Recensie -

‘Dit is morgen’: concreet utopisch, hoopvol en inspirerend

‘Dit is morgen’ is een overtuigend en hoopvol pleidooi om met frisse tegenhegemonische ideeën de Gramsciaanse ‘stellingenoorlog’ aan te gaan, maar de auteurs zijn niet zo naïef om alleen in te zetten op bovenbouwguerrilla, want zij benadrukken dat de klassieke politieke strijd zeker niet uit het oog mag worden verloren. Beide auteurs zijn dromers maar met de voeten op de grond. Concreet utopisch, hoopvol en inspirerend. Dat is de grote kracht van dit boek.

dinsdag 26 april 2016 18:29
Spread the love

‘Een kaart van de wereld waarop Utopia niet is aangeduid, is het bekijken zelfs niet waard. Want Utopia is het land waar de mensheid steeds opnieuw aanmeert. En als de mensheid daar belandt, dan kijkt ze verder, tot ze een beter land ziet, en opnieuw uitzeilt. Vooruitgang is het realiseren van utopieën.’

Met dat mooie citaat van Oscar Wilde leiden beide auteurs hun boek uit en geven zij zeer duidelijk de filosofische strekking van ‘Dit is morgen’ aan. Hiermee nemen ze, 500 jaar na het verschijnen van ‘Utopia’, zeer uitdrukkelijk afstand van Thomas More die over ‘de beste der republieken’ op een niet bestaand eiland schreef. Een Shangri-la, Eldorado, Atlantis, le pays de Cocagne of een Utopia bestaat niet. Punt. Alleen misschien in de geest van zwevers die de utopie aangrijpen als vluchtheuvel om te kunnen ontsnappen uit een als ondraaglijk ervaren realiteit. Dat zijn dan volgens de Duitse marxistische filosoof Ernst Bloch tragische voorbeelden van wat hij de abstracte utopie noemt.

Decreus en Callewaert sluiten dicht aan bij het concept van de concrete utopie zoals Bloch het in zijn ‘Das Prinzip Hoffnung’ formuleerde. Beide auteurs zijn zoekers naar het ‘nog-niet-zijnde’. ‘Nog’: die drie letters zijn de drager van Blochs principe van de hoop. Het is een productieve kracht en staat dicht bij veerkracht, bij dynamiek. Het ‘nog niet’ houdt de hoop levend. In de woorden van Ernst Bloch: ‘De werking van de hoop vereist mensen die zich actief storten op het wordende, waartoe ze zelf behoren. Hopen is jezelf aan de toekomst geven, en dat engagement met de toekomst maakt het heden leefbaar.’

Maar daarvoor is ook geduld nodig, veel geduld. Te veel optimisme op korte termijn moet worden getemperd, zeker als je radicale doelen voor ogen hebt, waarvoor een langere horizon nodig is. Dat bedoelde ook Thomas Decreus met de titel van zijn vorige boek ‘Een paradijs waait uit de storm’. ‘De enige manier waarop we een glimp van een paradijs kunnen opvangen, is in en doorheen ons concrete, historische handelen. Enkel het handelen op zich kan hoop aanwakkeren en kan wat bestaat, ten goede veranderen.’

Emancipatorisch project

Het is vanuit die filosofische achtergrond dat ook ‘Dit is morgen’ is geschreven, maar deze keer was Thomas Decreus in gezelschap van Christophe Callewaert. Beiden zijn geëngageerde journalisten bij DeWereldMorgen.be met een filosofische en historische vooropleiding en het is die niet gewone combinatie die een van de sterke kanten is van dit boek.




‘Dit is morgen’ is in de eerste plaats een ambitieus ‘politiek’ boek dat inspiratie wil geven aan een in het defensief gedrukte linkerzijde in tijden van neoliberalisme. ‘Met dit boek willen we de verbeelding opnieuw een schop onder de kont geven,’ schrijven de auteurs. ‘Hoe kunnen we een emancipatorisch project in deze eeuw vormgeven?’ Dat is de cruciale uitgangsvraag van dit boek.

En daarvoor willen Decreus en Callewaert concrete utopieën naar voren schuiven. ‘Voorstellen en praktijken die buiten het kader van de heersende conventies vallen, maar die tegelijk haalbaar zijn. Voorstellen waarvan de kiem zich nu al onder ons bevindt, in het hier en nu, en die mits de nodige mobilisatie en politieke wil kunnen gerealiseerd worden.’ (p. 35)

De contouren van morgen zijn vandaag al aanwezig in kleinschalige initiatieven van onderuit als geefpleinen, stadsboerderijen, gemeenschapstuintjes, boerenmarkten of cohousing. Het boek bevat zes kloeke hoofdstukken waarin vijf brede thema’s worden behandeld: eigendom, arbeid (in twee hoofdstukken), grenzen, herverdeling en macht waarin voorstellen rond arbeidsduursvermindering, ecologische transitie, een samenleving zonder racisme, progressieve belastingen, een basisinkomen, soepele grenzen, commons en nog vele andere ideeën worden ontwikkeld.

