Gatz: Creatief met slecht bestuur
Opinie -

Gatz: Creatief met slecht bestuur

Tijdens de zomervakantie besliste minister Gatz over de projectsubsidies voor kleine organisaties en individuele kunstenaars.

donderdag 27 augustus 2015 10:47
Spread the love

In maart vroegen 150 kleine organisaties samen 5,9 miljoen aan om hun projecten te financieren. De beoordelingscommissie en administratie beoordeelde hiervan 70 organisaties artistiek en zakelijk positief, dit voor een geadviseerd bedrag van 2,4 miljoen. Van individuele kunstenaars kwamen er 130 aanvragen voor een totaalbedrag van 2 miljoen binnen. De commissie beoordeelde 59 kunstenaars dubbel positief, voor een geadviseerd bedrag van 800.000.

De minister zette echter de schaar in deze adviezen en besliste 29 organisaties samen 1 miljoen te geven en voor 21 kunstenaars 300.000 op zij te zetten. Deze positieve beslissingen betekenen evenwel niet dat de minister voor deze 29 organisaties en 21 kunstenaars de beoordelingscommissie volgt; bij de gelukkigen wordt danig beknibbeld op het geadviseerde bedrag.

Deze drastische inperking van projectsubsidies tegen de beoordelingscommissie en administratie in is ongezien. Wat ook ongezien is, is hoe de minister in tijden van financiële schaarste de vrijheid nam om 7 negatieve adviezen toch om te zetten in een positieve beslissing. (http://www.rektoverso.be/artikel/de-projectsubsidies-zijn-weer-de-pineut)

Reacties bleven niet uit. Na de actie van HOOGTIJd tijdens TAZ, het theaterfestival in Oostende, nam het kunstenaarsplatform State of the Arts en de belangenbehartiger voor de beeldende kunstenaar, NICC, het initiatief voor een open brief, gesteund door ruim 400 medeondertekenaars, ACOD Cultuur, Hart boven Hard en Kunstenoverleg oKo. De open brief wijst ondermeer op de volgende drie zaken.

Ten eerste slaagt de minister er niet in, ondanks zijn intentieverklaringen in pers en visienota, om een substantieel deel van het budget voor het kunstendecreet voor projectsubsidies te vrijwaren. Op een totaalbudget voor cultuur van 450 miljoen gaat 150 miljoen naar het kunstendecreet.

Na de huidige beslissingsronde is het duidelijk dat de minister daarvan in 2015 slechts 4,8 miljoen (3,4%) aan individuele kunstenaars en kleine organisaties spendeert. Dit komt in de verste verte niet overeen met de 10% die kunstenaars, het kunstenveld en het Kunstendecreet verdedigen. Een minimum aan realisme stelt dat zelfs deze 10% norm amper tegemoet komt aan de veranderende artistieke context.

We noteren de armoedeval van ‘producerende’ kunstenaars, de nieuwe werkvormen en samenwerkingsverbanden in o.a. werkplaatsen, de eigen-huis-eerst pragmatiek waarmee sommige kunstinstellingen reageren op de overheidsbesparingen en de nefaste effecten hiervan op de arbeidsmarkt voor kunstenaars, en het belang van een gezonde en brede artistieke basis.

Ten tweede, doordat de minister besliste om aan de projecten die subsidies krijgen minder middelen te besteden dan was geadviseerd, trekt hij in één beweging de expertise en het zakelijk inzicht van zijn adviseurs in twijfel en slaat hij alle berichten over de armoedeval bij producerende kunstenaars in de wind.

Ten derde vraagt men de minister waarom hij in tijden van crisis toch van vrijgevigheid getuigt ten aanzien van 7 negatief geadviseerde projecten: tegenspraak troef, enerzijds zouden de middelen ontoereikend zijn om een groter aantal dubbel positief beoordeelde projecten te ondersteunen, anderzijds neemt hij de vrijheid om tegen de adviezen in sinterklaas te spelen. Welke ‘ranking’ heeft hij hier voor aangewend?

Het antwoord van de minister op deze open brief spreekt boekdelen.

Het bevestigt drie bestaande problemen van zijn beleidscultuur.

