrorisme!’- stelt de islam voor als de enige, legitieme vijand van de westerse orden, wat op zijn beurt het terrorisme enkel voedt. De strijders tegen het ‘islamitische fascisme’ en de verdedigers van de ‘menselijke waarden’ hebben ook een cruciale overwinning geboekt: de slachtoffers van de oorlogen van westerse mogendheden in Irak, Libië en Syrië zijn al grotendeels vergeten. Nochtans zijn ze veel talrijker dan de slachtoffers van het islamitisch terrorisme in Europa.

Enzo Traverso is als Susan and Barton Winokur professor verbonden aan Cornell University. Hij is auteur van ondermeer The End of Jewish Modernity (Pluto Press, 2016),  Fire and Blood, The European Civil War 1914-1945 (Verso, 2016) en Understanding the Nazi Genocide: Marxism after Auschwitz (Pluto Press, 1999).

Deze tekst werd vertaald en verscheen eerder op de blog van Pluto Press.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!