Het overgrote deel van de vier miljoen kledingwerkers in Bangladesh zijn vrouwen (Obaidul Arif/IPS)

Twee jaar na Rana Plaza nog steeds uitbuiting door kledingindustrie

Fysieke intimidatie, doodsbedreigingen, een zwangere vrouw die met stokken wordt geslagen: niet bepaald wat je verwacht op een werkplek. Lage lonen, gevaarlijke werkomstandigheden, geen ziekteverlof, ze blijven voor duizenden mensen in kledingfabrieken in Bangladesh dagelijkse kost.

donderdag 23 april 2015 17:04
Spread the love

Sinds de dramatische ramp op 24
april 2013, toen in de Bengaalse hoofdstad Dacca het acht verdiepingen
tellende fabrieksgebouw Rana Plaza instortte, zijn de
werkomstandigheden in de kledingindustrie in Bangladesh nauwelijks
verbeterd, zegt mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch (HRW) in
zijn rapport Whoever
Raises their Head Suffers the Most
(‘wie zijn hoofd het eerst opheft krijgt
het hardst te verduren’) van 20 april 2015. Bij dat misdadig drama
kwamen 1100 mensen om en vielen meer dan 2500 gewonden.

Ook als ze niet met fysieke intimidatie
te maken hebben, is er onder de werknemers van de pakweg 4500
fabrieken in het land sprake van andere zware problemen: onbetaald
overwerk, seksuele of verbale intimidatie en onveilige en
onhygiënische werkomstandigheden.

De Bengaalse overheid, handelsorganen
en grote buitenlandse kopers van in Bangladesh gemaakte kleding,
beloofden na de ramp in Rana Plaza iets te zullen doen aan de slechte
omstandigheden in de sector waar 4 miljoen mensen werken en die goed
is voor een export van 24 miljard dollar.



De ultieme foto die de criminele waanzin van het misdadige drama van Rana Plaza verbeeldt (Taslima Akhter).

HRW sprak met 160 arbeiders in 44
fabrieken die vooral produceren voor retailers in Australië, Europa
en Noord-Amerika. Volgens het HRW-rapport zijn de
veiligheidsstandaarden nog steeds laag, komt misbruik op de werkplek
veel voor en worden vakbonden waar mogelijk kapot gemaakt.

Massale schendingen van arbeidsrecht

In december 2015 verhoogde de regering
van Bangladesh het minimumloon van fabrieksarbeiders van 39 dollar
per maand naar 68 dollar. Hoewel dit een aanzienlijke verhoging is,
is het nog steeds minder dan de 100 dollar die de werknemers zelf
eisen. Volgens Mushrefa Mishu, voorzitster van het Eenheidsforum voor
Kledingarbeiders, dat 80.000 arbeiders vertegenwoordigt, respecteert
slechts 40 procent van de werkgevers dit nieuwe minimumloon.

Mushrefa Mishu zegt ook de uitbuiting
van hoofdzakelijk vrouwelijke arbeidsters een gevolg is van de extreem
lage prijzen die door de buitenlandse kledingbedrijven geëist
worden. Veel fabriekseigenaren beweren eveneens dat ze onder druk
staan van de grote kledingmerken die grote orders plaatsen en de
kosten voor veilige werkomstandigheden in hun kostprijsberekening
niet meerekenen.

Wat ook de oorzaken van deze problemen
zijn, de negatieve sociale gevolgen voor de werknemers zijn
onmiskenbaar. Uit een onderzoek van Democracy International uit april
2015 blijkt dat 37 procent van de werknemers geen betaald
ziekteverlof krijgt en 29 procent geen betaald zwangerschapsverlof.

Arbeiders die hun productiedoel niet
halen, verliezen een deel van hun salaris. Het onderzoek van HRW
wijst er ook op dat in bijna alle fabrieken de salarissen niet
volledig of niet op tijd betaald worden. Gedwongen overwerk is er
normaal, evenals slechte sanitaire voorzieningen en ondrinkbaar
drinkwater.

Repressie van vakbonden

Veel werknemers zijn zich ervan bewust
dat in een dergelijke situatie, waarin hun rechten systematisch
geschonden worden, de beste kans op verandering ligt in collectieve
onderhandelingskracht. Vakbonden en vakbondsactiviteiten worden vaak
op gewelddadige wijze onderdrukt in de Bengaalse kledingindustrie.

