Kunst in de uitverkoop: interview met Robrecht Vanderbeeken

Kunst in de uitverkoop: interview met Robrecht Vanderbeeken

In de brede kunstensector staat filosoof Robrecht Vanderbeeken bekend om zijn vranke meningen en verontwaardigde pen. Die typeringen zijn zeker van toepassing op zijn recente boek Buy Buy Art. Toch laat het zich vooral lezen als een kritisch, genuanceerd en goed gedocumenteerd naslagwerk waarin Vanderbeeken zijn gedachten van de afgelopen jaren in een ruimer plaatje samenbrengt. Centraal staan de vermarkting van kunst en cultuur en de maatschappelijke positie van de kunstenaar.

vrijdag 11 december 2015 09:49
Spread the love

Vanderbeeken start bij wat hij de cultuurstrijd noemt om vervolgens een breder Europees en politiek kader te schetsen dat ons uiteindelijk brengt bij zijn kritiek op het huidige cultuurbeleid, met fenomenen als crowdfunding, taxshelter en privaat-publieke samenwerkingen. Stof genoeg dus voor een uitgebreid interview.

In je boek staat de vaststelling centraal dat het economisch denken zich meester heeft gemaakt van de kunsten. Wat bedoel je daar precies mee?

Het marktdenken heeft onze maatschappij in haar greep. Daarmee vertel ik niets nieuws. Alle domeinen van ons leven zijn een na een ‘een gat in de markt’ geworden. Commercie en concurrentie hebben dat gat vakkundig gedicht. En dat geldt dus ook voor de kunsten. Ik heb het dan niet alleen over het alomtegenwoordige entertainment of de excessen van de kunstmarkt, maar ook over de kunsten zelf. Kunst wordt koopwaar, de kunstenaar wordt een merk, cultuurliefhebbers worden gereduceerd tot consumenten en cultuurhuizen gedragen zich als elkaar beconcurrerende bedrijven die reclame maken in het belang van hun marktaandeel.

Jij zegt dat die marktlogica vandaag in een stroomversnelling terecht is gekomen. En dat is met name het gevolg van een verandering in ons cultuurbeleid.

Inderdaad, het vroegere emanciperende cultuurbeleid is omgeslagen in een zakelijk en economisch beleid dat vindt dat de kunstensector financiële return moet opleveren. Onze kunstwereld en cultuurtradities – die doorheen de jaren nota bene met veel zorg en gemeenschapsgeld zijn opgebouwd – komen in de vitrine te staan onder de noemer ‘culturele en creatieve industrieën’.

Als het van onze beleidsmakers afhangt, dan moeten kunst en cultuur vandaag vooral niet-artistieke doeleinden dienen. Ze moeten van Europa bijvoorbeeld een economische topregio maken. Of ze moeten in ons land jobs creëren en groei stimuleren en ze staan ten dienste van citymarketing. Kunst en cultuur worden met andere woorden herleid tot louter een markt die andere markten moet ondersteunen. 

De gevolgen van die vermarkting zijn volgens jou nefast voor de kunsten.

Wie kunst enkel relevant vindt als ze economisch iets betekent, zal publieke ondersteuning niet langer verdedigen. Dat hoor je nu al, bijvoorbeeld in de opinies van Andreas Tirez van de liberale denktank Liberales. Bovendien bedreigt de markt de vrije cultuur. Ze draait alles tot eenheidsworst en bestendigt het status quo: die van de consumptiecultuur en de wegwerpeconomie. De cultuur van onze kinderen wordt bijvoorbeeld platgewalst door wat je de Bumba-ficatie kunt noemen: dat ordinaire geldgewin met de kassa-kassa cultus rond K3. Verstand op nul, ‘hale-alélé, waar zijn die engeltjes?’, en consumeren maar. De markt neemt natuurlijk ook de kunst zelf in het vizier: dure speculatiekunst, zoals het opzichtige design van kunstenaar-marketeer Arne Quinze, moet een bepaalde jetset van enige burgerlijke status voorzien. De markt koloniseert en dat zorgt voor de aanwas van een cultuurproductie met een bedenkelijk zooitje aan waarden.

Ik vond het typerend dat een krant onlangs kopte dat Iwan en Manuela Wirth – volgens de hitparade van artReview de invloedrijkste kunsthandelaars in 2015 – faam maken omdat zijn naar eigen zeggen geen kunst maar een levensstijl verkopen. Een merk voor goede smaak, zeg maar. Ze sturen het model van de klassieke galerij bij: dat moet een club worden waar je graag wil bijhoren. ‘I shop, therefore I am’, dus. Een supermarktketen recycleerde een paar jaar geleden trouwens een beeld met die kritische uitroep van kunstenares Barbara Kruger als slagzin op… shopping bags. Pijnlijk, toch? 