Vooral het begrip commons neemt een centrale plaats in ‘Dit is morgen’ en komt in het eerste hoofdstuk ‘eigendom’ uitvoerig aan bod. Het is onmogelijk om op alle thema’s van dit rijk boek in te gaan en daarom zal ik me voor deze bespreking beperken tot het eerste en het laatste hoofdstuk.

Commons

Commons zijn een vorm van gemeenschappelijk beheer en kunnen van zowel materiële aard (bossen, meren, rivieren, weilanden maar ook grondstoffen en energiebronnen zoals water, aarde, olie en gas) als van immateriële aard zijn zoals taal, data, informatie, sofware en kennis. In dit, maar ook in andere hoofdstukken maken de auteurs korte historische en antropologische excursies om te verwijzen naar die ‘wereld die van niemand is’ – noch van de staat, noch van het individu – naar die gemeenschapsgronden die in de westerse middeleeuwen bestonden (‘de meent’, ‘gemene’ gronden’- lees daarover ook Hans Achterhuis), maar ook in het zuiden van de wereld waar de inheemse volkeren konden gebruik maken van jacht- en landbouwgronden die als een collectief goed werden beschouwd.

De auteurs verwijzen ook naar de historische enclosurebeweging, naar de privatiseringsgolf die letterlijk en figuurlijk een omheining plaatste rond de commons en ze daardoor onttrok aan de gemeenschap. Marx duidde de privatisering van de commons aan met het begrip primitieve accumulatie die aan de basis lag van de kapitalistische productiewijze.

Is dat heroveren van de commons nu een utopische onderneming? Neen, zeggen de auteurs en ze verwijzen daarvoor naar een aantal concrete voorbeelden, zoals bijvoorbeeld Parckfarm in Molenbeek, een nieuw volkspark dat vanuit de gemeenschap zelf en op gemeenschappelijke wijze tot stand kwam. ‘Parckfarm is geen privé-eigendom, maar ook geen staatseigendom. Het zweeft daar ergens tussenin, en dat tussenin is net de ruimte waar de commons zich situeren.’ (p. 71)

De logica van de commons kan een belangrijke rol spelen in het ontwerpen van een postkapitalistische economie. Die nieuwe commons zijn volgens de auteurs helemaal geen hippe modegril, want de logica van de commons is ouder dan het kapitalisme. Vandaar hun ferme uitspraak: ‘Als commons een trend zijn, dan is het kapitalisme een vluchtige modegril.’ (p. 75)

Voor de invulling van die logica verwijzen zij onder meer met instemming naar de Britse journalist Paul Mason en zijn boek Post-Capitalism maar ook naar het werk van de Belgische denker en doener Michel Bauwens en zijn p2p-movement. De auteurs stellen dat het marktmodel van de commons als een vorm van gedecentraliseerde, democratische planning kan worden beschouwd, maar dat die bewegingen van onderuit moeten versterkt en ondersteund worden door de staat die een blijvende rol zal moeten spelen in de bescherming van de commons. Daarvoor verwijzen ze ook naar Bauwens die over het belang van een ‘partnerstaat’ spreekt die sociale productie stimuleert en zo de condities schept voor civiele autonomie.

De recente economische ontwikkelingen in Cuba moeten vanuit die optiek ook aandachtig gevolgd worden. Even een parenthesis. In de Cubaanse maatschappij wordt het onverzettelijk staatssocialisme dat in de Fidel Castro-periode jarenlang het handelsmerk was steeds meer in vraag gesteld; een trend die ongetwijfeld nog versterkt zal worden door de nieuwe openheid naar en van de buitenwereld. Hoe gaat Cuba daar mee omspringen? ‘Social ownership van de productiemiddelen van onderuit’ moet volgens Raúl Castro de belangrijkste motor worden voor het nieuwe socialisme op Cuba. Het ondersteunen van coöperatieve ondernemingen speelt daarin een belangrijke rol. De coöperaties zouden een sleutelrol kunnen spelen in deze verjonging, die Cuba kan ondersteunen op weg naar een maatschappij, beheerd door geassocieerde producenten.

Als men de coöperatieve weg wil bewandelen haalt men echter ook een nieuw fenomeen binnen dat in Cuba tot op dit ogenblik weinig of geen zeggingskracht heeft. De coöperatieve weg is een beweging van onderuit die zich juist kenmerkt als een ‘derde weg’ tussen staat en burger. Bewegingen van onderuit laten zich niet zo gauw in een ideologisch keurslijf dringen. Minder staat en meer civil society lijkt me een hoopvolle beweging, maar dan zullen in het geven en nemen van ruimte die twee als nieuwe partners met elkaar moeten leren leven. In landen zoals België geldt dan de omgekeerde beweging: niet minder maar (partner)staat om die bewegingen van onderuit te ondersteunen.

