Trumbo: Blacklisting en het Rode Gevaar

‘Trumbo’: De impact van een heksenjacht

Af en toe verrast Hollywood ons door films te maken die ergens over gaan. Films zoals 'Trumbo', een drama dat de heksenjacht op vermeende communistische sympathisanten in Hollywood in de jaren vijftig als onderwerp heeft. Een foutloze historische analyse van de zwarte lijst is het niet geworden en het verhaal van het communisme in Amerika wordt hier evenmin verteld maar de film van Jay Roach toont wel de impact van fanatisme en repressie op individuen en de samenleving.

woensdag 4 mei 2016 01:36
Spread the love

Het verhaal van de anticommunistische heksenjacht die einde jaren veertig en begin jaren vijftig carrières, relaties en levens verwoeste in Hollywood was lang een taboe onderwerp. Naast de documentaire Hollywood on Trial (1976) focusten slechts een handvol films op de bad old days van de droomfabriek: Sydney Pollacks The Way We Were (1973), Martin Ritts The Front (1976), Irwin Winklers Guilty by Suspicion (1991), Richard Attenboroughs Chaplin (1992), Frank Darabonts The Majestic (2001) en George Clooneys Good Night, and Good Luck (2005).

Het is dan ook behoorlijk straf dat in tijden van superhelden en sequels er nog filmmakers zijn die een fenomeen als blacklisting ernstig nemen en van producenten de kans krijgen om via het verleden iets te zeggen over het heden. Ook al hebben ze zich zoals Jay Roach dan in de industrie moeten opwerken via inspiratieloze, maar commercieel succesvolle, komedies genre Austin Powers (1997) en Meet the Parents (2000).

Trumbo (2015) vertelt het verhaal van Dalton Trumbo (1905-1976), een begenadigd Hollywoodscenarist die tijdens WOII lid werd van de Amerikaanse communistische partij en daarom tijdens de Koude Oorlog geviseerd werd door de House on Un-American Activities Committee, een onderzoekscommissie die wou aantonen dat ‘verraders’ Hollywood gebruikten om communistische propaganda te verspreiden.

Tijdens hun verhoor weigerden Trumbo en negen andere creatievelingen om de vraag naar hun communistische partijlidmaatschap te beantwoorden omdat die in strijd was met een Amerikaanse grondwet die borg staat voor vrijheid van meningsuiting, religie en vereniging. Het leverde de Hollywood Ten naast een gevangenisstraf ook een plaats op een zwarte lijst op. Daardoor mochten ze niet meer werken in de filmindustrie.

Zij waren niet alleen want uiteindelijk zouden zo’n 150 mensen jarenlang gebroodroofd worden omdat ze als kritisch of subversief golden. Pas in 1960, toen het voor iedereen zonneklaar was dat Hollywood geen revolutionair nest was en de heksenjagers vooral opportunisten waren die surften op anticommunistische hysterie, kwam er einde aan ‘The Hollywood Blacklist’.

Dalton Trumbo was geen doorsnee slachtoffer van de communistenjacht want als getalenteerd scenarist kon hij onder schuilnamen (het pseudoniem Robert Rich) of via een vriend (die fungeerde als ‘front’) actief blijven in Hollywood terwijl vele anderen het land moesten ontvluchten of in de armoede belandden. Bovendien kon hij zijn middenvinger uitsteken naar zijn vervolgers: zijn scenario’s voor Roman Holiday en The Brave One wonnen een Oscar. In Trumbo zien hoe die triomf ook gepaard gaat met frustratie: Trumbo wil zijn naam terug op een filmgeneriek zien verschijnen.

Het geeft aan dat regisseur Jay Roach en scenarist John McNamara vooral focussen op de beproevingen van een individu. Voor de complexe geschiedenis van socialisme en communisme in Amerika is er in Trumbo weinig aandacht. Terwijl ook de stalinistische opvattingen van Dalton Trumbo (die in 1939 achter het Molotov-Ribbentroppact stond) buiten beeld blijven. De protagonist van deze biopic is een liberale held, een man gedreven door een koppig karakter en een zelfvernietigingsreflex. Waardoor Trumbo (Bryan Cranston) nadrukkelijk een filmpersonage wordt.