 In dat verband is het trouwens niet toevallig dat de Belg Chris Dercon, momenteel nog directeur van Tate Modern in Londen, vorige zomer bijzonder kritisch uit de hoek kwam. Ik gebruikte zijn woorden als openingscitaat voor het eerste hoofdstuk in mijn boek: ‘Het kapitaal loopt rond op de Biënnale van Venetië en krijgt dagenlang Marx gereciteerd. Ze komen van hun jachten om daarnaar te luisteren. Werkt het? Ik denk het niet. Die kritiek wordt gerecupereerd, de kunstmarkt recupereert kritiek. Vandaar mijn overstap naar theater, die is nog minder durch ekonomisiert. Kunst zit steeds meer in de dichtheid van het geld.’ Als iemand als Dercon het al zegt…

Oké, maar betekent dat dat alles opgelost is wanneer we de vermarkting wegnemen? Gaat het dan vanzelf weer goed met onze kunsten?

Neen, zeker niet. Stel dat morgen de cultuursector volledig marktvrij en publiek is. Dan is het best mogelijk dat de kunst gewoon een voortzetting blijft van hetzelfde: een gesubsidieerde afspiegeling van de posh bazaar van de kunstmarkt. Waarom zouden kunstenaars die zich jaren hebben toegelegd op een herkenbare format meteen van koers veranderen? Volgens mij zit de kunst namelijk in een verbeeldingscrisis. Het is zoals met Hollywoodfilms: we kunnen ons alle mogelijke doemscenario’s voorstellen over het einde van de aarde en de mens, maar sociaalecologische alternatieven voor onze kapitalistische samenlevingsvorm kunnen we ons bijna niet meer voorstellen.

Die crisis van de kunst, om het zo te noemen, is er niet gekomen omdat we het vandaag toevallig met een generatie onbekwame kunstenaars moeten doen. Kunst is een spiegel van mens en maatschappij, ze spiegelt de tijdsgeest. We worden allemaal geconfronteerd met een ideologische impasse. Denk maar aan de bankencrisis van 2008. Die overviel ons, we kwamen niet aan een keuze toe om het helemaal anders aan te pakken. Hoe moest dat dan? Onze bewindsvoerders konden zich dat zelfs niet inbeelden.

Waarom zou kunst daar een uitzondering op zijn? De schrijver José Saramago noemt het ‘deze cynische, ontmoedigende tijd, die bijna het nulpunt van het denken heeft bereikt.’ Als we de vermarkting wegnemen, dan zal die crisis dus niet spontaan verdwijnen. Maar een toenemende vermarkting stuurt wel aan op een verdieping van die crisis.

Volgens jou is de Franse beweging van cultuurwerkers, ofte ‘les intermittents’, een voorbeeld als het erom gaat te reageren tegen wat er bij ons op het spel staat.

Dat klopt. De CIP, des Coördination des Intermittents et Précaires, is een beweging van flexwerkende cultuurmakers die collectief strijden voor een solidaire cultuur. De beweging kwam begin jaren 2000 op, toen de Franse regering een eerste aanval had ingezet op de sociale statuten die deze flexwerkers beschermen. Maar het interessante is dat ze niet alleen strijden voor een betere arbeidssituatie in de cultuur. Ze komen op voor de sociale rechten van iedereen die in een precaire situatie zit. Die demarche zit ook in hun naam. Ze ijveren voor een maatschappij op maat van de mens, niet de winst. Voor zowel Hugo Franssen als Wouter Hillaert was de cultuurstrijd van de Franse intermittents in de zomer van 2014 trouwens een aanleiding om ook in België op zoek te gaan naar zo’n beweging, die we nu kennen als Hart Boven Hard.

Het knappe aan les intermittents is dat ze permanent, structureel én lokaal werken. De solidariteit staat voorop: het gaat niet om de belangen van één sector of één groep. Ze willen het hardnekkige individualisme en de verdeel-en-heers-cultuur overwinnen. Vanuit die collectieve kracht werken ze aan alternatieven. Ze maken ruimte voor de verbeelding van een andere maatschappelijke huishouding, van kunst en cultuur die hun maatschappelijke rol heruit vinden.

Via zo’n beweging krijg je dus wat in beweging. Maar moeten we dan besluiten dat Hart Boven Hard het zal moeten oplossen? Of kan de individuele kunstenaar op zichzelf ook iets in beweging zetten?