Langzame stellingenoorlog

In het laatste hoofdstuk ‘Macht’ wagen de auteurs zich aan de moeilijke strategievraag: hoe kan er een politieke tegenmacht tot stand komen die kan wegen op het beleid? Het is een zeer belangrijke afsluitende vraag die je als lezer verwacht in een boek als ‘Dit is morgen’.

Op hun zoektocht halen de auteurs het ideeëngoed van de Italiaanse neo-marxist Antonio Gramsci nog eens van onder het stof. Evenals Gramsci gaan Decreus en Callewaert ervan uit dat politieke verandering en strijd een werk van jaren is. Het gaat niet over een snelle bewegingsoorlog maar over een langzame stellingenoorlog. In tegenstelling tot wat Mao ooit zei, komt politieke macht niet uit de loop van een geweer.

De belangrijkste pijler waarop politieke macht steunt, is de actieve instemming van de bevolking met de heersende orde. Die instemming duidt Gramsci aan met het begrip hegemonie. Het neoliberaal en NVA-discours is op dit ogenblik hegemonisch en het is daarom dat maatregelen van deze rechtse regering en giftige uitspraken van figuren als die van minister van binnenlandse zaken Jan Jambon relatief weinig weerstand oproepen, zoals ook maatregelen als langer werken, afbouw van de openbare dienst, privatisering – tout court heel het neoliberaal ABC – als ‘normaal’ worden beschouwd.

Het is daarom van zeer groot belang om die hegemonische pensée unique die ook in het taalgebruik zijn ideologische vertaling vindt – lees daarom zeker ‘Let op je woorden’ van Jan Blommaert – te ontmaskeren, maar dergelijke operaties vergen veel tijd. Heersende ideeën kun je niet van vandaag op morgen veranderen.

Als voorbeeld verwijzen de auteurs naar het ontstaan van het neoliberalisme als een reactie op de sociaaldemocratische consensus van de welvaartstaat na de Tweede Wereldoorlog. In de jaren vijftig ontstond de royaal gesponsorde denktank Mont Pelerin Society in Zwitserland en later de Manhattan Institute for Policy research en het Atlas Network dat samen met de Chicago School de neoliberale ideeën van Karl Popper, Ludwig von Mises, Friedrich von Hayek en Milton Friedman als onbetwistbare economische ‘wetenschap’ verspreidden.

In 1947 al schreef Friedrich von Hayek aan filosoof Karl Popper volgende interessante mededeling: ‘Onze inspanning verschilt van andere politieke taken in die zin dat ze in grote mate een langetermijninspanning moet zijn, die zich niet zozeer bezighoudt met wat onmiddellijk realiseerbaar is, maar wel met ideeën die weer dominant moeten worden als we de gevaren willen omzeilen die momenteel de individuele vrijheden bedreigen.’ (p. 248)

Langetermijninspanningen om andere ideeën, in welke richting die ook mogen gaan, als gemeengoed te laten doorsijpelen zullen dus noodzakelijk zijn. Dat besluiten de auteurs uit dit voorbeeld en ze pleiten voor de oprichting van nieuwe, linkse denktanks, voor omgekeerde Mont Pelerin Societies als het ware. ‘Nieuwe internationales dus, in combinatie met internationale netwerken en denktanks. In die netwerken moeten intellectuelen, kunstenaars, activisten, politici en gewone burgers zich inschrijven zodat er een krachtige tegenhegemonie kan ontstaan die een toekomst kan uitdragen.’ (p. 254)

Dromers met aarding

Beide auteurs van ‘Dit is morgen’ kijken vooruit vanuit het heden en dat doen ze in een glasheldere, persuasieve maar ook explicatieve taal die nergens sloganesk wordt, want ze weten hun argumentatie, vaak vergezeld van korte filosofische en historische excursies, zeer zorgvuldig op te bouwen. Om de tekst niet te verzwaren werden de voetnoten met bronverwijzingen achteraan opgenomen. Mede daardoor is het een niet moeilijk boek over een zeer moeilijk onderwerp geworden.Het is een tweede ‘Een paradijs waait uit de storm’ maar dan veel concreter, veel diepgaander ook.

‘Dit is morgen’ is een overtuigend en hoopvol pleidooi om met frisse tegenhegemonische ideeën de Gramsciaanse stellingenoorlog aan te gaan, maar de auteurs zijn niet zo naïef om alleen in te zetten op bovenbouwguerrilla, want zij benadrukken dat de klassieke politieke strijd zeker niet uit het oog mag worden verloren. Daarom lijkt mij de cover met het Pipi Langkousachtig meisje dat aan haar droomballonnen opgetild wordt een te zweverig beeld voor dit boek. Beide auteurs zijn dromers maar met een flinke aarding naar de grond. Concreet utopisch, hoopvol en inspirerend. Dat is de grote kracht van dit boek.

Thomas Decreus en Christophe Callewaert, Dit is morgen, EPO, Berchem, 2016, 269 blz. ISBN 9789462670372

take down
the paywall
steun ons nu!