Sofisme

De minister gaat in zijn brief niet in op de terechte vraag naar transparantie over de verdeling van de middelen binnen het budget voor het kunstendecreet, noch op de vraag naar een structurele verhoging van het aandeel projectsubsidies binnen dit budget. Wat doet hij wel?

Hij verwijst in lyrische termen naar het totale budget voor “cultuur” en naar het rijke aantal cultuurinstellingen in Vlaanderen, en herinnert ons aan de algemene besparingen opgelegd door de regering. Dat het totale budget voor cultuur met 5% verminderd is, is echter oud nieuws en was helemaal niet het onderwerp van discussie in de open brief van de kunstenaars. Zelfs dat op het budget voor het kunstendecreet relatief meer bespaard is (7,5%) dan op het totale budget voor cultuur (5%), werd in deze brief niet op ingegaan.

De focus lag op het gebrek aan transparantie en op de wanverhouding van de besparingen binnen het budget voor het kunstendecreet, de verdeel-en-heers, zeg maar. Dit betreffen beleidsbeslissingen binnen de bevoegdheid van de minister, en geen politieke beslissingen van de regering, zoals de minister verkeerdelijk suggereert. Met de pompeuze “crisis-maar-groots-cultureel-Vlaanderen” retoriek, loopt de minister in een cirkel rond een daadwerkelijk overleg met zijn gesprekspartners heen.

Op de echte vragen komt geen antwoord: Neemt de minister de artistieke praktijken van kleine organisaties en individuele kunstenaars ernstig? Wanneer komt er transparantie over het aandeel van de projectsubsidies in het gehele budget voor het kunstendecreet? Welk percentage wordt de streefnorm voor de komende subsidierondes? En waarom wordt er op de projectsubsidies zoveel meer bespaard dan op pakweg de instellingen?

Zijn sofisme stopt hierbij niet, een tweede bekende medley van minister Gatz is zijn piste van alternatieve financiering: de kunstenaar moet stoppen met klagen en op zoek gaan naar alternatieve financiering. Meer nog, de minister zal hem hierbij in de nabije toekomst een duw geven met het creëren van allerlei dubieuze tax shelter structuren. Hier creëert de minister bewust een verkeerd beeld van de zakelijk positief geadviseerde projecten.

Helaas kunnen weinig projecten vandaag nog gerealiseerd worden exclusief op basis van projectsubsidies. In het zakelijk plan van de aanvragen staan de externe financiële bronnen al vermeld en deze wegen mee in de zakelijke beoordeling van een project.

De alternatieve financiering die minister Gatz als oplossing voorstelt, is dus al deel van de realiteit. Kortom, stellen dat projecten die minder dan de geadviseerde middelen kregen maar elders financiering moeten vinden, is een aanfluiting van alle initiatieven die organisaties en kunstenaars al ondernemen. Ze hebben al elders naar geld gezocht, en precies daarom hebben ze ook een zakelijk positief advies gekregen.

Volksbedrog

In zijn weerwoord suggereert de snerende minister dat de klachten van de “kunstenaars en andere petitioneerders” geen democratisch draagvlak hebben; met zijn repliek doet hij er alles aan om dit draagvlak onderuit te halen. En dit terwijl uitgerekend de minister het best geplaatst is om de impact van cultuursubsidies in het totale overheidsbudget te relativeren. Het is duidelijk dat zijn antwoord niet geschreven is om de discussie met “kunstenaars en andere petitioneerders” aan te gaan, maar om de publieke opinie te bespelen.

De retoriek van minister Gatz wordt ondersteund door ontransparante communicatie en strategisch dubbelzinnig taalgebruik. We wezen er al op hoe hij probeert de indruk te wekken dat deze kunstenaars geen externe middelen zoeken en hun lot laten afhangen van subsidies.

Het zaaien van verwarring tussen het budget voor cultuur en het budget voor het kunstendecreet is een vergelijkbare zet: de minister gaat ervan uit dat de publieke opinie het verschil tussen beide toch niet kent, laat staan dat ze zicht hebben op de posten binnen het kunstendecreet.