Dat is een moeilijke. Ik neem een aanloopje om daarop te antwoorden. Jo Libeer, de voormalige baas van VOKA, kwam net voor de zomer met een opmerkelijke stelling: ‘kunstenaars en wetenschappers bouwen de wereld, niet de ondernemers! Daarom moet de kunstwereld geen drankjes verkopen, maar dromen!’. Dat is niet alleen een opvallende uitspraak voor iemand die het tijdens de Hete Herfst in de media nog had over de afschaffing van cultuursubsidies als een ‘strategische denkoefening’. Jo Libeer vergist zich ook.

De kunstenaar moet helemaal niet de ‘voorhoede’ van de samenleving zijn die de hele maatschappelijke vernieuwing moet torsen. Dat is een onmogelijke opdracht die meteen elke speelse aanzet tot artistieke vernieuwing verplettert. De voorhoede is breed: ze is te vinden in de handen en hoofden van alle werkende mensen. Een sociale beweging brengt die samen, sensibiliseert en mobiliseert. Kunstenaars hebben gewoon hun eigen rol. Die kan er bijvoorbeeld in bestaan om vanuit een eigen artistieke kijk problemen onder de aandacht brengen.

Moeten kunstenaars dan per se een maatschappelijke rol opnemen?  

Neen, maar ze kunnen zich evenmin zomaar onttrekken aan de maatschappelijke context waarin ze werken. Dat is een van de illusies vandaag: dat de vrije kunstenaar zich los en neutraal kan bewegen van de maatschappij. Je neemt als kunstenaar altijd wel een stelling in ten aanzien van de eigendomsverhoudingen die onze maatschappij bepalen: door ze te negeren of te verzwijgen, door ze als een evidentie voor te stellen of net te problematiseren.

Het marktdenken heeft zich diep in onze levens en ons denken genesteld. Is het voor een kunstenaar überhaupt wel mogelijk om er los van te komen en wars van de markt te opereren?

Als je naar de geschiedenis kijkt, vind je verschillende voorbeelden van kunstenaars die zich van de markt hebben willen lostrekken. Ze wilden een voorbeeld zijn van hoe je autonoom kan zijn en hoe je het anders kan aanpakken vanuit een vrijplaats. Maar in de praktijk valt dat zwaar. 

Hoe kan je aan de markt ontsnappen? Via creatieve experimenten met inferieure materialen en afval? Of met graffiti? Iets conceptueels? Het is allemaal al geprobeerd: de dadaïsten, Fluxuskunstenaars, arte povera, installatiekunst, happenings, internetkunst, relational aesthetics of street art

Binnen onze kenniseconomie, met de focus op patenten en intellectuele eigendom, maakt marketing het merk belangrijker dan het materiaal of het product. Ook de succesvolle kunstenaar zelf wordt als logo opgevoerd en verkocht. Zelfs Che Guevara doet het uitstekend als print op T-shirts of als tattoo. 








Als het niet lukt via het opzoeken van een buitenplaats, hoe dan wel?

Kunstenaars kunnen gewoon met de maatschappij aan de slag gaan, hier en nu. Daar zijn heel wat hedendaagse voorbeelden van te geven. Denk aan de Klimaatzaak, of aan Wouter Deprez die de Minister van Milieu in de media ontmaskert, of aan schrijver Jeroen Olyslaegers die geefpleinen organiseert. Maar er is ook bijvoorbeeld PEN Vlaanderen dat op de Dag van de Mensenrechten (donderdag 10 december n.v.d.r.) een petitie zal overhandigen aan onze Minister van Buitenlandse zaken Didier Reynders en hem oproept om standpunt in te nemen tegen de Saoedi-Arabische doodstraf voor dichter Ashraf Fayadh, voor het schrijven van een gedicht.

Weer een ander voorbeeld is de kunstenaar Jonas Staal die in Rojava een New World Summit mogelijk maakt en meteen ook een parlement bouwt als symbool voor de nieuwe democratische zelforganisatie van een progressieve en seculiere samenleving in wat ooit Noord-Syrië was. 

Of neem Anna Rispoli die het Kunstenfestivaldesarts 2015 opende met een demonstratie op de trappen van het Brusselse Beursgebouw. Geen plek in Brussel staat meer symbool voor het vrije woord dan die trappen. Heel veel mensen hebben het op die trappen uitgeschreeuwd: van de mijnwerkers in de jaren 1990 tot de Burundezen tegen de nieuwe ambtstermijn van hun president vandaag. Rispoli liet vele betogers betoging na betoging hun boodschap nog eens bekendmaken. Wat hen verbindt, is een gedeeld verlangen naar verandering. Zo maakte de kunstenares ook een statement tegen het verbod op verdere publieke bijeenkomsten op deze trappen, nu de Beurs een biermuseum wordt.




