Opinie -

“Mevrouw Crevits, hoe kan ik nu al weten wie ik later wil worden?”

Het einde van het schooljaar is daar. Voor duizenden scholieren staat een welverdiende vakantie voor de deur. Maar ook een periode waarin belangrijke keuzes gemaakt moeten worden, zeker voor de twaalfjarigen die naar het middelbaar gaan. Onder hen Karel, 12 jaar en opgegroeid in de cité in Genk.

donderdag 30 juni 2016 15:44
Spread the love

Karel houdt van voetbal en auto’s. Zijn papa is garagist. Zijn mama poetst. Karel moet deze zomer een belangrijke keuze maken. Gaat hij in het middelbaar Latijn of Moderne Wetenschappen volgen? Of Techniek-Wetenschappen, een minder theoretische richting die voorbereidt op TSO? Deze keuze zal een van de belangrijkste zijn van zijn jonge leven. 

Ik babysit al op Karel van toen hij drie jaar was. Hij is een hele pientere jongen, maar helemaal niet klaar om zo’n belangrijke keuze te maken. De persoonlijkheid van een twaalfjarige is nog volop in ontwikkeling. De zelfkennis en ervaring zeer beperkt. Als je hem vandaag laat kiezen, dan gaat hij voor de sportschool, om de nieuwe Eden Hazard te worden. De school adviseerde een technische richting. Dat advies wordt echter in grote mate bepaald door de gezinssituatie.

De helft van de kinderen van arbeiders krijgt het advies om een technische of beroepsvoorbereidende richting te volgen. Negen op tien kinderen van ouders uit de hogere middenklasse krijgen het advies om een theoretische richting te volgen. Verstand erf je nu eenmaal? Natuurlijk niet. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen met dezelfde resultaten worden doorverwezen naar verschillende richtingen. Gezinsachtergronden blijken een duidelijk effect te hebben op deze adviezen. Ons onderwijs kopieert dus de ongelijkheid die er in onze samenleving bestaat.

Niet alleen bij de studiekeuze, ook bij de selectie nadien speelt de gezinsachtergrond een immense rol. Leerlingen met laaggeschoolde ouders hebben 50 procent meer kans om ooit tegen een B-attest aan te lopen dan leerlingen met hooggeschoolde ouders. Aan het eind van het middelbaar onderwijs heeft een leerling met een moeder met een universitair diploma 95 procent kans om nog in het ASO te zitten. Een leerling met een moeder die enkel lager onderwijs gevolgd heeft, heeft 80 procent kans om in het BSO te zitten. Het kind van ongeschoolde arbeiders heeft 19 keer meer kans op BSO dan het kind van kaderleden.

Welk onderwijs jongeren krijgen zou niet mogen afhangen van hun gezinsachtergrond. Hun talenten en interesses zouden centraal moeten staan. Daarom moet er een brede eerste (en tweede) graad komen. Daardoor wordt de studiekeuze opgeschoven naar veertien (of zestien) jaar. Dan hebben leerlingen al veel meer zicht op hun interesses en talenten. De hervorming van het onderwijs door de Vlaamse regering doet echter niets in die richting. “Van een uitstel van de studiekeuze, zoals bepleit in het wetenschappelijk onderzoek ter zake, is totaal geen sprake”, zeggen Mieke Van Houtte (UGent) en Simon Boone (VUB) over de onderwijshervorming van de Vlaamse regering.

Vanaf twaalf jaar in hokjes steken versus een brede eerste graad

Door de vroege opdeling komen leerlingen vaak terecht in studierichtingen die hen niet liggen. Dat leidt tot demotivatie en faalervaringen, met alle negatieve gevolgen van dien. Bijna één op drie van de vijftienjarigen heeft al één jaar overgedaan. Eén op drie loopt ook tegen een B-attest aan.

Stijn, Karel’s oudste broer, is al twee keer van studierichting veranderd. Hij ervaart dat natuurlijk als een persoonlijk falen. “Het doel van de onderwijshervorming is om het beste uit elke leerling te halen”, zo zegt Hilde Crevits (CD&V), minister van Onderwijs in de Vlaamse regering.

Mooie praat, maar eigenlijk doet de hervorming het tegendeel. Zij blijft leerlingen vanaf twaalf jaar in hokjes steken. Dat is veel te jong om zo’n belangrijke keuze te kunnen maken. Het is veel beter om nog enkele jaren een veelzijdig basisprogramma aan te bieden, dat de beste elementen uit de huidige onderwijsvormen combineert. Dat is ook beter voor de sterkere leerlingen. Zij leren hun verschillende talenten beter kennen.

Leerlingen hebben verschillende talenten, ervaringen, interesses. Zij kunnen ook heel veel van elkaar leren. Maar om die diversiteit een positieve rol te laten spelen, moet er natuurlijk aandacht, tijd en plaats zijn voor de leerlingen. Niet alleen top-down onderwijs. Ook meer ondersteuning van de leerkrachten. Een leerkracht kan niet tegelijk pedagoog, vakexpert, psychologisch begeleider en sociaal werker zijn. Zeker niet als de opleiding tot leerkracht veel van deze elementen negeert.

De jeugd is de toekomst, zeker in armere streken, zoals Limburg. Laten we leerlingen dan ook niet te snel in hokjes plaatsen. Kritische en goed geschoolde burgers zijn immers onze grootste gave.

Jeske Linten, studiedienst PVDA

take down
the paywall
steun ons nu!