Gelukkig schetsen de filmmakers wel de politieke en sociaal-economische context van de blacklisting en demoniseren ze het communisme niet. Ze tonen, via een combinatie van documentaire beelden en nagespeelde scènes, ook hoe de hearings verliepen en introduceren sleutelfiguren zoals de anti-semitische columniste Hedda Hopper (Helen Mirren) en commissievoorzitter J. Parnell Thomas (James DuMont). Ook Richard Nixon, Robert Taylor en Joseph McCarthy komen (via newsreel footage) in beeld.

Terwijl we ook te zien krijgen hoe regisseur Otto Preminger (met Exodus) en acteur Kirk Douglas (met Stanley Kubricks Spartacus) ervoor zorgen dat Trumbo opnieuw een credit krijgt waardoor ze de Blacklist definitief de doodsteek geven.

Opmerkelijk is dat de filmmakers niet enkel het heroïsme maar ook de ijdelheid en arrogantie van Preminger en Douglas benadrukken. Trumbo is geen lofzang die Hollywood verheerlijkt maar een film die via humor de droomfabriek relativeert.

In een schitterende scène blijkt MGM mogul Louis B. Mayer, een notoir vakbondshater, ook de speelbal van de machtige, racistische Hedda Hopper. Terwijl een producent die werkt met ‘communistische’ regisseurs en scenaristen op de set uitroept dat hij geen boodschap wil meegeven met zijn films: “I’m in it for the pussy and the money!

De vulgaire producent Frank King (John Goodman) die Trumbo zijn exploitation movies (genre The Alien and the Farm Girl) laat schrijven en de intellectuele scenarist die morele verhalen wil vertellen zijn met elkaar verbonden facetten van een industrie die commercie en integriteit verstrengelt.

Ook de scheidslijn tussen illusie en leugen blijkt flinterdun. In een briljante scène gaat Trumbo in de clinch met John Wayne, de iconische acteur die zich profileert als voorvechter in de strijd tegen het Rode Gevaar. Trumbo wil van Wayne (die tijdens WO II bleef werken in Hollywood) weten waar hij tijdens de oorlog gestationeerd was en doorprikt zo zijn heroïsch imago.

Dit is meer dan een afrekening met de rechtse heksenjager; de filmmakers geven aan dat hier mythevorming in het spel is. Om angst te creëren en de status quo te verzekeren dient de indruk gewekt te worden dat er iets beschermd hoeft te worden tegen een groot gevaar. Terwijl dat gevaar een fictie is; de acteurs, scenaristen en regisseurs die figureerden op de zwarte lijst vormden geen bedreiging voor de samenleving en hun films konden de wereld niet veranderen.

De discussie tussen Trumbo en zijn oude vriend Edward G. Robinson (Michael Stuhlbarg), die om zijn carrière te redden verraad pleegde tijdens de HUAC-verhoren, geeft aan dat wie succes loskoppelt van maatschappelijke verantwoordelijkheid, zijn ziel verliest. Trumbo zal later Robinson en andere ‘verraders’ zoals Elia Kazan vergeven omdat ook zij slachtoffers waren. Waarmee hij vooral het systeem met de vinger wijst. Blacklisting was (ook) een middel van onderdrukking, een stap in de richting van kritiekloos conformisme. “Je deed het, Eddie, omdat je altijd meer wou” zegt Trumbo tegen Robinson in wat een nauwelijks verholen kritiek op het kapitalisme lijkt.

Die gelaagdheid maakt dit portret van een moedige paria bijzonder interessant. Maar Trumbo is vooral ook een fraai staaltje levendige cinema. Getuige de schitterende dialoog tussen Otto Preminger en Dalton Trumbo over het script waaraan ze sleutelen. Op Premingers kritiek dat “deze scènes minder briljant geschreven zijn dan de vorige” reageert Trumbo met “Otto, wanneer ik elke scène briljant maak dan zit jij met een monotone film”. Premingers repliek is geniaal: “You write all the scenes brilliantly and I will direct them with varying quality“. Trumbo is een ongelijke maar mooie en relevante film.

 

take down
the paywall
steun ons nu!