Hoewel Bangladesh de geldende
conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) heeft
ondertekend, krijgen mensen die deze rechten willen uitoefenen te
maken met vergeldingsmaatregelen. “Ik ben al zeven keer
gearresteerd, vastgezet en later weer vrijgelaten omdat er niets
tegen mij te vinden was”, zegt Mishu van het Eenheidsforum van
Kledingarbeiders. “De enige beschuldiging is dat ik opkom voor
de werknemers. Zodra wij onze stem verheffen tegen de
fabriekseigenaren, proberen ze ons met geweld het zwijgen op te
leggen in plaats van in gesprek te gaan.”

Mishu’s verhaal komt overeen met de
bevindingen in het HRW-rapport. Daarin wordt onder meer melding
gemaakt van een aanval in februari 2014 op vier activisten van de
Bengaalse Federatie voor Arbeiderssolidariteit (BFWS). Eén activist
raakte daarbij zo ernstig gewond, dat hij honderd dagen in het
ziekenhuis lag. Hun enige misdaad was dat ze werknemers van Chunji
Knit Ltd. Factory, een Zuid-Koreaans bedrijf, hielpen met het
invullen van registratieformulieren voor de vakbond.

Hoewel de zwaar bevochten hervormingen
het aantal officieel geregistreerde vakbonden sterk heeft doen
toenemen, van twee in 2011 tot 416 in 2015, vertegenwoordigen ze nog
maar weinig werknemers. Slechts in 10 procent van de kledingfabrieken
zijn ze aanwezig.

Onbestaande veiligheidsvoorschriften

Omdat de Bengaalse kledingindustrie
snel groeit, worden veel fabrieken opgezet zonder rekening te houden
met veiligheidsvoorschriften. Tussen 1983 en 2014 groeide de sector
van 120.000 werknemers en 384 fabrieken tot 4 miljoen werknemers in
4536 fabrieken. Het gaat daarbij om alles van grootschalige
industriële productie tot piepkleine ateliers en alles daartussenin.

De ongecontroleerde expansie in de
jaren tachtig en negentig leidde tot een situatie waarin het slechts
wachten was op komende ongelukken. Terwijl het instorten van Rana
Plaza in 2013 en de Tazreen-fabriek in 2012 wereldwijd het nieuws
haalde, was er voor en na die tijd ook sprake van een hele reeks
kleinere calamiteiten.

Tussen 2006 en 2010 kwamen volgens cijfers van de Schone Kleren
Campagne 500 werknemers om bij branden in
fabrieken. In 80 procent van de gevallen werden die veroorzaakt door
slechte elektriciteitsbedrading. Sinds 2012 zijn er 68 branden
geweest in fabrieken. Daarbij vielen 30 doden en 800 gewonden.

Atiqul Islam, voorzitter van het
belangrijkste handelsorgaan van de Bengaalse kledingindustrie, de
Bengalese Associatie voor Kledingfabrikanten en Exporteurs (BGMEA),
zegt dat de fabriekseigenaren momenteel wel vaker
voorzorgsmaatregelen treffen om rampen te voorkomen. Voor het Rana
Plaza-drama, zegt hij, waren er 56 inspecteurs die duizenden
fabrieken moesten controleren. Nu zijn dat er 800, die zijn opgeleid
door de ILO.

Het Akkoord inzake Brand- en
Bouwveiligheid, een initiatief namens 175 kledingmerken die
voornamelijk in Europa opereren, richt zich op verbeteringen in 1600
fabrieken. Daarnaast is er de Alliantie voor Bengalese
Arbeidersveiligheid, die zich namens 26 Noord-Amerikaanse
kleinhandelsverkopers richt op 587 fabrieken. Die initiatieven wijzen
op vooruitgang, maar zijn slechts een begin, zeggen experts.

Om te beginnen moet fatsoenlijke
compensatie betaald worden aan de overlevenden en families van mensen
die omkwamen bij Rana Plaza en Tazreen. Tot nu toe werd 21 miljoen
van de beloofde 31 miljoen dollar voor nabestaanden betaald. HRW
ontdekte dat “vijftien bedrijven waarvan journalisten
en activisten kledinglabels vonden in de brokstukken van Rana Plaza,
nog steeds niets betaald hebben aan het trustfonds dat de betalingen
regelt”.

Bron: Two
Years After Rana Plaza Tragedy, Rights Abuses Still Rampant in
Bangladesh’s Garment Sector

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!