Die performance werpt vandaag trouwens een ander licht op onze hoofdstad met haar officiële ‘veiligheidsniveaus’ waardoor de klimaatmars en ander protest niet meer mogen doorgaan. In het geval van de trappen van de Beurs is het dus de vermarkting die deze openbare plek het zwijgen oplegt. Rispoli zet er iets klinkends en kleurrijks tegenover, gewoon door er als kunstenares mee aan de slag te gaan.

Nu lijk je dan toch te zeggen dat kunstenaars de activistische toer op moeten.

Nee, dat bedoel ik niet. Maar als het over de maatschappelijke rol gaat, over de kunstenaars die aldus Libeer ‘de wereld moeten bouwen’, wil ik vooral wijzen op iets dat cultuurwerkers in vergelijking met andere werkende mensen wél uniek maakt. Het gaat dan met name om hun publieke hoedanigheid en de zichtbaarheid die daarmee is verbonden. Als publieke figuur is de kunstenaar iemand die een visie of een aantal waarden vertegenwoordigt en kan laten horen. Al wordt die rol vandaag onderschat en soms zelfs verdonkermaand.

Kunstenaars die met de maatschappij aan de slag gaan, kunnen dat ook doen als burger. Vanuit haar of zijn bekendheid kan de kunstenaar direct iets relevants ondernemen, eventueel naast of los van het eigen werk. Zo kan je tegelijk veel betekenen en desgewenst als maker je artistieke vrijheid beleven zonder je daar schuldig over te voelen. Want laten we dat alvast in bescherming nemen: het creatieproces heeft geen rechtvaardiging nodig. Het is zoals het vrije spreken in een therapeutische sessie.

In verband met die maatschappelijke rol heb je het ook over de discussie die ontstond toen Michaël Borremans in 2014 zijn tentoonstelling As Sweet as it Gets opende in Tel Aviv, daags nadat de Gazastrook een zoveelste Israëlisch offensief over zich heen kreeg.

Borremans dwarsboomde op die manier een internationale boycotcampagne en hield de leugen in stand dat dit land een normale rechtstaat zou zijn. Hij toonde bovendien weinig begrip voor het protest tegen het afreizen van zijn tentoonstelling. In de media verklaarde hij: ‘Ik ben een kunstenaar, geen activist of wereldverbeteraar. Wat verwacht iedereen toch? Dat ik hier met premier Netanyahu ga proberen spreken om hem op andere gedachten te brengen? Wat een pretentieuze onzin. Ik engageer me voor de kunst. Dat is al een zeer groot engagement. Naar mijzelf toe, maar ook naar de buitenwereld.’

Ik vind dat treffend. Op het moment dat een kunstenaar iets relevants zou kunnen doen, relativeert hij zijn macht en mogelijkheden. Terwijl op trendy evenementen de kritische kracht van kunst tot utopische hoogtes wordt opgeblazen.

Borremans engageert zich liever voor ‘de kunst’ zelf. Maar zo’n engagement kan in maatschappelijk opzicht zowel systeembevestigende als systeemkritische dingen betekenen. Om het los van Borremans even provocerend te zeggen: neem de uitroep ‘kunst is een verheven en een tot fanatisme verplichte roeping’. Dat klinkt heel pertinent allemaal. Maar het is wel een citaat van Adolf Hitler. 

Luc Tuymans is een andere grote naam wiens tentoonstellingsparcours evengoed een politieke aangelegenheid genoemd kan worden. Hij komt echter niet aan bod in je boek.

Nochtans heb ik over hem ook een mening (lacht). Tuymans weigerde deel te nemen aan de groepstentoonstelling The Importance of Being… die dit voorjaar naar Cuba afreisde omdat hij zijn bedenkingen had bij het regime daar. Cuba is nochtans een wereldmacht in geneeskunde met het grootste aantal dokters op internationale missie. En ondertussen loopt de grootste overzichtstentoonstelling van Tuymans vandaag wel in Qatar. Met 100 schilderijen en 80 tekeningen van Tuymans wil die kleine golfstaat zich op de kaart zetten als groot artistiek speculatiecentrum. De grap is dan nog dat zijn tentoonstelling de rebelse titel ‘intolérance’ meekreeg. Deze expo komt er na een persoonlijke uitnodiging van Sjeika Al-Mayassa al Thani, de dochter van de voormalige emir van Qatar. Ze is een van de machtigste vrouwen in de kunstwereld die massaal veel aankoopt ver boven de marktprijs.