Dit maakt dat hij kan stellen dat hij in 2015 al ‘556 projectsubsidies toegekend (heeft), verdeeld over 264 kunstenaars en 292 organisaties’. Ronkende cijfers, maar hij gooit hier wel alle subsidies op één hoop en heeft het niet over de specifieke projectsubsidies waarvan sprake in de open brief. Daarnaast kiest hij wijselijk om het aantal projecten in plaats van de totale som te vermelden, een cijfershow dus, en spreekt hij al helemaal niet over verdeelsleutel, verhoudingen en relatieve bedragen.

Ook in de communicatie rond de beslissingen van deze zomer mist het de minister en zijn communicatiemedewerkers aan transparantie. In zijn repliek stelt de minister dat het geld op is, eerder stelden zijn medewerkers dat er nog geld opzij gezet is voor internationale projecten, even later werd ook dit weer ontkend.

Wanbeleid

Een dergelijk gebrek aan transparante en coherente communicatie is slechts een eerste teken van slecht bestuur. Helemaal door de bocht ging minister Gatz met het opvissen van negatief beoordeelde projecten. Het toont ten eerste een gebrek aan vertrouwen in zijn adviseurs; goed bestuur kenmerkt zich door enkel in hoogst uitzonderlijke, transparante en democratisch gelegitimeerde omstandigheden af te wijken van het advies van beoordelingscommissies. In tijden van besparingen en zuinigheid, waar de minister ons trouwens in elke communiqué aan herinnert, wekt deze handelswijze bovendien een schijn van willekeur en partijdigheid die strijdig is met elke vorm van goed bestuur. In zijn repliek heeft minister Gatz zich niet de minste moeite getroost om zijn beslissing te motiveren en deze schijn te counteren met duidelijke feiten, bedragen, en argumenten.

Een laatste punt van slecht bestuur is meer fundamenteel. Door te snijden in de geadviseerde bedragen trekt de minister niet alleen het zakelijk inzicht van zijn adviseurs en administratie in twijfel, maar stuurt hij ook een bedenkelijk boodschap de wereld in. Minister Gatz onderschrijft de visie dat de kunstenaar zichzelf maar moet uitbuiten. Een loon, een inkomen, een correcte vergoeding is teveel gevraagd; subsidies dienen om verf te kopen en medewerkers te betalen.

Dit getuigt van een onaanvaardbare visie: kunstenaarschap als uitzondering op arbeid, arbeidsbescherming en arbeidsrecht. Die visie gaat hand in hand met een opportunistisch doorschuiven van de kunstenaar naar de sociale zekerheid. Wanneer een kunstenaar budget tekort komt, zoals het geval zal zijn in de gehonoreerde projecten, dan zal zij haar project natuurlijk niet opbergen. Zij zal eerst haar materiaal en medewerkers betalen, en zich nadien genoodzaakt zien een werkloosheidsuitkering aan te vragen.

Het oneigenlijke ‘kunstenaarsstatuut’, zoals dit in de volksmond heet, betekent niet meer of niet minder dan dat de kunstenaar werk verzet waarvoor zij niet correct vergoed wordt en de sociale zekerheid het tekort voor huur en supermarkt bijpast. Met het beknibbelen op correct berekende geadviseerde bedragen geeft de minister het signaal dat deze uitbuiting acceptabel is, en speelt hij meer nog dan zijn voorgangers de verantwoordelijkheid door naar de sociale zekerheid. Als overheidsdepartementen elkaar de verantwoordelijkheid doorschuiven, heet dat duidelijk slecht bestuur.

De minister beloofde de correcte verloning en respect voor de arbeid van de kunstenaar te verdedigen en uit te dragen. De visie die hij in zijn repliek op de open brief bevestigt, is dat je aan kunstenaars altijd een beetje minder kan geven dan wat ze verdienen. Dit is nefast voor een cultuur waar uitbuiting van de kleine kunstenaar eerder regel dan uitzondering is.

Petra Van Brabandt is filosofe en werkt bij Sint-Lucas Antwerpen

Robrecht Vanderbeeken is filosoof werkt bij De Groene Waterman, een huis voor boeken, ontmoeting en cultuur

 

take down
the paywall
steun ons nu!