Ondertussen wordt het voor steeds meer mensen wel duidelijk wat de rol is van die dictatoriale woestijnkoninkrijkjes, zoals Qatar en Saoedi-Arabië, in de opmars van IS. Robert Fisk, toch een gereputeerde en onafhankelijke Midden-Oosten expert, verklaarde vorige week nog op onze openbare omroep dat IS gewoon een instrument is van onze ‘bondgenoten’ de emirs.

Ook Wim Delvoye maakt trouwens dergelijke bokkesprongen, afhankelijk van uit welke hoek de centen komen. De houding van deze bekende Belgische kunstenaars leert ons veel over de identiteitscrisis van de hedendaagse kunstscene die meent dat een progressief en kritisch elan haar als vanzelfsprekend toekomt.




De toestand waarin veel kunstenaars zich vandaag bevinden is precair, dat is een van de bezorgdheden in mijn boek. Maar hier merken we dat ook de positie van deze rijke kunstenaars precair is in een andere betekenis: de vrijheid van deze vrije kunstenaars wordt afgeknepen door de belangen van verzamelaars en verkopers. Hier is duidelijk een rol voor de kunstkritiek weggelegd.

Dat brengt ons bij een ander probleem dat je aan de kaak stelt: er is te weinig ideologisch debat. Je vindt dat er te weinig publieke zelfkritiek is over de stand van zaken van de kunsten en van de kunstensector.

De filosoof Frank Vande Veire schreef daar in 2003 al over in zijn ophefmakend pamflet I Love Art, You Love Art, We All Love Art, This Is Love. Zijn kritiek is er twaalf jaar later alleen maar actueler op geworden. De kunsten maken een identiteitscrisis door, want er heerst het vals bewustzijn dat ze sowieso goed, belangrijk en kritisch zijn. Die crisis is volgens Vande Veire niet het grote probleem, wél de ontkenning ervan. Zo wordt de kunst haar crisis afgepakt. Want ja, de kunstwereld krijgt dan wel overal in Europa een afbraakpolitiek over zich heen, aan de andere kant kampt veel kunst ook met een legitimatiecrisis waar ze door moet. Het ene werkt het andere in de hand.

Op dat punt blijft de kunstkritiek in gebreke. Er is wel wat discussie in een vakblad hier of daar, dat is het punt niet. Maar een publiek debat ontbreekt. Vorige week bijvoorbeeld riep een eminente jury van kunstkenners de film Mad Max: Fury Roaduit tot de beste film van 2015. Dat illustreert het probleem treffend. In de inleiding van het boek verwijs ik naar die kaskraker. Het is een orgie van geweld. Knap gemaakt, hoor. Maar inhoudelijk raakt de film niet verder dan een postkapitalistische apocalyps waar een strijd van goed tegen kwaad wacht. Mannen zijn zombieachtige vechtslaven en vrouwen seksslavinnen. Tot er een verlosser opstaat. De film gooit de kijker tegelijk vooruit en achteruit naar een feodale tijd. Ze heeft geen aandacht voor de structurele oorzaken van de vernietiging van natuur en cultuur en rateert elke verbeelding over een alternatief. Zo vergaat ons de lust en de hoop ons van deze donkere tijden te ontdoen. Het is een ridderlijke oefening in aanvaarding. Een sensationele trip in gewenning, en dat is zo symptomatisch voor onze samenleving.

Niet alleen waarachtige kunst en kunstenaars zitten in een precaire situatie. Ook hoop is precair. We komen uit een zelfgenoegzame tijd die volhield dat de westerse wereld aan de top van zijn ontwikkeling was gekomen en dat het neoliberalisme Gods laatste woord was. De proclamatie van ‘het einde van de geschiedenis’ was een poging om de menselijkste van alle bekwaamheden te elimineren: de verbeelding. Het was een poging om de zege van de oude wereld op het vertrouwen in de maakbaarheid van mens en samenleving te bezegelen, en mensen ertoe te brengen de moraal, de gewoonten en de leefwereld van de maatschappij waarin ze leven definitief te accepteren. Dat kunst vandaag een crisis beleeft, heeft heel veel met die ideologische impasse te maken. Hier is dus, kortom, duidelijk een rol voor kunstkritiek weggelegd. Op voorwaarde dat die zichzelf ook heruitvindt (lacht).

 

Buy Buy Art van Robrecht Vanderbeeken is uitgegeven bij uitgeverij EPO. Nu zondag 13 december wordt het boek voorgesteld in De Groene Waterman in Antwerpen. Vanderbeeken gaat daarbij in debat met Pascal Gielen en Peter Mertens. Moderator van dienst is Jeroen Laureyns.

take down
the paywall
steun ons nu!